ECLI:NL:GHAMS:2022:1610

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
31 mei 2022
Publicatiedatum
31 mei 2022
Zaaknummer
200.270.654/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoofdelijke aansprakelijkheid van de echtgenote van de heftruckchauffeur na schade door onrechtmatige daad

In deze zaak gaat het om een incident dat plaatsvond in 2010 op het terrein van de geïntimeerde, waar schade is ontstaan tijdens een manoeuvre met een zware printer. De echtgenoot van de appellante, die als heftruckchauffeur fungeerde, was betrokken bij het incident. De rechtbank had de echtgenoot veroordeeld tot schadevergoeding, en de appellante werd op grond van hoofdelijke aansprakelijkheid ook aansprakelijk gesteld, gebaseerd op een clausule in de huwelijkse voorwaarden. In het hoger beroep heeft het hof eerder al enkele grieven van de appellante verworpen. De centrale vraag in deze procedure is het causaal verband tussen de onrechtmatige daad van de echtgenoot en de schade van de geïntimeerde, evenals de eigen schuld van de geïntimeerde volgens artikel 6:101 BW. Het hof heeft in zijn eindarrest geoordeeld dat de appellante niet heeft bewezen dat de schade niet mede veroorzaakt is door het onrechtmatig handelen van haar echtgenoot. Het hof heeft vastgesteld dat de fouten van de echtgenoot ernstiger zijn dan die van de geïntimeerde, en heeft een billijkheidscorrectie toegepast, waardoor de echtgenoot 60% van de schade moet vergoeden. De appellante is hoofdelijk verbonden voor de schuld van haar echtgenoot. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en de appellante veroordeeld tot betaling van de schadevergoeding, inclusief wettelijke rente en proceskosten.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.270.654/01
zaak- en rolnummer rechtbank Amsterdam : C/13/639001 / HA ZA 17-1207
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 31 mei 2022
inzake
[appellante],
wonend te [woonplaats] ,
appellante,
advocaat: mr. M.G. Jansen te Haarlem,
tegen
[geïntimeerde],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerde,
advocaat: mr. M.C.M. van Ruitenbeek-Kossen te Haarlem.
Partijen worden hierna weer [appellante] en [geïntimeerde] genoemd. De echtgenoot van [appellante] ( [naam echtgenoot] ) wordt weer [echtgenoot] genoemd.

1.De zaak in het kort

In 2010 is op het bedrijfsterrein van [geïntimeerde] schade ontstaan bij een manoeuvre met een zware printer waarbij [echtgenoot] , de echtgenoot van [appellante] , betrokken was als heftruckchauffeur. In een zaak van [geïntimeerde] tegen [echtgenoot] heeft de rechtbank [echtgenoot] veroordeeld tot schadevergoeding. In deze zaak heeft de rechtbank [appellante] veroordeeld op grond van hoofdelijke aansprakelijkheid, gelet op een clausule in de huwelijkse voorwaarden. In dit hoger beroep heeft het hof reeds bij tussenarrest enige grieven van [appellante] verworpen. Verder staat in dit hoger beroep niet ter discussie dat [echtgenoot] onrechtmatig jegens [geïntimeerde] heeft gehandeld. Thans is uitsluitend nog het causaal verband tussen de onrechtmatige daad van [echtgenoot] en de schade van [geïntimeerde] aan de orde, alsmede de eigen schuld van [geïntimeerde] als bedoeld in art. 6:101 BW. Het hof wijst thans eindarrest.

2.Verder verloop van het geding

Bij tussenarrest van 1 februari 2022 is de zaak naar de rol verwezen.
Beide partijen hebben op 15 februari 2022 een akte met producties en op 1 maart 2022 een antwoordakte ingediend. Daarna is weer arrest gevraagd.

