ECLI:NL:GHAMS:2022:1659

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
31 mei 2022
Publicatiedatum
1 juni 2022
Zaaknummer
21/00340
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake parkeerbelasting en naheffingsaanslag

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 31 mei 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over een naheffingsaanslag parkeerbelasting. De belanghebbende had geparkeerd op een betaaldparkerenplaats waar de minimale afname van parkeerrecht 12 uur bedraagt. Het Hof oordeelt dat de gemeente niet in strijd heeft gehandeld met enige wettelijke voorschriften of rechtsbeginselen door het tarief van een dagkaart vast te stellen op € 25. De heffing is niet in strijd met artikel 234 lid 3 van de Gemeentewet, omdat de naheffingsaanslag correct is berekend over een parkeerduur van één uur. De belanghebbende beschikte niet over een geldige parkeervergunning en had geen parkeerbelasting betaald. Het Hof verwerpt het betoog van de belanghebbende dat de naheffingsaanslag moet worden vernietigd of verminderd, omdat het voor een dagkaart verschuldigde bedrag disproportioneel zou zijn. Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond. De mondelinge uitspraak is gedaan door de voorzitter en twee leden van de belastingkamer, in aanwezigheid van de griffier. De beslissing is openbaar uitgesproken op dezelfde datum.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

kenmerk 21/00340
31 mei 2022
Tweede meervoudige belastingkamer

proces-verbaal

van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep van

[X], wonende te Amsterdam, belanghebbende,

(gemachtigde: mr. N.G.A. Voorbach)
tegen de uitspraak van 8 april 2021 in de zaak met het kenmerk AMS 19/5655 van de Rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en

de heffingsambtenaar van de gemeente Diemen, de heffingsambtenaar.

Het onderzoek ter zitting vond plaats op 31 mei 2022. Daarbij zijn verschenen de gemachtigde voornoemd en namens de heffingsambtenaar [naam].

Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.

Gronden

1. Ingevolge art. 225 lid 1 van de Gemeentewet kan een gemeente twee parkeerbelastingen heffen. De ‘betaaldparkerenbelasting’ (art. 225 lid 1, onderdeel a, van de Gemeentewet; een belasting ter zake van het parkeren van een voertuig op een plaats waar teen betaling van de belasting mag worden geparkeerd), en de ‘parkeervergunningbelasting’(art. 225 lid 1, onderdeel b, van de Gemeentewet; een belasting geheven ter zake van en door de gemeente verleende vergunning voor het parkeren van een voertuig op een plaats waar dat volgens de vergunning is toegestaan).
2. Op de plaats waar belanghebbende zijn auto heeft geparkeerd kan worden geparkeerd met een ter plaatse geldige parkeervergunning. Belanghebbende beschikte niet over een dergelijke vergunning.
De plaats was echter niet exclusief aangewezen als parkeerplaats voor vergunninghouders. Naar volgt uit het Aanwijzingsbesluit en de hiermee overeenstemmende bebording bij het inrijden van de straat waar belanghebbende heeft geparkeerd, is de plaats ook aangewezen als betaaldparkerenplaats waarbij de “minimale afname van parkeerrecht (…) 12 uur [bedraagt]” (dagkaart).
Parkeren zonder vergunning was derhalve niet in strijd met een wettelijk voorschrift. Het andersluidende betoog van belanghebbende is onjuist.
3. Belanghebbende beschikte niet over een dagkaart en heeft geen parkeerbelasting betaald.
4. Het Hof verwerpt het betoog van belanghebbende inhoudende dat de naheffingsaanslag moet worden vernietigd of verminderd omdat het voor een dagkaart verschuldigde en bij hem nageheven bedrag aan parkeerbelasting disproportioneel is. Noch de gemeentelijke wetgever noch het college van b en w hebben gehandeld in strijd met enig wettelijk voorschrift of enig rechtsbeginsel door het tarief van een dagkaart vast te stellen op € 25 en door te bepalen dat ter plaatse zonder vergunning alleen tegen betaling van het tarief voor een dagkaart mocht worden geparkeerd.
5. Ook het betoog dat de heffing in strijd is met art. 234 lid 3 van de Gemeentewet wordt door het Hof verworpen. De tariefstelling voor parkeren ter plaatse zoals deze is neergelegd in de verordening houdt in dat indien – zonder geldige parkeervergunning – wordt geparkeerd het tarief ook indien één uur of minder wordt geparkeerd € 25 bedraagt. Derhalve kan niet worden gezegd dat de naheffingsaanslag in dezen niet berekend is over een parkeerduur van één uur.
6. Het hoger beroep is ongegrond en daarom is beslist zoals onder ‘Beslissing’ weergegeven.
7. Het Hof ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de kosten op de voet van art. 8:75 Awb in verbinding met art. 8:108 van die wet.
De mondelinge uitspraak is gedaan op 31 mei 2022 door mrs. F.J.P.M. Haas, voorzitter, B.A. van Brummelen en W.M.C. Schipper, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. A.H. van Dapperen als griffier. Hiervan is dit proces-verbaal opgemaakt, ondertekend door de voorzitter en de griffier. De beslissing is op de datum van de mondelinge uitspraak in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Tenzij de Hoge Raad anders bepaalt, zal het gerechtshof deze mondelinge uitspraak vervangen door een schriftelijke. In dat geval krijgt u de gelegenheid de gronden van het beroep in cassatie alsnog aan te voeren of aan te vullen.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.
Toelichting rechtsmiddelverwijzing
Per 15 april 2020 is digitaal procederen bij de Hoge Raad opengesteld. Niet-natuurlijke personen (daaronder begrepen publiekrechtelijke lichamen) en professionele gemachtigden zijn verplicht digitaal te procederen. Wie niet verplicht is om digitaal te procederen, kan op vrijwillige basis digitaal procederen. Hieronder leest u hoe een cassatieberoepschrift wordt ingediend.
Digitaal procederen
Het webportaal van de Hoge Raad is toegankelijk via “Login Mijn Zaak Hoge Raad” op www.hogeraad.nl. Informatie over de inlogmiddelen vindt u op www.hogeraad.nl.
Niet in Nederland wonende of gevestigde partijen of professionele gemachtigden hebben in beginsel geen geschikt inlogmiddel en kunnen daarom niet inloggen in het webportaal. Zij kunnen zo lang zij niet over een geschikt inlogmiddel kunnen beschikken, per post procederen.
Per post procederen
Alleen bepaalde personen mogen beroep in cassatie instellen per post in plaats van via het webportaal. Zij mogen dit bovendien alleen als zij zonder een professionele gemachtigde procederen. Het gaat om natuurlijke personen die geen ondernemer zijn en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Een professionele gemachtigde moet altijd digitaal procederen, ongeacht voor wie de gemachtigde optreedt. Degene die op papier mag procederen en dat ook wil, kan het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.