ECLI:NL:GHAMS:2022:1601

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
25 mei 2022
Publicatiedatum
30 mei 2022
Zaaknummer
23-004461-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mishandeling van twee personen door met parfum in hun richting te spuiten

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 25 mei 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte is beschuldigd van mishandeling van twee personen door met parfum in hun gezicht te spuiten op 12 december 2018 te Amsterdam. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de politierechter, die haar eerder had veroordeeld tot een taakstraf van 40 uren. In hoger beroep heeft het hof de zaak opnieuw beoordeeld, waarbij het hof heeft vastgesteld dat de verdachte niet wettig en overtuigend schuldig is aan het primair tenlastegelegde, namelijk het opzettelijk toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. De verdachte is echter wel schuldig bevonden aan de subsidiaire tenlastelegging van mishandeling, omdat zij met parfum in het gezicht van de slachtoffers heeft gespoten, wat leidde tot pijn en irritatie. Het hof heeft de straf verlaagd tot een taakstraf van 15 uren, rekening houdend met de omstandigheden van de zaak en de overschrijding van de redelijke termijn. Daarnaast zijn er vorderingen van benadeelde partijen toegewezen, waarbij de verdachte is veroordeeld tot schadevergoeding aan beide slachtoffers. De vordering van benadeelde partij [benadeelde 1] is toegewezen tot een bedrag van € 834,52 en de vordering van benadeelde partij [benadeelde 2] tot € 50,00. Het hof heeft de benadeelde partijen voor het overige niet-ontvankelijk verklaard in hun vorderingen, die slechts bij de burgerlijke rechter kunnen worden aangebracht.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-004461-19
datum uitspraak: 25 mei 2022
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 5 december 2019 in de strafzaak onder parketnummer 13-046049-19 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1994,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 13 mei 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsvrouw naar voren hebben gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
primair
zij, op of omstreeks 12 december 2018 te Amsterdam, althans in Nederland ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [benadeelde 2] en/of [benadeelde 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen die [benadeelde 2] en/of [benadeelde 1] met parfum in het gezicht heeft gespoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiairzij, op of omstreeks 12 december 2018 te Amsterdam, althans in Nederland, [benadeelde 1] en/of
[benadeelde 2] heeft mishandeld door die [benadeelde 1] en [benadeelde 2] met parfum in het gezicht te spuiten, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, te weten permanente en of langdurige oogschade/oogklachten ten gevolge heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, onder meer omdat het hof tot een andere strafoplegging komt.

Vrijspraak primaire feit

Met de advocaat-generaal en de raadsvrouw is het hof van oordeel dat niet wettig en overtuigend is bewezen hetgeen de verdachte primair is tenlastegelegd, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.