3.Verdere beoordeling

3.1
Het hof blijft bij hetgeen het heeft overwogen in zijn tussenarresten. In het laatste tussenarrest zijn partijen in de gelegenheid gesteld stukken uit de zaak [echtgenoot] in het geding te brengen en zich uit te laten over de betekenis van die stukken voor het causaal verband tussen de onrechtmatige daad van [echtgenoot] en de schade van [geïntimeerde] en voor de eigen schuld van [geïntimeerde] als bedoeld in art. 6:101 BW. Partijen hebben de door het hof gevraagde stukken en andere stukken uit de zaak [echtgenoot] in het geding gebracht.
Plaats van het zwaartepunt
3.2
Van belang is, voor zover nog mogelijk, vast te stellen waar het zwaartepunt van de kist met printer zich bevond, toen die door [echtgenoot] moest worden getild.
3.2.1
Het rapport van Cunningham Lindsay van 12 januari 2011 vermeldt onder meer:
“De reden van het kantelen van de kist is een excentrisch zwaartepunt. Vanwege dit excentrisch zwaartepunt was de kist aan de lichte zijde voorzien van een aanduiding “do not fork this side” in combinatie met een verbodsteken. Verder was ter plaatse met een stift geschreven “Centre of gravity”. De aanduidingen bevonden zich precies op de plek waar de vorkheftruckchauffeur de lepels van de heftruck heeft ingepikt.
Desgevraagd vernamen wij telefonisch van de vorkheftruckchauffeur (…) dat hem de aanduiding op de kist bij het oppikken niet was opgevallen.
Wij kunnen ons dit eigenlijk niet voorstellen omdat de aanduidingen, aangebracht op halve hoogte van de kist, ook vanaf de chauffeurspositie goed zichtbaar waren.”
3.2.2
Het rapport van Etas van 27 juni 2011 vermeldt onder meer:
“Wij hebben geen instructies gezien welke aan de verpakker zijn gestuurd met betrekking tot de zwaartepunten.
Wij kunnen niet nagaan waar de zwaartepunten van de printer zich bevinden en weten ook niet of de verpakker de printer op de juiste manier in de kist heeft gezet.
Wij hebben van de tegenexpert een Site Preparation Guide ontvangen waarop o.a. het volgende staat vermeld:
- Er waren wielen aanwezig onder de printer en zijn gedurende het transport onder de printer bevestigd gebleven.
- De bodem van de kist bestaat uit dwarsscheepse balken welke op de dwarsbalken zin gespijkerd, in langsscheepse richting, tegen het frame aan. De foto laat deze planken slechts aan 1 zijde zien.
- Wij vinden op de foto’s verder geen enkele sjorring en/of geen enkele sjorband om dwarsscheepse bewegingen te voorkomen. Verder is de printer ook in langsscheepse richting niet vastgezet. Er zijn foto’s genomen na het in plastic verpakken en voor het sluiten van de kist waaruit duidelijk blijkt dat de printer verder niet vaststaat. Er was een aanzienlijke ruimte aanwezig tussen de wanden van de kist en de printer waardoor de printer in de kist zelf heen en weer kon bewegen.
- Er wordt slechts de nadruk gelegd op het verpakken van de printer zelf in het waterdichte verpakkingsmateriaal. Dit geeft aan dat de verpakkers gefocust waren op het goed waterdicht verpakken van de printer en niet op het vastzetten van de printer.
- Op de foto’s is te zien dat er op de kist symbolen zijn aangebracht: deze zijde boven, breekbaar en droog houden. Op de foto’s genomen in Singapore is geen zwaartepunt en/of verdere markering te zien met betrekking tot het hijsen en/of verplaatsen met een vorkheftruck.
- De kist is in de container gezet, het is niet te zien hoe dit is gebeurd. Er zijn balken in de vloer gespijkerd waardoor de kist niet langsscheeps kon verschuiven. De kist wordt niet in dwarsscheepse richting vastgezet. Wij schatten dat er aan beide zijden circa 15 tot 20 cm ruimte was tussen de kist en de container wanden.
(…)
Op basis van de fotorapportage concluderen wij dat er bij het verpakken niet is gekeken naar zwaartepunten en/of goede markeringen daarvan maar dat de nadruk heeft gelegen op de plastic binnenverpakking en de kwaliteit van de kist zelf.
