ECLI:NL:GHAMS:2022:1596

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
25 mei 2022
Publicatiedatum
25 mei 2022
Zaaknummer
23-002511-21
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de politierechter inzake zware mishandeling en mishandeling met betrekking tot twee slachtoffers

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 25 mei 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1980, was in eerste aanleg veroordeeld voor zware mishandeling en mishandeling. De tenlastelegging omvatte onder andere het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan een slachtoffer door deze met een plank tegen het hoofd te slaan, en het slaan en schoppen van een tweede slachtoffer. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld, waarbij hij aanvoerde dat hij niet de dader was en dat er sprake was van een persoonsverwisseling. Het hof heeft echter geoordeeld dat er voldoende bewijs was dat de verdachte de dader was en heeft de verweren van de verdachte verworpen. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en de verdachte opnieuw veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals een meldplicht bij de reclassering en behandeling bij een forensische polikliniek. Daarnaast is de verdachte veroordeeld tot schadevergoeding aan de benadeelde partij voor zowel materiële als immateriële schade, in totaal € 4.993,00. De uitspraak benadrukt de ernst van de feiten en de gevolgen voor de slachtoffers, die nog steeds lijden onder de gevolgen van de mishandelingen.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002511-21
datum uitspraak: 25 mei 2022
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 30 augustus 2021 in de strafzaak onder parketnummer 15-290526-20 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1980,
adres: [adres 1].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 11 mei 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte naar voren heeft gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1. primair
hij op of omstreeks 28 maart 2020 te Monnickendam, gemeente Waterland, aan [benadeelde] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten verminderd zicht van het rechteroog en/of een blijvend litteken in het aangezicht, heeft toegebracht door die [benadeelde] (met kracht) met een plank/balk, althans hard voorwerp, in het gezicht/tegen het hoofd te slaan;
1. subsidiair
hij op of omstreeks 28 maart 2020 te Monnickendam, gemeente Waterland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [benadeelde] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen die [benadeelde] (met kracht) met een plank/balk, althans hard voorwerp, in het gezicht/tegen het hoofd heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
1. meer subsidiair
hij op of omstreeks 28 maart 2020 te Monnickendam, gemeente Waterland, [benadeelde] heeft mishandeld door die [benadeelde] (met kracht) met een plank/balk, althans hard voorwerp, in het gezicht/tegen het hoofd te slaan, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, te weten verminderd zicht van het rechteroog en/of een blijvend litteken in het aangezicht, ten gevolge heeft gehad;
2.
hij op of omstreeks 26 februari 2020 te Monnickendam, gemeente Waterland, [slachtoffer] heeft mishandeld door die [slachtoffer] in het gezicht/tegen het hoofd te slaan/stompen en/of tegen het been/lichaam te schoppen/trappen;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring, strafoplegging en beslissing over de vordering van de benadeelde partij komt.

