In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 1 juni 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1971, was beschuldigd van witwassen van geldbedragen, waarbij het Openbaar Ministerie stelde dat hij samen met een medeverdachte op 23 februari 2018 in Amsterdam betrokken was bij het verwerven en omwisselen van grote geldbedragen, waarvan werd vermoed dat deze afkomstig waren uit misdrijf. Tijdens de zitting in hoger beroep op 18 mei 2022 heeft de advocaat-generaal de vordering tot veroordeling van de verdachte herhaald, maar het hof oordeelde dat de feiten en omstandigheden die door de verbalisanten waren waargenomen geen voldoende bewijs boden voor een vermoeden van witwassen. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte in een geldwisselkantoor een aanzienlijk bedrag had omgewisseld en dat er geen direct bewijs was voor de herkomst van het geld. De combinatie van de verdachte en zijn medeverdachte, die op verschillende grenswisselkantoren geld wilden omwisselen, rechtvaardigde volgens het hof niet het vermoeden van criminele herkomst. Het hof heeft de verdachte vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten en het vonnis van de politierechter vernietigd. Tevens is besloten tot teruggave van in beslag genomen geldbedragen aan de verdachte, terwijl een vouwmes onttrokken wordt aan het verkeer. De uitspraak benadrukt de noodzaak van voldoende bewijs voor een veroordeling in witwaszaken.