ECLI:NL:GHAMS:2022:1511

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
23 mei 2022
Publicatiedatum
23 mei 2022
Zaaknummer
23-002926-20
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in hoger beroep wegens onvoldoende bewijs van poging tot doodslag en zwaar lichamelijk letsel

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 23 mei 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland. De verdachte was eerder vrijgesproken van de tenlasteleggingen van poging tot doodslag en poging tot zware mishandeling. Het hof heeft de zaak opnieuw beoordeeld naar aanleiding van het hoger beroep dat door zowel de verdachte als het openbaar ministerie was ingesteld. De tenlastelegging betrof een incident op 8 juni 2019 in Spaarndam, waarbij de verdachte en anderen betrokken waren bij een confrontatie met het slachtoffer, [slachtoffer]. De verdachte zou met een pikhaak of een lange stok het slachtoffer hebben verwond.

Tijdens de zitting in hoger beroep op 9 mei 2022 is het hof tot de conclusie gekomen dat er onvoldoende bewijs was om vast te stellen dat de verdachte de verwondingen aan het slachtoffer had toegebracht. De beelden van het incident toonden verschillende steekmomenten aan, waarbij de verdachte niet altijd direct betrokken was. De verdachte ontkende de beschuldigingen en verklaarde dat hij een andere stok had gebruikt, zonder iemand te verwonden. Het hof oordeelde dat niet met voldoende zekerheid kon worden vastgesteld dat de verdachte de verwondingen had veroorzaakt, en sprak hem vrij van de tenlastegelegde feiten.

Het hof verklaarde zowel de verdachte als het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in het hoger beroep voor zover dit gericht was tegen de beslissing tot vrijspraak van het onder 2 tenlastegelegde. Het vonnis van de rechtbank werd vernietigd, en het hof deed opnieuw recht door te verklaren dat niet bewezen was dat de verdachte het onder 1 primair en subsidiair tenlastegelegde had begaan.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002926-20
datum uitspraak: 23 mei 2022
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 17 december 2020 in de strafzaak onder parketnummer 15-138437-19 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1959,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 9 mei 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte en het openbaar ministerie hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsman naar voren hebben gebracht.

Tenlastelegging

Gelet op de in eerste aanleg door de rechtbank toegelaten wijziging is aan de verdachte tenlastegelegd dat:
1. primair
hij op of omstreeks 8 juni 2019 te Spaarndam, gemeente Haarlemmermeer, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, met een pikhaak, althans een lange stok met daarop een scherpe (ijzeren) punt, (met kracht) heeft gestoken en/of geprikt en/of geslagen in/tegen de borst(kas)/ nabij/ter hoogte (van) het hart van die [slachtoffer], althans in de richting van het lichaam van [slachtoffer], terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
1. subsidiair
hij op of omstreeks 8 juni 2019 te Spaarndam, gemeente Haarlemmermeer, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met een pikhaak, althans een lange stok met daarop een scherpe (ijzeren) punt, (met kracht) heeft gestoken en/of geprikt en/of geslagen in/tegen de borst(kas)/ nabij/ter hoogte (van) het hart van die [slachtoffer], althans in de richting van het lichaam van [slachtoffer], terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op of omstreeks 8 juni 2019 te Spaarndam, gemeente Haarlemmermeer, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen opzettelijk en wederrechtelijk meerdere ramen van een boot en/of inboedel in (voornoemde) boot, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), te weten aan [slachtoffer], althans een ander, toebehoorde, heeft vernield, beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt (door al dan niet met een voorwerp voornoemde ramen van die boot in te slaan en/of al dan niet met een voorwerp inboedel in die boot kapot te slaan).
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Ontvankelijkheid van de verdachte en het openbaar ministerie in het hoger beroep
De verdachte is door de rechtbank Amsterdam vrijgesproken van hetgeen aan hem onder 2 is tenlastegelegd. Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte dan ook niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak.
Ook het openbaar ministerie heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis waarvan beroep. Blijkens de appelschriftuur is het hoger beroep gericht tegen de opgelegde straf. Op de terechtzitting in hoger beroep van 9 mei 2022 heeft de advocaat-generaal zich op het standpunt gesteld dat het hoger beroep niet ziet op de vrijspraak van het onder 2 tenlastegelegde en het openbaar ministerie geen rechtens te respecteren belang heeft bij een inhoudelijke behandeling van dit feit en dat het openbaar ministerie om die reden niet-ontvankelijk moet worden verklaard ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde. Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat, nu ook overigens niet is gebleken van enig rechtens te beschermen belang dat is gediend met de voortgezette behandeling van de zaak ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde, het openbaar ministerie op grond van het bepaalde in artikel 416, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering eveneens niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in het ingestelde hoger beroep voor zover dit ziet op het onder 2 tenlastegelegde.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de rechtbank.

