ECLI:NL:GHAMS:2022:1600

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
25 mei 2022
Publicatiedatum
30 mei 2022
Zaaknummer
23-004675-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de rechtbank Amsterdam inzake diefstal door middel van babbeltruc

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 25 mei 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 18 december 2018. De verdachte, geboren in 1983 en thans gedetineerd, was in eerste aanleg veroordeeld voor diefstal door middel van een babbeltruc. Het hof heeft de zaak behandeld naar aanleiding van het hoger beroep dat door de verdachte was ingesteld. De tenlastelegging omvatte twee feiten van diefstal, waarbij de verdachte samen met anderen oudere slachtoffers heeft benaderd onder valse voorwendselen om hen te misleiden en hun bankpassen en geldbedragen te ontvreemden. Het hof heeft vastgesteld dat de dagvaarding ten aanzien van een deel van de tenlastelegging nietig is, omdat deze innerlijk tegenstrijdig was. De verdediging heeft vrijspraak bepleit, maar het hof oordeelde dat er voldoende bewijs was voor de diefstallen. De verdachte werd vrijgesproken van een poging tot oplichting, maar veroordeeld voor de diefstallen. De straf werd vastgesteld op negen maanden gevangenisstraf, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn van berechting. Tevens werd een schadevergoedingsmaatregel opgelegd ten behoeve van het slachtoffer, ter hoogte van € 80,-.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-004675-18
datum uitspraak: 25 mei 2022
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 18 december 2018 in de strafzaak onder parketnummer 13-665184-18 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1983,
thans uit anderen hoofde gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Heerhugowaard, locatie Zuyder Bos, te Heerhugowaard.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 11 mei 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsman naar voren hebben gebracht.

Tenlastelegging

Gelet op de in hoger beroep door het gerechtshof toegelaten wijziging is aan de verdachte ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 19 maart 2018 te Amsterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer ander(en), althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich en/of een ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [slachtoffer], te bewegen tot de afgifte van enig(e) goed(eren), het verlenen van een dienst, het ter beschikking stellen van gegevens, het aangaan van een schuld en/of het tenietdoen van een inschuld, te weten een bankpas met bijbehorende pincode en/of (een) geldbedrag(en) (van in totaal 60,- euro), zich naar de woning van voornoemde [slachtoffer] heeft begeven en/of (aldaar) ervoor heeft gezorgd dat die [slachtoffer] meeliep naar de brievenbus in verband met (een) verkeerd bezorgd(e) [verbalisant 3](pakket)(ten) en/of (ondertussen) zich in de woning heeft begeven en/of een bankpas en/of (een) geldbedrag(en) (van in totaal 60,- euro) van voornoemde [slachtoffer] heeft weggenomen en/of (vervolgens) die [slachtoffer] heeft opgebeld en/of zich daarbij heeft voorgedaan als iemand van de (ING) Bank die met de politie heeft gesproken en/of voornoemde [slachtoffer] om haar pincode heeft gevraagd terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
en/of
hij op of omstreeks 19 maart 2018 te Amsterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, (uit een woning) een bankpas en/of (een) geldbedrag(en) (van in totaal 60,- euro), in elk geval enig goed, die/dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader toebehoorde(n), te weten aan [slachtoffer], heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, waarbij hij, verdachte en/of zijn mededader zich de toegang tot die bankpas en/of dat geldbedrag heeft/hebben verschaft en/of die bankpas en/of dat geldbedrag onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van een vals kostuum;
2.
hij op of omstreeks 17 juli 2018 te Haarlem, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [benadeelde], heeft bewogen tot de afgifte van enig(e) goed(eren), het verlenen van een dienst, het ter beschikking stellen van gegevens, het aangaan van een schuld en/of het tenietdoen van een inschuld, te weten een bankpas en/of (een) geldbedrag(en) (van in totaal 80,- euro), door zich naar de woning van voornoemde [benadeelde] te begeven en/of (aldaar) die [benadeelde] te vragen mee te lopen naar de brievenbus in verband met (een) verkeerd bezorgd(e) [verbalisant 3](pakket)(ten) en/of (vervolgens) met een of twee perso(o)n(en) de woning in te lopen en/of (vervolgens) die [benadeelde] af te leiden door aan hem water te vragen en/of (ondertussen) een bankpas en/of een geldbedrag (van in totaal 80,- euro) van voornoemde [benadeelde] weg te nemen terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
en/of
hij op of omstreeks 17 juli 2018 te Haarlem, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (uit een woning) een bankpas en/of (een) geldbedrag(en) (van in totaal 80,- euro), in elk geval enig goed, die/dat geheel of ten dele aaneen ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n), te weten aan [benadeelde], heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeteren. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, reeds omdat de tenlastelegging in hoger beroep is gewijzigd, en het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.

