ECLI:NL:GHAMS:2022:1739

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
8 juni 2022
Publicatiedatum
13 juni 2022
Zaaknummer
23-002577-21
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van dierenmishandeling en teruggave beslag in hoger beroep

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 8 juni 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte was beschuldigd van dierenmishandeling, specifiek het veroorzaken van pijn en letsel aan zijn honden door middel van schoppen en slaan, en verwaarlozing van de dieren. De tenlastelegging omvatte ook het niet bieden van bescherming tegen de zon, onvoldoende voedsel en beweging, en het niet verzorgen van de nagels en vacht van de honden. De politierechter had de verdachte op 3 september 2021 vrijgesproken van de verwaarlozing, en het Openbaar Ministerie had geen hoger beroep ingesteld tegen deze vrijspraak.

Tijdens de zitting in hoger beroep op 25 mei 2022 heeft het hof de getuigenverklaringen en de argumenten van de advocaat-generaal en de raadsman van de verdachte gehoord. Het hof concludeerde dat de getuigenverklaringen inconsistent waren en dat er geen overtuigend bewijs was dat de verdachte zijn honden had mishandeld. De verklaringen van de getuigen waren onderling tegenstrijdig en er waren aanwijzingen dat zij onder invloed van alcohol waren tijdens hun waarnemingen. Bovendien bleek uit medische informatie dat de honden goed verzorgd waren. Het hof oordeelde dat de verdachte niet schuldig was aan de tenlastegelegde feiten en sprak hem vrij.

Daarnaast werd de vordering van het Openbaar Ministerie tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde geldboete afgewezen, omdat de verdachte werd vrijgesproken. Het hof besloot ook dat de in beslag genomen honden aan de verdachte moesten worden teruggegeven, hoewel deze inmiddels waren overleden. Het arrest werd uitgesproken op de openbare terechtzitting van het gerechtshof op 8 juni 2022.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002577-21
datum uitspraak: 8 juni 2022
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 3 september 2021 in de strafzaak onder de parketnummers 13-212181-18 en 13-043286-18 (TUL) tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1979,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
25 mei 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsman naar voren hebben gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 21 juli 2018 te Amsterdam zonder redelijk doel en/of met overschrijding van hetgeen ter bereiking van zodanig doel toelaatbaar was, bij een of meer dier(en), te weten 2 honden, pijn en/of letsel heeft veroorzaakt en/of de gezondheid en/of het welzijn van dat/deze dier(en) heeft benadeeld, door - de hond(en) een of meermalen te schoppen en/of slaan en/of
- de honden op een zeer warme dag lange tijd buiten te laten zonder bescherming tegen de zon en/of vers drinkwater
- de honden voor langere tijd teveel en/of onjuist voedsel te geven en/of onvoldoende beweging te geven, waardoor de honden te zwaar, dan wel veel te zwaar zijn en/of
- de nagels van een van de honden (de kleinste) niet te knippen, waardoor de hond ongemak heeft bij het lopen en/of
- de vacht van de honden onvoldoende te verzorgen/schoonhouden, waardoor deze vies en/of vettig is geworden en de honden daar jeuk en/of ongerief van hebben ondervonden.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de rechtbank.

Vordering van het Openbaar Ministerie

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen.