Duidelijk is dat de kist onvoldoende/niet vast heeft gestaan in de container en dat de printer onvoldoende/niet heeft vastgestaan in de kist zelf.
Wij hebben de tegenexpert verzocht om zwaartepunten van de printer. We hebben deze echter niet ontvangen.
(…)
Wij hebben diverse malen gevraagd naar het dwarsscheepse zwaartepunt en hebben dit nooit ontvangen. (…) Wij hebben de printer nauwkeurig geïnspecteerd en niet kunnen vaststellen dat het dwarsscheepse zwaartepunt uit het midden lag.
Tijdens het hijsen om de printer te wegen werd de printer rechtstandig omhoog gehesen hetgeen aantoont dat het zwaartepunt in of zeer dicht bij het midden moet hebben gelegen.
Wij kunnen dan ook niet begrijpen dat er aan 1 kant van de kist de tekst “do not fork this side” is vermeld. Wij gaan ervan uit dat de verpakkers de printer midden in de kist hebben geplaatst en hebben geconstateerd dat het zwaartepunt in het midden of dicht bij het midden lag.
Als deze kist met printer rechtstandig omhoog wordt getild dan heeft een eventuele excentrische zwaartepunt geen enkel effect op het recht blijven van de kist.
Wij zijn van mening dat de kist aan beide zijden met een vorkheftruck opgetild had kunnen worden.
(…)
De printer is verpakt en vervoerd zonder deze zeevast te sjorren te zetten en zonder duidelijke informatie naar [naam 1] te sturen. (…)
Tijdens een lange reis van Singapore naar Rotterdam zal een schip slingeren met als resultaat dat de kist in de container gaat schuiven. Gezien de afmetingen van de printer en kist en het feit dat de printer onvoldoende is vastgezet zal de printer vervolgens in de kist heen en weer schuiven.
Wij zoeken de oorzaak van de val van de kist en de printer in een combinatie van onjuiste informatie van [naam 1] naar [echtgenoot] , gebrekkige begeleiding van [naam 1] naar [echtgenoot] en het feit dat de printer in de kist bij het lossen niet heeft vastgestaan. Het liften aan de kant van de tekst ‘do not fork here’ heeft de schade niet veroorzaakt.”
Bij het rapport van Etas is onder meer de “site preparation guide” gevoegd van de 5024 UV RTR printer van Agfa. In deze gids staat niets vermeld over het zwaartepunt van de printer. Verder is bij het rapport een fotorapportage gevoegd van de verpakking van de printer in Singapore. Daarop is te zien dat de printer op wielen stond. Er zijn geen sjorbanden te zien. In de kist zijn dwarsbalken te zien waarop de printer is geplaatst. Boven twee foto’s staat de tekst: “machine is secure by nailing wood on the front and back”. Op één van beide foto’s is met ellipsen aangeduid dat daar plankjes op de balken gespijkerd waren.
3.2.3
Het rapport van [ingenieur 1] van 1 mei 2014 vermeldt onder meer:
“Gebleken is dat het zwaartepunt in de breedte van de kist niet is vastgesteld. Uitgaande van de beschrijving en de gemaakte foto’s veronderstel ik dat de printer in het midden van de kist was geplaatst en het zwaartepunt ook in het midden van de kist was gelegen.
(…)
Rekenkundig kan het maximale gewicht (Gmax) als volgt worden benaderd:
7.000 kg x (600 mm + 580 mm)
--------------------------------------- = 5.525 kg
915 mm + 580 mm
(…)
Mocht uitgegaan worden van het meest negatieve scenario, namelijk dat de printer was verschoven en zich ten tijde van het voorval aan de andere zijde van de kist bevond (dus het verst verwijderd van de cabine van de heftruck), dan zou ook het zwaartepunt zijn verschoven. (…) Mocht dat het geval zijn geweest, dan is het maximale hefvermogen gedaald naar 4.788 kilogram.
