In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 31 mei 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over een naheffingsaanslag parkeerbelasting. De belanghebbende had geparkeerd op een betaaldparkerenplaats waar de minimale afname van parkeerrecht 12 uur bedraagt. Het Hof oordeelt dat de gemeente niet in strijd heeft gehandeld met enige wettelijke voorschriften of rechtsbeginselen door het tarief van een dagkaart vast te stellen op € 25. De heffing is niet in strijd met artikel 234 lid 3 van de Gemeentewet, omdat de naheffingsaanslag correct is berekend over een parkeerduur van één uur. De belanghebbende beschikte niet over een geldige parkeervergunning en had geen parkeerbelasting betaald. Het Hof verwerpt het betoog van de belanghebbende dat de naheffingsaanslag moet worden vernietigd of verminderd, omdat het voor een dagkaart verschuldigde bedrag disproportioneel zou zijn. Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond. De mondelinge uitspraak is gedaan door de voorzitter en twee leden van de belastingkamer, in aanwezigheid van de griffier. De beslissing is openbaar uitgesproken op dezelfde datum.