In hoger beroep gevoerde verweren

De verdachte heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat hij dient te worden vrijgesproken van feit 1. Hij is niet de persoon die [benadeelde] heeft mishandeld en er is dan ook sprake geweest van een persoonsverwisseling. Hij heeft daartoe tevens aangevoerd dat hij niet in staat was een plank op te tillen om iemand te slaan in verband met een blessure waarvoor hij bij een fysiotherapeut liep. Met betrekking tot feit 2 heeft de verdachte aangevoerd dat hij de heer [slachtoffer] wel heeft geschopt, maar niet geslagen.
De verweren van de verdachte worden weerlegd door de te bezigen bewijsmiddelen, op basis waarvan het hof met betrekking tot feit 1 tot de conclusie komt dat er voldoende bewijs is dat de verdachte degene is geweest die [benadeelde] bij de sporthal heeft aangesproken en met een plank op zijn hoofd heeft geslagen. Niet aannemelijk is geworden dat sprake is van een persoonsverwisseling, nu de verdachte zelf ter terechtzitting in hoger beroep heeft verklaard dat er niemand in de buurt woont die op hem lijkt, hetgeen het hof in de overtuiging sterkt dat het de verdachte is die [benadeelde] heeft mishandeld.
Wat feit 2 betreft kan op basis van de bewijsmiddelen in het dossier en de eigen verklaring van de verdachte ter zitting in hoger beroep zowel het schoppen als het slaan worden bewezen.
Het hof verwerpt dan ook de in hoger beroep gevoerde verweren en acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en onder 2 ten laste gelegde heeft begaan.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.primair
hij op 28 maart 2020 te Monnickendam, gemeente Waterland, aan [benadeelde] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten verminderd zicht van het rechteroog en een blijvend litteken in het aangezicht, heeft toegebracht door die [benadeelde] (met kracht) met een plank tegen het hoofd te slaan;
2.
hij op 26 februari 2020 te Monnickendam, gemeente Waterland, [slachtoffer] heeft mishandeld door die [slachtoffer] in het gezicht te slaan/stompen en tegen het been te schoppen;
Hetgeen onder 1 primair en 2 meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 primair en 2 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 primair bewezenverklaarde levert op:
zware mishandeling.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het onder 1 primair en 2 bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1 primair en 2 bewezenverklaarde veroordeeld tot gevangenisstraf van 6 maanden waarvan 3 maanden voorwaardelijk onder verschillende bijzondere voorwaarden
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan zware mishandeling van een jong slachtoffer door met een plank tegen diens hoofd te slaan zonder enige aanleiding. De verdachte heeft de lichamelijke integriteit van het slachtoffer geschonden en hem pijn en letsel bezorgd. Uit de schriftelijke slachtofferverklaring blijkt dat het slachtoffer tot op de dag van vandaag moet leven met de (nadelige) lichamelijke en psychische gevolgen van de zware mishandeling. Hij heeft nog steeds last van verminderd zicht, hoofdpijn, vermoeidheid en verminderde concentratie. Bovendien zal het slachtoffer ook in de toekomst dagelijks worden geconfronteerd met het litteken bij zijn wenkbrauw.
Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan een mishandeling van een glazenwasser door die na een woordenwisseling tegen zijn been te schoppen en in het gezicht te slaan. De verdachte heeft met zijn gedrag voorrang gegeven aan de directe uiting van zijn frustraties en emoties en heeft niet geprobeerd de bij hem blijkbaar ontstane onvrede op een andere wijze, zonder toepassing van geweld, op te lossen. Daarnaast heeft de verdachte ook in dit geval de lichamelijke integriteit van het slachtoffer geschonden en hem pijn bezorgd.
Naar het oordeel van het hof kan de ernst van de feiten slechts adequaat tot uitdrukking worden gebracht door het opleggen van een straf die vrijheidsbeneming van aanzienlijke duur met zich brengt. Gelet echter op hetgeen met betrekking tot de persoon van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken ziet het hof aanleiding een deel van de na te melden gevangenisstaf, te weten drie maanden, voorwaardelijk aan de verdachte op te leggen. Met oplegging van de na te noemen straf benadrukt het hof enerzijds de ernst van het feit en beoogt het anderzijds de verdachte te doordringen van de noodzaak zich ook in de toekomst verre te houden van het plegen van strafbare feiten en hem te stimuleren op het goede pad te blijven. Daarnaast zal het hof de door de reclassering in de reclasseringsrapportage van 15 januari 2021 geadviseerde bijzondere voorwaarden, te weten een meldplicht en ambulante behandelverplichting, opleggen. Het hof zal daarbij – anders dan de rechter in eerste aanleg – een proeftijd van 3 jaren opleggen, omdat het hof meent dat de verdachte voor een langere tijd gebaat kan zijn bij begeleiding van de reclassering.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich, conform het bepaalde in artikel 51f, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering, in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 5.053,00 en bestaat uit de volgende posten:
- materiële schade (totaal) € 1.553,00
a) eigen risico zorgverzekering € 725,69
b) reiskosten € 52,81
c) nieuwe bril € 259,00
d) oogmeting € 60,00
e) verlies aan verdienvermogen € 455,50
- immateriële schade (totaal) € 3.500,00
De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 4.093,00, bestaande voor € 1.493,00 uit materiële schade en € 2.600,00 uit immateriële schade. De rechtbank heeft de benadeelde partij met betrekking tot de onder d genoemde post en met betrekking tot een bedrag van € 900,00 aan immateriële schade niet-ontvankelijk verklaard in de vordering.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft verzocht de vordering van de benadeelde partij met betrekking tot de materiële schade toe te wijzen conform het vonnis waarvan beroep en haar met betrekking tot de onder d genoemde post niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering. Ten aanzien van de immateriële schade heeft de advocaat-generaal verzocht deze in zijn geheel toe te wijzen tot het gevorderde bedrag van € 3.500,00.
De verdachte heeft geen verweer gevoerd op de vordering van de benadeelde partij.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 primair bewezenverklaarde bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Ten aanzien van de verzochte materiële schade overweegt het hof dat de benadeelde partij de vordering met betrekking tot de onder d verzochte post in hoger beroep niet heeft gehandhaafd. Desgevraagd heeft hij verklaard dat het bedrag van 60 euro zag op ontspiegeling van de aangeschafte bril, en al in het onder c gevorderde bedrag zat begrepen. Op dit punt zal de vordering worden afgewezen. De onder a, b, c en e verzochte posten kunnen wel in zijn geheel worden toegewezen.
Verder is komen vast te staan dat de benadeelde partij als rechtstreeks gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte immateriële schade heeft geleden. Het hof zal de omvang van de immateriële schade op de voet van het bepaalde in artikel 6:106 BW naar maatstaven van billijkheid vaststellen op het gevorderde bedrag van € 3.500,00 waarbij in het bijzonder is gelet op het feit dat de benadeelde partij een litteken heeft opgelopen ten gevolge van de mishandeling en dat uit de door de benadeelde partij overlegde slachtofferverklaring blijkt dat hij nog altijd kampt met de lichamelijke en psychische gevolgen van de mishandeling.
Het hof zal het toegewezen bedrag vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het ontstaan van de schade en de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 57, 300 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 primair en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
3 (drie) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
3 (drie) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 3 (drie) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn/haar identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dit noodzakelijk acht daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarde(n) niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat:
- de veroordeelde zich binnen vijf werkdagen (tussen 09.00 en 12.00 uur) volgend op het onherroepelijk worden van het arrest, zich dient te melden bij Reclassering Nederland op het volgende adres: [adres 2]. Veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig acht om het reclasseringstoezicht uit te voeren;
- de veroordeelde zich laat behandelen bij Forensische Polikliniek de Waag of een soortgelijke instelling. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering geraden vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling.
Geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het onder 1 primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 4.993,00 (vierduizend negenhonderddrieënnegentig euro) bestaande uit € 1.493,00 (duizend vierhonderddrieënnegentig euro) materiële schade en € 3.500,00 (drieduizend vijfhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde], ter zake van het onder 1 primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 4.993,00 (vierduizend negenhonderddrieënnegentig euro) bestaande uit € 1.493,00 (duizend vierhonderddrieënnegentig euro) materiële schade en € 3.500,00 (drieduizend vijfhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 59 (negenenvijftig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 28 maart 2020.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. P.F.E. Geerlings, mr. S.M. Milani en mr. A.M.P. Geelhoed, in tegenwoordigheid van mr. M.E. de Waard, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 25 mei 2022.
Mr. A.M.P. Geelhoed is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]