In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 1 juni 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 28 november 2019. De verdachte, geboren in 1999, was betrokken bij meerdere diefstallen en verkeersdelicten. Het hof heeft de zaak behandeld naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep op 18 mei 2022. Het openbaar ministerie had hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank. De tenlastelegging omvatte onder andere diefstal uit voertuigen, opzetheling en gevaarlijk rijgedrag. De verdachte werd beschuldigd van het samen met anderen plegen van diefstallen, waarbij hij zich toegang verschafte tot voertuigen door middel van braak. Het hof heeft de verdachte in hoger beroep gedeeltelijk vrijgesproken van een deel van de tenlastelegging, maar heeft de bewezenverklaring van andere feiten bevestigd. De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot taakstraffen en een voorwaardelijke gevangenisstraf. Het hof heeft de straffen herzien, rekening houdend met de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Uiteindelijk is de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden, een taakstraf van 200 uren en een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor vier maanden. Het hof heeft de bijkomende straf van ontzegging niet ten uitvoer gelegd, tenzij de verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.