In deze zaak gaat het om een hoger beroep van BETAAL GARANT NEDERLAND C.V. (BGN) tegen een vonnis van de kantonrechter in Amsterdam, waarin de vorderingen van [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] zijn toegewezen. De appellanten, [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2], hebben een nieuwbouwwoning gekocht en daarbij gebruik gemaakt van de producten Afbouwgarantie en Zekerheidsstelling van BGN. Zij stellen dat de overeenkomst met BGN nietig is, omdat BGN in strijd heeft gehandeld met de Wet op het financieel toezicht (Wft), met name de artikelen 3:5 en 3:6, die vereisen dat BGN over de juiste vergunningen beschikt om deze producten aan te bieden. De kantonrechter heeft hen in het gelijk gesteld, maar BGN is in hoger beroep gegaan.
Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft het hof de argumenten van beide partijen gehoord. BGN betoogt dat de kantonrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat de overeenkomst nietig is. Het hof overweegt dat artikel 1:23 lid 1 Wft bepaalt dat de rechtsgeldigheid van een privaatrechtelijke rechtshandeling die in strijd met de Wft is verricht, niet uit dien hoofde aantastbaar is, tenzij anders bepaald in de Wft. Het hof concludeert dat de door [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] gestelde strijd met de Wft niet leidt tot nietigheid of vernietigbaarheid van de overeenkomst.
Het hof vernietigt het vonnis van de kantonrechter en wijst de vorderingen van [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] af. Tevens worden zij hoofdelijk veroordeeld in de kosten van het geding in beide instanties. Dit arrest is gewezen door een meervoudige kamer van het Gerechtshof Amsterdam en is op 31 mei 2022 openbaar uitgesproken.