(…)
Een zwaartepunt kan niet visueel worden bepaald en dient in dergelijke gevallen met een speciale weegmethode te worden bepaald. Door geen van de partijen is dit gedaan.
(…)
Daar het zwaartepunt in deze kwestie uiteraard van belang is, is door mij navraag gedaan bij de fabrikant en importeur Agfa Benelux in België. De specialist van deze printers heeft tegenover mij verklaard dat zij (Agfa) tot op heden nimmer het zwaartepunt exact heeft bepaald, hetgeen reden is voor het feit dat dit nergens in de documentatie is opgenomen. Op basis van zijn ervaring met deze printers geeft hij aan dat het zwaartepunt zich zowel in langs- als dwarsverband
in het middenvan de printer bevindt.”
3.2.4
Het rapport van [ingenieur 2] van 4 september 2014 vermeldt onder meer (met als bijlage het vermelde meetcertificaat):
“Vraagstelling:
Vaststelling van het zwaartepunt van een grote printmachine
(…)
Gewichtsverdeling volgens Meetcertificaat nr. 6568 van [bedrijf] d.d. 21-08-2014
(…)
Afstand tot middelpunt (…) = 0,1788 m”
3.2.5
Aan haar akte van 10 september 2014 in de zaak [echtgenoot] heeft [geïntimeerde] documentatie van Agfa gehecht waarop twee cirkeltjes staan met tekeningetjes erin van een vorkheftruck en een pijltje, en daarnaast de volgende tekst:
“Forking Lifting Points: This symbol will be located where designated forklift lifting points are on the chassis of the Jeti 5024 UV RTR printer. These points of contact should not be ignored and serious personal injury or machine damage will result if the proper measures are not taken during the lifting, transportation and movement of any kind of the Jeti printer.”
3.2.6
Het rapport van Cunningham Lindsay vermeldt geen reden waarom het
zwaartepunt van de printer excentrisch moet worden geacht. Het rapport van Etas acht het zwaartepunt van de printer niet excentrisch, met als reden dat de printer bij het wegen rechtstandig werd gehesen en dat een andere oorzaak voor een excentrisch zwaartepunt van de kist mogelijk is, namelijk het verschuiven van de printer in de kist. Het rapport van [ingenieur 1] acht het zwaartepunt niet excentrisch vanwege mededelingen van een expert bij Agfa, niet gebaseerd op een zwaartepuntbepaling, maar op de ervaring van die expert. In het rapport van [ingenieur 2] is de afstand van het zwaartepunt tot het middelpunt bepaald op 0,1788 m. Dit is gebaseerd op een berekening die uitgaat van gemeten gewichten. Het hof acht het rapport van [ingenieur 2] het meest overtuigend, omdat het op metingen is gebaseerd en ondersteund wordt door de documentatie van Agfa. De enkele omstandigheid dat [geïntimeerde] [echtgenoot] en [appellante] niet heeft uitgenodigd om aanwezig te zijn bij de wegingen die ten grondslag liggen aan het rapport van [ingenieur 2] , brengt niet mee dat dit rapport van weinig waarde is. [appellante] heeft de juistheid van die meetresultaten en van de berekening van [ingenieur 2] onvoldoende gemotiveerd betwist. Onvoldoende aannemelijk is dat het resultaat in het geheel niet bruikbaar is te achten vanwege het feit dat de printer beschadigd en vervormd was toen die gewogen werd, al zal dat wellicht enig verschil maken.
3.2.7
Voor het oordeel over de vraag waar het zwaartepunt van de kist met printer zich bevond, toen die door [echtgenoot] moest worden getild, is niet alleen van belang of het zwaartepunt van de printer excentrisch moet worden geacht, maar (in beginsel) ook of aannemelijk is dat de printer zich in het midden van de kist bevond of dat de printer, zoals [echtgenoot] heeft gesteld, is gaan schuiven in de kist. Hierop komt het hof nog terug.