Nietigheid van de inleidende dagvaarding

De verdediging heeft bepleit dat de dagvaarding ten aanzien van het onder 2 eerste cumulatief/alternatief tenlastegelegde innerlijk tegenstrijdig en daarmee deels nietig is.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat het hof de tenlastelegging verbeterd kan lezen, omdat duidelijk is waarvan de verdachte wordt beschuldigd, namelijk een poging tot oplichting van slachtoffer [benadeelde].
Aan de advocaat-generaal kan worden toegegeven dat de opsteller van de tenlastelegging onmiskenbaar heeft beoogd met het eerste alternatief/cumulatieve deel van feit 2 een poging tot oplichting ten laste te leggen. Het kwalificatieve deel van de tenlastelegging dat daarop wijst correspondeert echter niet met de omschrijving van de feitelijke gedragingen, die immers betrekking hebben op een voltooid delict. Hierdoor voldoet de dagvaarding niet aan de door artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) gestelde eis dat zij een begrijpelijke opgave van het feit dat ten laste wordt gelegd bevat. Een zodanig gebrek is niet met een ‘verbeterde lezing’ van de tenlastelegging te repareren. Het hof is daarom van oordeel dat de dagvaarding wat betreft het onder 2 eerste cumulatief/alternatief tenlastegelegde nietig dient te worden verklaard.

Standpunt van de verdediging

De verdediging heeft bepleit dat de verdachte moet worden vrijgesproken van beide ten laste gelegde feiten. Ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde heeft de raadsman aangevoerd dat de verdachte pillen bezorgde, en kon meerijden met [medeverdachte 1]. De verdachte heeft de medicijnen in de verkeerde brievenbus gedeponeerd. Hij heeft daarom contact gezocht met de aangeefster en haar verzocht de medicijnen uit haar brievenbus (die daar evenwel toch niet in bleken te zitten) te halen. Wat [medeverdachte 1] in de tussentijd deed weet de verdachte niet. Wettig en overtuigend bewijs dat de verdachte de pinpas van de aangeefster heeft ontvreemd en heeft geprobeerd haar pincode te ontfutselen, dan wel dat [medeverdachte 1] dat deed en dat de verdachte als medepleger moet worden aangemerkt, ontbreekt.
Ook ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde is door de verdediging aangevoerd dat niet kan worden bewezen dat de verdachte betrokken was bij dit feit. De verdachte kon met [medeverdachte 1] mee naar Haarlem reizen om daar een pakketje pillen te bezorgen. Met [medeverdachte 1] reed ook de (inmiddels onherroepelijk veroordeelde) medeverdachte [medeverdachte 2] mee. De verdachte heeft ter plaatse zijn pakketje afgeleverd. Wat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] ondertussen deden weet hij niet. De auto – waarin de verdachte later samen met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] is aangetroffen – en de in die auto aangetroffen gestolen pinpas van aangever, alsmede een briefje met daarop de naam en het telefoonnummer van aangever zijn niet aan de verdachte te koppelen. Ook de in de auto aangetroffen Lebara telefoonkaart (met welk bijbehorende telefoonnummer naar de aangever is gebeld, nadat zijn pinpas was gestolen) is niet door de verdachte gebruikt.

Vrijspraak

Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 1 eerste cumulatief/alternatief is ten laste gelegd, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.
Blijkens de aangifte, gedaan door de dochter van het slachtoffer, stond er op enig moment een man bij het slachtoffer aan de deur. Hij zou abusievelijk een pakketje in haar brievenbus hebben gegooid. Het slachtoffer is meegelopen naar de hal, maar er bleek niets in haar brievenbus te liggen. Later werd zij gebeld door iemand die zei van de politie te zijn. De persoon vertelde dat ze haar pinpas hadden gevonden. Kort daarna werd het slachtoffer nogmaals gebeld. Dit was een man die zei van de ING bank te zijn. Hij gaf aan dat de politie met hen contact op had genomen en dat hij de gegevens en de pincode van het slachtoffer nodig had om haar pas te blokkeren.
Naar het oordeel van het hof blijkt niet wie of met welk telefoonnummer naar het slachtoffer is gebeld. Daarom kan niet worden vastgesteld dat de verdachte heeft gebeld, en evenmin dat hij ervan op de hoogte was dat één van zijn mededaders het slachtoffer heeft gebeld met als doel haar pincode te achterhalen. Uit (het bewijs van) de betrokkenheid bij het tweede cumulatief/alternatief tenlastegelegde kan niet worden afgeleid dat de verdachte als medepleger voor dit feit kan worden aangemerkt. De verdachte moet daarom worden vrijgesproken van de onder 1 eerste cumulatief/alternatief ten laste gelegde poging tot oplichting.