Vordering van het openbaar ministerie

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1 primair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden, met aftrek van het voorarrest.

Vrijspraak

Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 1 primair en 1 subsidiair is tenlastegelegd, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.
Het hof overweegt hiertoe als volgt.
Op de ochtend van 8 juni 2019 is de verdachte samen met twee anderen naar de zich in Spaarndam bevindende boot van de aangever [slachtoffer] gevaren om spullen die [slachtoffer] zou hebben gestolen terug te halen. Op de beelden van het incident is te zien dat op drie verschillende momenten met een lang voorwerp door een luik het ruim wordt ingestoken. In het ruim bevond zich op dat moment de aangever [slachtoffer]. [slachtoffer] is hierbij gewond geraakt, naar eigen zeggen doordat hij is gestoken door een pikhaak. Door de forensisch arts is geoordeeld dat de door het slachtoffer aangegeven toedracht goed past bij de geconstateerde letsels.
Het hof stelt vast dat er gedurende het incident – op de zich in het dossier bevindende beelden waarneembaar – drie steekmomenten zijn geweest, die achtereenvolgens werden gepleegd. Het steken door de medeverdachte [medeverdachte] (terwijl de verdachte op de wal stond en toekeek), daarna door de verdachte zelf (in zijn eentje) en na enkele minuten wederom door de medeverdachte [medeverdachte] (op welk moment de verdachte niet meer ter plaatse aanwezig is). Op de beelden is voldoende zichtbaar dat bij het eerste steekmoment een peddel werd gebruikt en dat deze peddel op enig moment is afgebroken, waarna de medeverdachte met het afgebroken stuk van de boot is gegaan. Op de beelden is ook zichtbaar dat de verdachte en medeverdachte [medeverdachte] respectievelijk bij het tweede en derde steekmoment allebei een dun lang voorwerp hebben gebruikt waarmee zij beiden tot driemaal toe een stekende beweging door het luik in het ruim hebben gemaakt. Na het incident is een pikhaak in twee losse gedeeltes aangetroffen, de kop (met daaraan de haak) in het ruim van de boot en de bijbehorende (afgebroken) steel op de wal. Op welk moment de pikhaak is gebruikt en afgebroken en op welke wijze het afgebroken gedeelte op de wal naast de boot is beland, is op de beelden niet zichtbaar. Ook anderszins blijkt dit niet uit het dossier.
Verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep weer verklaard een vlaggenmast (naar eigen zeggen een lange houten stok) te hebben gebruikt – die op het dek lag van de boot/naast het luik – en daarbij niemand te hebben verwond. Hij ontkent ten stelligste dat hij een pikhaak heeft gebruikt (en ook dat hij aangever [slachtoffer] heeft verwond).
Het vorenstaande in samenhang gewogen leidt tot het oordeel dat niet met voldoende zekerheid kan worden vastgesteld dat het de verdachte is geweest die met de pikhaak door het luik heeft gestoken en daarmee de verwondingen aan het slachtoffer heeft toegebracht, zodat de verdachte wordt vrijgesproken van het onder 1 primair en subsidiair tenlastegelegde.
Gelet hierop komt het hof aan de beoordeling van de voorwaardelijk gedane onderzoekswensen van de verdediging niet meer toe.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte en de officier van justitie niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 2 tenlastegelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 1 subsidiair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. D. Radder, mr. P. Greve en mr. A.M.P. Geelhoed, in tegenwoordigheid van mr. S. Abelsma en P. Grootjen, griffiers, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 23 mei 2022.
Mrs. Greve en Geelhoed zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]