Omstandigheden aan de zijde van [echtgenoot]
3.3
Van [echtgenoot] mocht verwacht worden dat hij de kist zou hebben gecontroleerd, voordat hij deze uit de vrachtwagen zou tillen, en dat hij, indien hij dat gedaan zou hebben, hij de mededeling “do not fork this side” niet over het hoofd zou hebben gezien. Na een mislukte eerste poging om de kist uit de vrachtwagen te tillen, had [echtgenoot] zich moeten vergewissen van de oorzaak van die mislukking.
3.4
Aannemelijk is dat indien [echtgenoot] de mededeling “do not fork this side” niet over het hoofd zou hebben gezien en/of zich na de mislukte eerste poging had vergewist van de oorzaak van die mislukking, [echtgenoot] de kist met printer vanaf de andere zijde zou hebben geheven (scenario b in 4.3 van het tussenarrest van 22 juni 2021).
3.5
[appellante] heeft betoogd dat in scenario b uitgegaan moet worden van een hefcapaciteit van 5.525 kg, overeenkomstig de hiervoor in 3.2.3 weergegeven berekening in het rapport van [ingenieur 1] . Aangezien de kist met printer 6.040 kg woog, zou de hefcapaciteit van 5.525 kg onvoldoende zijn geweest en zou de heftruck met kist zijn gaan kantelen, aldus [appellante] .
3.6
[geïntimeerde] heeft betoogd dat in scenario b uitgegaan moet worden van een hefcapaciteit van 6.277 kg, berekend als volgt (in een rapport van [naam 2] van Sedgwick van 13 augustus 2021):
7.000 kg x (600 mm + 580 mm)
--------------------------------------- = 6.277 kg
736 mm + 580 mm
Aangezien de kist met printer 6.040 kg woog, zou de hefcapaciteit van 6.277 kg voldoende zijn geweest en zou de kist niet zijn gaan kantelen, aldus [geïntimeerde] .
3.7
Beide partijen gebruiken dezelfde berekeningswijze, maar [appellante] gaat uit van een niet-excentrisch zwaartepunt van de printer, overeenkomstig het rapport van Etas, en [geïntimeerde] gaat ervan uit dat het zwaartepunt van de printer 0,1788 m excentrisch was, overeenkomstig de berekening van [ingenieur 2] . Zoals hiervoor overwogen, acht het hof de berekening van [ingenieur 2] het meest overtuigend, al moet rekening worden gehouden met een mogelijke afwijking vanwege de beschadiging van de gewogen printer. Het hof komt tot de tussenconclusie dat aangenomen moet worden dat indien [echtgenoot] de hem verweten fouten niet zou hebben gemaakt, de schade niet zou zijn ontstaan. Hierbij neemt het hof in aanmerking dat de door [echtgenoot] gemaakte fouten schendingen van veiligheidsnormen opleveren waardoor het condicio sine qua non-verband in beginsel vaststaat.
3.8
[appellante] heeft betoogd dat de printer zich niet midden in de kist bevond, maar is gaan schuiven en dat daarom niet kan worden vastgesteld op welke plaats het zwaartepunt van de kist met printer zich zou hebben bevonden in scenario b. Dit is onvoldoende om de hiervoor onder 3.7 vermelde tussenconclusie van het hof te ontzenuwen. Met name is te onzeker gebleven of in scenario b, waarin vanaf de andere zijde zou zijn geheven, de printer zodanig zou zijn gaan schuiven in de kist dat de afstand tussen het hefpunt en het zwaartepunt te groot zou zijn geweest. Tegenover de omstandigheden dat de printer op wielen stond en niet stond vastgesjord, staan de omstandigheden dat er dwarsscheepse balken in de kist waren en dat daarop gespijkerde plankjes waren aangebracht. Deze onzekerheid – die niet kan worden weggenomen – komt voor risico van [echtgenoot] en dus, in de context van deze procedure, voor risico van [appellante] .
Omstandigheden aan de zijde van [geïntimeerde]
3.9
[appellante] kan het nalaten van [echtgenoot] niet afwentelen op [geïntimeerde] door te stellen dat een en ander is gebeurd onder toeziend oog en ten minste stilzwijgende goedkeuring van de medewerkers van [geïntimeerde] .