Bewijsoverweging

Feit 1 tweede cumulatief/alternatief tenlastegelegde.
Op 19 maart 2018 is de verdachte samen met (de inmiddels voor dit feit onherroepelijk veroordeelde medeverdachte) [medeverdachte 1] naar het wooncomplex aan de [adres], waar ook het slachtoffer woonde, gegaan. Volgens de aangifte namens het slachtoffer stond er op enig moment een man voor haar deur die per ongeluk een postpakket in haar brievenbus zou hebben gestopt. Blijkens zijn eigen verklaring is dat de verdachte geweest. Desgevraagd is het slachtoffer met de verdachte meegelopen naar haar brievenbus, maar daar bleek geen pakket in te liggen. De verdachte zei dat hij zich heeft vergist en vertrok. Deze verklaring van het slachtoffer past bij de bevindingen van verbalisant [verbalisant 1] die zag dat de verdachte en [medeverdachte 1] het wooncomplex in liepen en dat de verdachte enige tijd later samen met het slachtoffer bij de brievenbussen stond. Nadat het slachtoffer en de verdachte het portiek weer inliepen kwam eerst [medeverdachte 1] en later de verdachte uit het wooncomplex. Hierna ontdekte het slachtoffer dat haar pinpas en een geldbedrag van € 60,- ontbraken.
Bij de beoordeling van het bewijs van dit feit betrekt het hof hetgeen ten aanzien van feit 2, zoals hieronder beschreven, is vastgesteld en de mede daaruit af te leiden modus operandi, kort te omschrijven als een ‘babbeltruc’ waarbij de verdachte en zijn mededader(s) naar een wooncomplex van senioren gaan en een slachtoffer uit zijn woning naar diens brievenbus lokken om zo de gelegenheid te creëren uit de woning van het slachtoffer een bankpas en/of geld te ontvreemden. Het samenstel van deze feiten en omstandigheden zijn naar het oordeel van het hof redengevend voor het bewijs van het tenlastegelegde, terwijl de verdachte geen aannemelijke, die redengevendheid ontzenuwende, verklaring heeft gegeven. De verklaring van de verdachte dat hij illegale medicijnen (Viagra en anabolen) bezorgde en deze in de verkeerde brievenbus had gegooid acht het hof niet aannemelijk. De verdachte heeft deze verklaring op geen enkele wijze onderbouwd en ook anderszins is hiervoor geen steun te vinden in het dossier. Overigens heeft de verdachte deze verklaring pas afgelegd nadat hem de inhoud van het dossier al bekend was.
Feit 2 tweede/cumulatief alternatief tenlastegelegde
Op 17 juli 2018 is de verdachte tezamen met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] in een auto met kenteken [kenteken] naar Haarlem gereden. Blijkens de verklaring van aangever werd er bij zijn woning aangebeld. Een man zou per ongeluk een pakketje in de brievenbus van de aangever hebben gestopt, welk pakketje niet voor aangever bestemd was. Aangever heeft zijn sleutel gepakt om mee te lopen naar de brievenbus en zag vervolgens een tweede man in zijn woning staan. Op verzoek heeft aangever aan deze man zijn identiteitsbewijs laten zien en zijn telefoonnummer gegeven. Kort daarna komt aangever tot de ontdekking dat zijn bankpas en een geldbedrag van € 80,- zijn weggenomen. Blijkens het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 2] heeft hij gezien dat de verdachte uit het complex van seniorenwoningen waar ook de aangever woont kwam lopen. Kort daarna volgde [medeverdachte 2]. Enkele uren later, zo blijkt uit het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 3], werd in voornoemde auto – met daarin alle drie de verdachten – de gestolen bankpas en een briefje met daarop de naam en het telefoonnummer van de aangever aangetroffen. Tevens is in de auto een telefoon aangetroffen waarmee naar de aangever is gebeld.
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte het onder 2, tweede cumulatief/alternatief tenlastegelegde feit heeft begaan. Het door de verdachte aangedragen alternatieve scenario dat hij illegale medicijnen bezorgde en enkel met [medeverdachte 1] is meegereden acht het hof niet aannemelijk. De verdachte heeft deze verklaring op geen enkele wijze onderbouwd en de verklaring wordt door niets ondersteund.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 tweede cumulatief/alternatief en 2 tweede cumulatief/alternatief tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op 19 maart 2018 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander uit een woning een bankpas en een geldbedrag van in totaal 60,- euro, toebehorende aan [slachtoffer] heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
2.