Bewijsoverweging subsidiaire feit

Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte ook moet worden vrijgesproken van het haar subsidiair tenlastegelegde. Daartoe is aangevoerd dat het onmogelijk is twee personen te raken met één keer sprayen met parfum, zodat de verdachte in ieder geval moet worden vrijgesproken van de mishandeling van één van de twee vermeende slachtoffers. Verder kan het sprayen met parfum niet het in het dossier beschreven letsel opleveren, zodat, nu bij de verdachte geen andere substantie is aangetroffen, niet valt uit te sluiten dat nog iemand anders tijdens het incident met een substantie heeft gespoten en de verdachte derhalve niet verantwoordelijk kan worden gehouden voor het letsel. De verdachte heeft bovendien gehandeld uit noodweer, nu zij werd geduwd door de aangever. In ieder geval dient de verdachte (partieel) te worden vrijgesproken van de strafverzwarende omstandigheid dat het feit zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft gehad.
Het oordeel van het hof
Het hof gaat uit van de volgende, aan wettige bewijsmiddelen ontleende, feiten en omstandigheden.
Op 12 december 2018 namen zowel de verdachte met haar vriendin [naam 1] als aangever [benadeelde 2] met haar zus [naam 2] ieder in een auto deel aan het verkeer. Gekomen bij het stoplicht ter hoogte van het politiebureau Meer en Vaart te Amsterdam is de verdachte in verband met het verkeersgedrag van aangever uit haar auto gestapt en naar de auto van aangever toegelopen. Zij deed dit volgens haar vriendin [naam 1] om verhaal te halen. De verdachte, bewapend met een mes en een fles parfumspray, heeft hard tegen het raam van het bestuurdersportier geslagen en dreigementen geuit, waarna aangever het portier op slot deed. De verdachte is toen terug richting haar auto gelopen, waarna de zussen [benadeelde 2] uit de auto zijn gestapt. Er is vervolgens een woordenwisseling ontstaan tussen de vier vrouwen die gepaard ging met enig duw- en trekwerk. Twee onafhankelijke getuigen, [benadeelde 1] en [naam 3], die op dat moment op een brommer voorbijkwamen, zijn gestopt en naar de vrouwen toegelopen. [benadeelde 1] is tussen de vrouwen gaan staan om hen uit elkaar te halen. Hij zag toen dat het meisje met de paardenstaart en grote oorbellen (
naar het hof begrijpt: de verdachte) hem aankeek, een voorwerp tevoorschijn haalde en daarmee een zwaaiende beweging maakte in zijn richting. Hij voelde dat er vloeistof in zijn gezicht gespoten was, wat branderig en bijtend voelde en pijn deed. Ook aangever [benadeelde 2] kreeg vloeistof in haar ogen gespoten door de verdachte, wat brandde en pijn deed. Beiden hadden hierdoor ook last van hun ademhaling. [naam 3] verklaart dat het meisje dat sprayde heel agressief werd en dat hij aan haar gezichtsuitdrukking zag dat zij wilde vechten. Zij pakte volgens hem het busje uit haar zak en spoot gericht op het meisje en op zijn vriend.
De stelling van de verdediging, dat het onmogelijk zou zijn twee personen te raken met één keer sprayen, is niet onderbouwd en gaat bovendien uit van de niet uit het dossier volgende premisse dat maar één keer zou zijn gesprayd. Dat het door de verdachte sprayen met parfum niet het in het dossier beschreven letsel oplevert, is in tegenspraak met de hiervoor vastgestelde feiten en omstandigheden. Dat nog iemand anders met enige substantie zou hebben gesprayd, is op geen enkele wijze aannemelijk gemaakt; het dossier biedt daarvoor geen steun. Het hof verwerpt deze stellingen mitsdien.
Ten aanzien van het beroep op noodweer overweegt het hof als volgt.
Een beroep op noodweer kan niet worden aanvaard ingeval de gedraging van degene die zich op deze exceptie beroept, noch op grond van diens bedoeling, noch op grond van de uiterlijke verschijningsvorm van de gedraging, kan worden aangemerkt als verdedigend, maar – naar de kern bezien – als aanvallend, bijvoorbeeld gericht op een confrontatie of deelneming aan een gevecht (o.a. Hoge Raad 22 maart 2016, ECLI:NL:HR:2016:456).
De handeling van de verdachte, het spuiten met parfum in de richting van [benadeelde 2] en [benadeelde 1], kan gelet op de hiervoor beschreven feiten en omstandigheden en de uiterlijke verschijningsvorm, niet worden aangemerkt als een verdedigingshandeling. Haar handeling moet – naar de kern bezien – als aanvallend worden aangemerkt. Immers, de verdachte is, bewapend met een mes en een parfumfles, uit haar auto gestapt om verhaal te halen. De verdachte heeft vervolgens hard geslagen tegen het raam van het linker voorportier van de auto waarin de zussen [benadeelde 2] zich bevonden en heeft dreigementen in hun richting geuit. Nadat de zussen waren uitgestapt en er enig duw- en trekwerk over en weer ontstond, heeft de verdachte de parfumfles gepakt en daarmee richting [benadeelde 2] en [benadeelde 1] gespoten. Ook de onafhankelijke getuige [naam 3], die niets met de ruzie te maken had, bevestigt in zijn verklaring dat de verdachte (ook) op dat moment (het spuiten met de parfumfles) de agressor was.
Dat de verdachte [benadeelde 1] niet zou hebben gezien en daardoor geen opzet zou hebben gehad op zijn mishandeling wordt weersproken door de bewijsmiddelen, waaruit volgt dat de verdachte [benadeelde 1] aankeek toen ze sprayde en volgens [naam 3] echt richting het meisje en zijn vriend sprayde.
Het tot vrijspraak strekkende verweer van de raadsvrouw wordt derhalve verworpen.
Partiele vrijspraak subsidiair, onderdeel ‘zwaar lichamelijk letsel’
Met de advocaat-generaal en de raadsvrouw is het hof van oordeel dat niet wettig en overtuigend is bewezen dat de mishandeling zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft gehad, zodat de verdachte van dat onderdeel van de tenlastelegging moet worden vrijgesproken.
Beslissing op voorwaardelijk verzoek
Het door de verdediging gedane voorwaardelijk verzoek om te laten onderzoeken of het mogelijk is het in het dossier vermelde letsel te veroorzaken door te sprayen met parfum is niet noodzakelijk, nu het als een feit van algemene bekendheid mag worden beschouwd dat het in iemands ogen sprayen met parfum, dat veelal alcohol als oplosmiddel bevat, minst genomen irritatie kan veroorzaken en uit de feiten en omstandigheden in casu ook volgt dat sprake is geweest van een branderig gevoel in de ogen. Bovendien is de precieze (parfum)substantie waar de verdachte mee heeft gesprayd destijds niet onderzocht, zodat vergelijkbaar onderzoek niet kan plaatsvinden.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
subsidiairzij op 12 december 2018 te Amsterdam, [benadeelde 1] en [benadeelde 2] heeft mishandeld door die [benadeelde 1] en [benadeelde 2] met parfum in het gezicht te spuiten.
Hetgeen subsidiair meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het subsidiair bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het subsidiair bewezenverklaarde levert op:
mishandeling, meermalen gepleegd.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het subsidiair bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor de in eerste aanleg subsidiair bewezenverklaarde mishandeling veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 40 uren, subsidiair 20 dagen vervangende hechtenis, waarvan 20 uren, subsidiair 10 dagen vervangende hechtenis, voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor de subsidiair tenlastegelegde mishandeling zal worden veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 15 uren.
De raadsvrouw heeft verzocht rekening te houden met het feit dat de zussen [benadeelde 2] (ook) schuld hebben aan de ruzie die met de verdachte is ontstaan, de verdachte direct openheid van zaken heeft gegeven waarbij zij haar eigen rol niet heeft gebagatelliseerd en met het feit dat een strafrechtelijke veroordeling een grote impact heeft op de carrière van haar cliënt. Ook is sprake van een overschrijding van de redelijke termijn.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mishandeling van twee personen door met parfum in hun richting te spuiten. Het slachtoffer [benadeelde 1] probeerde nota bene het conflict tussen de verdachte en de zussen [benadeelde 2] te sussen. Het hof rekent dit de verdachte aan en acht een taakstraf passend en geboden.
Er is in hoger beroep sprake van een overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Het vonnis van de politierechter dateert van 5 december 2019, de verdachte is hiertegen op 9 december 2019 in hoger beroep gekomen en het hof wijst op 25 mei 2022 arrest. Nu sprake is van een overschrijding met minder dan zes maanden en het hof in beginsel een taakstraf van 15 uren passend en geboden acht, zal het hof volstaan met de constatering dat de termijn is overschreden (HR 17 juni 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD2578).