3.1
[appellante] heeft betoogd dat aannemelijk is dat de printer in de kist is gaan schuiven en dat dit aan [geïntimeerde] is toe te rekenen. Dat betoog mondt uit in de stelling dat niet kan worden vastgesteld op welke plaats het zwaartepunt van de kist met printer zich (in werkelijkheid) bevond. Het is echter aan [appellante] om de feiten en omstandigheden aannemelijk te maken waarop zij haar beroep op art. 6:101 BW baseert. Voor zover zij heeft willen aanvoeren dat de schade mede een gevolg is van het schuiven van de printer in de kist, volgt uit haar eigen stellingen dat dit niet met voldoende mate van zekerheid valt vast te stellen. Deze gestelde omstandigheid dient daarom buiten beschouwing te worden gelaten bij de beoordeling van het beroep op art. 6:101 BW.
3.11
De door [naam 3] verstrekte – onjuiste – mededeling dat de kist met printer (ongeveer) 5.000 kg woog, dient als eigen schuld in de zin van art. 6:101 BW aan [geïntimeerde] te worden toegerekend.
3.12
In het tussenarrest van 22 juni 2021 heeft het hof onder 4.3 als scenario a het geval genoemd dat tijdig vooraf het juiste gewicht aan [echtgenoot] zou zijn meegedeeld. In dat scenario zou aan [echtgenoot] zijn meegedeeld dat de kist met printer 6.040 kg woog. De enkele omstandigheid dat [echtgenoot] de hefcapaciteit van de 7-tons heftruck volgens [naam 3] “ruim toereikend” achtte voor een opgegeven gewicht van 5.155 kg, brengt niet mee dat aannemelijk is dat hij die hefcapaciteit ook ruim toereikend geacht zou hebben voor een opgegeven gewicht van 6.040 kg. Zoals hiervoor overwogen, moet ervan worden uitgegaan dat de hefcapaciteit 6.277 kg was. Dat is weliswaar voldoende, maar niet ruim voldoende. Het verschil tussen 6.277 kg en 6.040 kg is 237 kg, dat is 3,8% van 6.277 kg. Het hof acht voldoende aannemelijk dat [echtgenoot] in scenario a een zwaardere (10-tons) heftruck zou hebben gekozen. Partijen zijn het erover eens dat indien [echtgenoot] dat zou hebben gedaan, de schade niet zou zijn ontstaan.
Afweging
3.13
In het tussenarrest van 22 juni 2021 heeft het hof onder 4.3 onder c partijen ook in de gelegenheid gesteld in te gaan op eventuele andere hypothetische situaties die zij relevant achten. Partijen hebben te kennen gegeven geen andere hypothetische situaties relevant te achten. Ook het hof ziet geen aanleiding in te gaan op andere hypothetische situaties.
3.14
De schade zou niet zijn ontstaan als [echtgenoot] de hem verweten fouten niet had gemaakt. De schade zou evenmin zijn ontstaan als [geïntimeerde] de haar verweten fout niet had gemaakt. De causaliteitsafweging als bedoeld in art. 6:101 BW komt uit op een schadevergoedingsplicht van 50%.
3.15
Het hof acht de fouten van [echtgenoot] ernstiger dan de fout van [geïntimeerde] . Van een redelijk bekwaam en redelijk handelend vorkheftruckchauffeur mag worden verwacht dat hij erop let of een te heffen kist aanduidingen van het type “do not fork this side” bevat. Aannemelijk is dat deze aanduiding goed te zien was.
Van een professionele opdrachtgever bij een opdracht als de onderhavige mag worden verwacht dat hij redelijke inspanningen verricht om ervoor te zorgen dat hij desgevraagd het juiste gewicht van de te heffen last achterhaalt en doorgeeft. Aangenomen moet worden dat [geïntimeerde] onvoldoende inspanningen heeft verricht. Onduidelijk is gebleven hoe [naam 3] tot zijn opgave van het gewicht is gekomen.