hij op 17 juli 2018 te Haarlem, tezamen en in vereniging met anderen, uit een woning een bankpas en 80,- euro, toebehorende aan [benadeelde], heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Hetgeen onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 en 2 bewezenverklaarde levert op:
telkens:
diefstal door twee of meer verenigde personen.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van tien maanden, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van tien maanden, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, waarvan vier maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan twee diefstallen door op geraffineerde wijze, middels een ‘babbeltruc’, de pinpas en geld van twee oudere slachtoffers uit de woning weg te nemen. Dit zijn ernstige strafbare feiten. Verdachte heeft zich niet bekommerd om de uitwerking van zijn handelen op de slachtoffers en enkel uit financieel gewin gehandeld. Daarbij is een inbreuk gemaakt op de privacy van de slachtoffers en is mogelijk het gevoel van veiligheid in en rond hun huis aangetast.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 20 april 2022 is hij eerder onherroepelijk veroordeeld voor soortgelijke feiten. Dat heeft hem er niet van weerhouden om opnieuw strafbare feiten te plegen.
Het hof acht hierom in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van tien maanden op zijn plaats. Het hof heeft hierbij tevens rekening gehouden met artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht. Gelet op alle genoemde omstandigheden kan niet worden volstaan met een andere straf dan straf die vrijheidsbeneming met zich brengt.
Wat betreft de redelijke termijn overweegt het hof dat in artikel 6, eerste lid Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) het recht van iedere verdachte is gewaarborgd binnen een redelijke termijn te worden berecht.
In deze procedure is de op redelijk te beoordelen termijn aangevangen op 17 juni 2018, het moment van de inverzekeringstelling van de verdachte. Het vonnis waarvan beroep werd gewezen op 18 december 2018. Vervolgens is op 28 december 2018 hoger beroep ingesteld. Het hof wijst op 25 mei 2022 arrest. Uitgaande van een redelijke termijn van twee jaren per instantie, is deze periode in hoger beroep overschreden met één jaar en 5 maanden. Gezien de overschrijding van de redelijke termijn zal het hof de op te leggen straf bepalen op een gevangenisstraf van negen maanden.
Een voorwaardelijk strafdeel, zoals door de advocaat-generaal is gevorderd, acht het hof niet op zijn plaats, mede gelet op het strafblad van de verdachte, en zijn (ontkennende) houding waaruit volgt dat de verdachte geen verantwoordelijkheid neemt voor zijn handelen en waaruit niet kan worden afgeleid dat de verdachte een delict-vrije toekomst nastreeft, waarbij hij geholpen zou zijn door een zogenoemde ‘stok-achter-de-deur’.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Vordering van de benadeelde partij en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank heeft in het vonnis een vordering van de benadeelde partij toegewezen. Het hof heeft geconstateerd dat het dossier geen vordering bevat, zodat hier geen beslissing op kan worden genomen. Wel ziet het hof aanleiding om de schadevergoedingsmaatregel op te leggen. Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer is toegebracht tot een bedrag van € 80,-. Voor deze schade is de verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36f, 57, 63 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart de dagvaarding nietig met betrekking tot het onder 2 eerste cumulatief/alternatief tenlastegelegde.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 eerste cumulatief/alternatief tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 tweede cumulatief/alternatief en 2 tweede cumulatief/alternatief tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
9 (negen) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Schadevergoedingsmaatregel [benadeelde]
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde], ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 80,00 (tachtig euro) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 1 (één) dag. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op. Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 17 juli 2018.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M. Lolkema, mr. A.D.R.M. Boumans en mr. J. Piena, in tegenwoordigheid van mr. B. van Vliet, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 25 mei 2022.
=========================================================================
[…]