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 1.134,52, bestaande uit € 334,52 aan materiële schade en € 800,00 aan immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 834,52, bestaande uit € 334,52 aan materiële schade en € 500,00 aan immateriële schade.
De raadsvrouw heeft primair verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering en subsidiair de vordering te matigen.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het subsidiair bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen. Het betreft de post materiele schade ad € 334,52 en immateriële schade tot een bedrag van € 500,00.
Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in dat deel van de vordering niet worden ontvangen en kan de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 415,00, bestaande uit € 65,00 aan materiële schade en € 350,00 aan immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 100,00, bestaande uit immateriële schade.
De raadsvrouw heeft primair verzocht de vordering af te wijzen, subsidiair de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering en, meer subsidiair, de vordering sterk te matigen.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd. Het hof heeft in hoger beroep te oordelen over de gevorderde schadevergoeding voor zover deze in eerste aanleg is toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het subsidiair bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 50,00. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in de vordering niet worden ontvangen en kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 9, 22c, 22d, 36f, 57 en 300 Sr.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte subsidiair meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het subsidiair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
15 (vijftien) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
7 (zeven) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 1] ter zake van het
subsidiair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 834,52 (achthonderdvierendertig euro en tweeënvijftig cent) bestaande uit € 334,52 (driehonderdvierendertig euro en tweeënvijftig cent) materiële schade en € 500,00 (vijfhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd
[benadeelde 1], ter zake van het subsidiair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 834,52 (achthonderdvierendertig euro en tweeënvijftig cent) bestaande uit € 334,52 (driehonderdvierendertig euro en tweeënvijftig cent) materiële schade en € 500,00 (vijfhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 16 (zestien) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op
12 december 2018.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 2] ter zake van het subsidiair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 50,00 (vijftig euro) bestaande uit immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd
[benadeelde 2], ter zake van het subsidiair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 50,00 (vijftig euro) bestaande uit immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 1 (één) dag. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 12 december 2018.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M. Senden, mr. W.S. Ludwig en mr. P.C. Verloop, in tegenwoordigheid van mr. N.M. Simons, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 25 mei 2022.
De voorzitter en de jongste raadsheer zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]