ECLI:NL:GHAMS:2022:1597

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
25 mei 2022
Publicatiedatum
25 mei 2022
Zaaknummer
23-003692-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging vonnis met bespreking van niet-ontvankelijkheidsverweer en nieuwe strafmaatoverweging in hoger beroep

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 25 mei 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 2 oktober 2019. De verdachte, geboren in 1990, was in eerste aanleg veroordeeld tot een gevangenisstraf van 9 maanden voor het aanwezig hebben van een grote hoeveelheid cocaïne. In hoger beroep heeft de verdediging aangevoerd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaard dient te worden, omdat de strafzaken tegen medeverdachten zijn geseponeerd en er sprake zou zijn van onherstelbaar vormverzuim. Het hof heeft deze argumenten echter verworpen, omdat de verdediging niet voldoende gemotiveerd heeft aangetoond dat er sprake was van identieke zaken. Het hof heeft de strafmaat opnieuw overwogen en bevestigd dat de ernst van het feit en de omstandigheden van de verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 9 maanden rechtvaardigen. Het hof heeft daarbij rekening gehouden met de volksgezondheid en de maatschappelijke impact van harddrugs. De beslissing van het hof is genomen in een openbare terechtzitting, waarbij de meervoudige strafkamer aanwezig was.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-003692-19
datum uitspraak: 25 mei 2022
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 2 oktober 2019 in de strafzaak onder parketnummer 13-669101-18 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ([geboorteland]) op [geboortedag] 1990,
adres: [adres]

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 11 mei 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsman naar voren hebben gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen met dien verstande dat het hof het door de verdediging ter terechtzitting in hoger beroep gevoerde niet-ontvankelijkheidsverweer zal bespreken en de strafmaatoverweging uit het vonnis terzijde stelt en vervangt door de onderstaande overweging.

Ter terechtzitting in hoger beroep gevoerd verweer

De raadsman heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging. De strafzaken tegen de medeverdachten zijn – in tegenstelling tot de strafzaak tegen de verdachte – geseponeerd, terwijl dit identieke gevallen zijn. De verklaringen van de medeverdachten, die ontlastend zijn voor de verdachte, zijn bovendien ‘verdwenen’. Dit is deels gecompenseerd door één medeverdachte als getuige te horen, maar de andere medeverdachte is daarentegen tot op heden niet gehoord. Er is sprake van een onherstelbaar vormverzuim en er wordt een beroep gedaan op het gelijkheidsbeginsel.
Het hof stelt voorop dat indien de verdediging een beroep doet op een vormverzuim als bedoeld in artikel 359a Sv, mag worden verlangd dat duidelijk en gemotiveerd, aan de hand van de in het tweede lid van die bepaling vermelde factoren, wordt aangegeven tot welk in artikel 359a Sv omschreven rechtsgevolg dit dient te leiden. De daarbij in acht te nemen factoren zijn: i) het belang dat het geschonden voorschrift dient, ii) de ernst van het verzuim en iii) het nadeel dat daardoor wordt veroorzaakt. Alleen op een zodanig verweer is het hof gehouden een met redenen omklede beslissing te geven (vgl. HR 30 maart 2004, ECLI:NL:HR:2004:AM2533).
De raadsman heeft niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie bepleit, maar heeft zijn betoog niet, althans onvoldoende gemotiveerd aan de hand van voornoemde factoren. Voor zover de raadsman het verweer heeft willen voeren dat de zaken van de medeverdachten identiek zijn aan de zaak van de verdachte gaat dat verweer niet op. De verdachte is immers nadat hun voertuig door toedoen van de politie tot stilstand was gebracht, weggerend met een wit/geel tasje in zijn hand, in welk tasje later 2.84 kilogram cocaïne is aangetroffen. Zijn medeverdachten werden direct bij het voertuig aangehouden zonder dat bij hen of in de auto verdovende middelen, geld of verborgen ruimtes zijn aangetroffen. Het hof verwerpt dit verweer dan ook, nu van identieke zaken geen sprake is.

Oplegging van straf

De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf van 9 maanden met aftrek van het voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
De raadsman heeft verzocht geen gevangenisstraf op te leggen en rekening te houden met het tijdsverloop in deze zaak en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De verdachte is een first-offender en detentie zou zijn werk en de zorg voor zijn vader aanzienlijk bemoeilijken.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het aanwezig hebben van een grote hoeveelheid cocaïne. Dergelijke harddrugs vormen een ernstig gevaar voor de volksgezondheid en het gebruik ervan is bezwarend voor de samenleving, niet in de laatste plaats vanwege de daarmee gepaard gaande criminaliteit, onder andere doordat de gebruikers van deze drugs vermogensdelicten plegen om in hun verslaving te voorzien.
Het bewezenverklaarde feit rechtvaardigt – gelet op de straffen die in soortgelijke gevallen worden opgelegd en de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht – geen andere straf dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden. Hierin ligt besloten dat het subsidiaire verzoek van de verdediging om een taakstraf of een geldboete op te leggen, niet voor toewijzing in aanmerking kan komen. Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van 9 maanden passend en geboden.

BESLISSING

Het hof:
Bevestigt het vonnis waarvan beroep met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. P.F.E. Geerlings, mr. S.M. Milani en mr. A.M.P. Geelhoed, in tegenwoordigheid van mr. M.E. de Waard, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 25 mei 2022.
Mr. A.M.P. Geelhoed is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]