In deze zaak gaat het om een hoger beroep van BETAAL GARANT NEDERLAND C.V. (BGN) tegen een vonnis van de kantonrechter in Amsterdam, waarin de vorderingen van [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] zijn toegewezen. De appellanten, [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2], hebben een nieuwbouwwoning gekocht en daarbij gebruik gemaakt van de producten Afbouwgarantie en Zekerheidsstelling van BGN. Zij stellen dat de overeenkomst met BGN nietig is, omdat BGN in strijd heeft gehandeld met de Wet op het financieel toezicht (Wft), specifiek de artikelen 3:5 en 3:6, die vereisen dat BGN over de juiste vergunningen beschikt om deze producten aan te bieden. De kantonrechter heeft hen in het gelijk gesteld, maar BGN is in hoger beroep gegaan.
Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep hebben beide partijen hun standpunten toegelicht. BGN heeft betoogd dat de kantonrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat de overeenkomst nietig is. Het hof heeft de argumenten van BGN overwogen en geconcludeerd dat de artikelen 3:5 en 3:6 Wft niet van toepassing zijn op de overeenkomst, omdat BGN niet als waarborg- of garantiefonds optreedt en geen opvorderbare gelden aanhoudt. Het hof heeft vastgesteld dat de rechtsgeldigheid van de overeenkomst niet wordt aangetast door de vermeende strijd met de Wft, en dat er geen bijkomende omstandigheden zijn die de nietigheid op grond van de goede zeden of openbare orde rechtvaardigen.
Uiteindelijk heeft het hof het vonnis van de kantonrechter vernietigd en de vorderingen van [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] afgewezen. Tevens zijn zij hoofdelijk veroordeeld in de kosten van het geding in beide instanties. Dit arrest is uitgesproken op 31 mei 2022.