Op grond hiervan past het hof een billijkheidscorrectie toe, zodat [echtgenoot] gehouden is 60% van de schade te vergoeden. Het hof past die toe op de gevorderde hoofdsom en op de gevorderde expertkosten. Bij die expertkosten zal het hof ook de kosten van het laatste rapport van Sedgwick betrekken. Met betrekking tot de gevorderde advocaatkosten past het hof de staffel toe op de toewijsbare hoofdsom.
Dat is:
hoofdsom: 60% van € 139.993,55 = € 83.996,13;
expertkosten (exclusief btw):
60% van (€ 6.616,00 + € 2.500,00) = € 5.469,60;
buitengerechtelijke advocaatkosten volgens staffel:
€ 875,00 + 1% over (€ 83.996,30 - € 10.000,00) = € 1.615,00 (afgerond).
[appellante] is hoofdelijk verbonden voor de schuld van [echtgenoot] .
Slotsom
3.16
Uit het voorgaande volgt dat het beroep van [appellante] op art. 6:99 BW faalt. [appellante] heeft niet bewezen dat de schade niet mede veroorzaakt is door onrechtmatig handelen van [echtgenoot] , hetgeen voor een geslaagd beroep op art. 6:99 BW vereist is. Ook volgt uit het voorgaande dat het beroep van [appellante] op de “dominante oorzaak” niet slaagt (dat leerstuk uit het verzekeringsrecht is overigens niet van toepassing). Het beroep van [appellante] op art. 6:102 BW leidt niet tot een andere uitkomst dan hiervoor weergegeven.
3.17
Partijen hebben geen stellingen te bewijzen aangeboden, die, indien bewezen, tot een andere beslissing kunnen leiden. Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd. [appellante] zal als de in overwegende mate in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten in eerste aanleg, begroot aan de hand van het toewijsbare bedrag. Haar hoger beroep heeft gedeeltelijk succes. In hoger beroep zullen de proceskosten daarom worden gecompenseerd.

4.Beslissing

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep;
en opnieuw rechtdoende:
veroordeelt [appellante] tot betaling van:
- € 83.996,13, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 16 december 2010 tot aan de dag van de voldoening;
- € 5.469,60, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 25 maart 2015 tot aan de dag van de voldoening;
- € 1.615,00;
met dien verstande dat voor zover [echtgenoot] deze bedragen betaalt, [appellante] is bevrijd;
veroordeelt [appellante] in de beslagkosten, begroot op € 3.023,59;
veroordeelt [appellante] in de kosten van het geding in eerste aanleg, aan de zijde van [geïntimeerde] begroot op € 3.357,99 aan verschotten en € 2.148,00 voor salaris, te vermeerderen met de wettelijke rente over deze bedragen vanaf 26 september 2018 tot aan de dag van de algehele voldoening;
veroordeelt [appellante] in de na het vonnis waarvan beroep ontstane kosten, begroot op € 157,00 voor salaris, te vermeerderen, indien [appellante] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis voldaan heeft en vervolgens het vonnis is betekend, met € 82,00 voor salaris en de kosten van betekening, en te vermeerderen met de wettelijke rente over deze nakosten vanaf veertien dagen na de dag van betekening tot aan de dag van de algehele voldoening;
veroordeelt [geïntimeerde] tot terugbetaling van hetgeen door of namens [echtgenoot] ter voldoening aan het vonnis waarvan beroep meer of anders is betaald aan [geïntimeerde] , te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van betaling tot aan de dag van de terugbetaling, met dien verstande dat voor zover [geïntimeerde] deze bedragen aan [echtgenoot] terugbetaald, [geïntimeerde] ook jegens [appellante] is bevrijd;
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
bepaalt dat iedere partij de eigen kosten van het hoger beroep draagt;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. P.F.G.T. Hofmeijer-Rutten, G.C.C. Lewin en J.W.M. Tromp en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 31 mei 2022.