In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 24 mei 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over een geschil tussen [appellante] en PricewaterhouseCoopers Advisory N.V. (PWC) betreffende de wijziging van de begunstigingsregeling in een levensverzekering na de overgang van onderneming. [appellante] was in hoger beroep gekomen van een vonnis van de kantonrechter in Amsterdam, waarin haar vordering tot betaling van een bedrag van € 239.000,00 aan haar was afgewezen. Dit bedrag was uitgekeerd aan de partner van haar overleden zoon, die in dienst was bij PWC. De kern van het geschil was of de wijziging van de begunstigingsregeling rechtsgeldig was, waarbij [appellante] stelde dat zij als erfgenaam recht had op de uitkering.
Het hof heeft vastgesteld dat de kantonrechter de feiten correct had vastgesteld en dat de bepalingen van het Amsterdam Office Handbook van Booz & Company, de rechtsvoorgangster van PWC, onderdeel uitmaakten van de arbeidsovereenkomst van de zoon van [appellante]. Het hof oordeelde dat de wijziging van de begunstigingsregeling niet rechtsgeldig was, omdat [X] niet had ingestemd met deze wijziging en de oude regeling van toepassing bleef. Het hof vernietigde het vonnis van de kantonrechter en wees de vordering van [appellante] toe, waarbij PWC werd veroordeeld tot betaling van het bedrag van € 239.000,00, vermeerderd met wettelijke rente en buitengerechtelijke kosten.
De uitspraak benadrukt het belang van duidelijke communicatie en instemming bij wijzigingen in arbeidsvoorwaarden, vooral in het kader van overlijdensrisicoverzekeringen. Het hof concludeerde dat PWC de verplichtingen uit de arbeidsovereenkomst met Booz diende voort te zetten, inclusief de begunstigingsregeling, en dat de uitkering aan de erfgenamen van [X] op basis van deze regeling diende te geschieden.