Vrijspraak

Het hof stelt voorop dat het aan de verdachte ten laste gelegde twee deelverwijten betreft, te weten pijn of letsel veroorzaken door te schoppen en/of slaan enerzijds en benadeling van gezondheid of welzijn door – kort gezegd – verwaarlozing anderzijds. Van het deel van de tenlastelegging dat ziet op de verwaarlozing van de honden is de verdachte door de politierechter vrijgesproken. Door het Openbaar Ministerie is geen hoger beroep ingesteld tegen het vonnis en de advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard zich voor wat betreft deze vrijspraak aan te sluiten bij de beoordeling door de politierechter. Gelet op het voortbouwend karakter van de procedure in hoger beroep zal het hof zich in het navolgende enkel nog nader uitlaten over het eerste deelverwijt, te weten het schoppen en/of slaan van de honden.
De raadsman heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep – onder verwijzing naar zijn pleitnotities in eerste aanleg – op het standpunt gesteld dat de verdachte moet worden vrijgesproken omdat de verdachte zich niet schuldig heeft gemaakt aan mishandeling van zijn honden. Uit het dossier blijkt niet dat de verdachte zijn honden op zodanige wijze heeft geschopt dat zij daardoor pijn en/of letsel hebben gehad. Ook hebben de getuigen verschillend en wisselend verklaard over de door hen beschreven gedragingen van de verdachte ten opzichte van zijn honden, kan mede door drankgebruik aan hun waarnemingen worden getwijfeld en blijkt niet dat deze gedragingen geen redelijk doel kunnen hebben gehad.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat, op basis van de getuigenverklaringen in het dossier, wettig en overtuigend bewezen kan worden dat de verdachte zijn honden heeft geschopt.
De verdachte heeft steeds ontkend dat hij zijn honden heeft mishandeld. Hij heeft verklaard dat hij alleen een corrigerende beweging heeft gemaakt met zijn voet richting zijn twee honden om die mee te krijgen omdat zij niet met hem mee wilden lopen.
Het hof stelt vast dat de betrokkenheid van de verdachte bij het ten laste gelegde feit door de politierechter in beslissende mate is gebaseerd op vier getuigenverklaringen. Twee van de getuigen hebben bij de rechter-commissaris op belangrijke punten andersluidend verklaard dan eerder bij de politie. Zo heeft de getuige [getuige 1] bij haar beschrijving van het incident de twee aanzienlijk van elkaar verschillende honden door elkaar gehaald. De getuige [getuige 2] heeft bij de politie verklaard over het door de verdachte schoppen van de honden en bij de rechter-commissaris over het door de verdachte ‘porren’ met zijn voet onder tafel. Bovendien zag hij de honden toen niet, maar enkel een beweging. Deze laatste verklaring geeft steun aan de door de verdachte afgelegde verklaring dat hij met zijn voet enkel een corrigerende beweging heeft gemaakt om zijn honden mee te krijgen. Naar het oordeel van het hof kunnen de getuigenverklaringen niet dienen als overtuigend bewijs dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, gelet op de wezenlijke verschillen die er bestaan tussen de verklaringen van de diverse getuigen onderling en die tussen de verklaringen van de getuigen die bij de rechter-commissaris zijn gehoord ten opzichte van hun verklaringen ten overstaan van de politie. Het hof heeft bij dit oordeel betrokken dat in het dossier aanknopingspunten zijn om te kunnen aannemen dat de getuigen tijdens hun waarneming verkeerden onder invloed van alcoholhoudende drank. Voorts heeft het hof daarbij betrokken dat uit de medische informatie met betrekking tot de honden en de getuigenverklaring van de dierenarts het beeld naar voren komt dat verdachte zijn honden juist goed verzorgde. Dit beeld sluit eerder aan bij de verklaring van de verdachte dat de schoppende/porrende beweging zoals die is waargenomen moet worden geduid – zoals de verdachte heeft verklaard – als een poging om zijn honden mee te krijgen, dan als een bedoeling om pijn of letsel te veroorzaken.
Concluderend heeft het hof niet de voor een bewezenverklaring vereiste mate van overtuiging bekomen dat de verdachte zich op 21 juli 2018 te Amsterdam richting zijn honden zodanig heeft gedragen dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan hetgeen strafbaar is gesteld in artikel 2.1, eerste lid, van de Wet dieren. Zodoende dient hij van het ten laste gelegde te worden vrijgesproken.

Vordering tenuitvoerlegging

Het Openbaar Ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 7 juni 2018 opgelegde voorwaardelijke een geldboete ter hoogte van
€ 500,00 subsidiair 10 dagen hechtenis. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Nu de verdachte zal worden vrijgesproken van het ten laste gelegde zal de vordering tot tenuitvoerlegging worden afgewezen.

Beslag

Het hof is met de politierechter van oordeel dat de aan de verdachte toebehorende en onder hem inbeslaggenomen honden aan hem dienen te worden teruggegeven. Het hof tekent bij deze formele beslissing aan dat uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat beide honden inmiddels zijn overleden, zodat feitelijke teruggave niet mogelijk is.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Gelast de
teruggaveaan de verdachte van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- een hond (omschrijving: G-5606061)
- een hond (omschrijving: G-5606062).
Wijst af de vordering van de officier van justitie in het arrondissement te Amsterdam van 11 augustus 2021, strekkende tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 7 juni 2018, parketnummer 13-043286-18, voorwaardelijk opgelegde een geldboete ter hoogte van 500,- euro subsidiair 10 dagen hechtenis.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. W.S. Ludwig, mr. N. van der Wijngaart en mr. J. Piena, in tegenwoordigheid van
mr. S. Bonset, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
8 juni 2022.