ECLI:NL:GHAMS:2022:15

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
5 januari 2022
Publicatiedatum
5 januari 2022
Zaaknummer
23-004202-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verwaarlozing van dieren en de gevolgen voor de houder

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 5 januari 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1981, werd beschuldigd van het onthouden van noodzakelijke verzorging aan haar shetlandpony, met name het niet tijdig verlenen van medische zorg, wat resulteerde in een ernstig aangetast gebit. De tenlastelegging omvatte ook het ontbreken van een schone en gezonde leefruimte voor de dieren. Het hof heeft de zaak onderzocht op basis van de zittingen van 22 december 2021 en de eerdere zitting in eerste aanleg. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de politierechter, die haar eerder had veroordeeld tot een voorwaardelijke taakstraf.

Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 1 oktober 2018 tot en met 20 december 2018 als houder van de shetlandpony [naam 1] de nodige verzorging heeft onthouden. De gebitsproblemen van de pony waren ontstaan door een trap tegen de mond in 2016, en ondanks dat de verdachte op de hoogte was van de gebitsproblemen, heeft zij nagelaten tijdige zorg te verlenen. Het hof heeft de verdachte gedeeltelijk vrijgesproken van de beschuldiging met betrekking tot het tweede gedachtestreepje van de tenlastelegging, maar heeft wel vastgesteld dat de verzorging van [naam 1] ernstig tekort is geschoten.

De verdachte is strafbaar bevonden, maar het hof heeft besloten geen straf of maatregel op te leggen, gezien de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de tijd die verstreken is sinds het bewezenverklaarde feit. De shetlandpony [naam 1] is inmiddels geëuthanaseerd, wat het hof heeft aangemerkt als een verbeurdverklaring van het dier. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en opnieuw recht gedaan, waarbij het bewezenverklaarde is vastgesteld en de verdachte van andere beschuldigingen is vrijgesproken.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-004202-19
datum uitspraak: 5 januari 2022
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 1 november 2019 in de strafzaak onder parketnummer 15-231791-19 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1981,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
22 december 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv), naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
zij in of omstreeks de periode 22 juli 2016 tot en met 20 december 2018, te Krommenie, gemeente Zaanstad, in elk geval in Nederland, als houder van een of meer dieren, te weten een shetlandpony (met de naam [naam 1]) en/of een paard (met de naam [naam 2]) de nodige verzorging aan dat/deze dier(en) heeft onthouden, immers heeft zij, verdachte de/het dier(en) niet voorzien van:
- ( tijdige en/of juiste) noodzakelijke (medische) zorg (waardoor de/het dier(en) een (ernstig) aangetast gebit had(den))
- een schone en/of gezonde leefruimte (het paard [naam 2] stond ongeveer 30 centimeter, in elk geval voor een deel, in de modder).
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de politierechter.

Gedeeltelijke vrijspraak

Net als de politierechter en om dezelfde redenen, zoals in het vonnis verwoord, is naar het oordeel van het hof niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder het tweede gedachtestreepje is tenlastegelegd, te weten het onthouden van de nodige verzorging bestaand in het ontbreken van een schone en gezonde leefruimte, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.

Bewijsoverweging en bespreking van een gevoerd verweer

De raadsman heeft primair vrijspraak verzocht ten aanzien van de aan de verdachte onder het eerste gedachtestreepje tenlastegelegde aantasting van de gebitten van het paard [naam 2] en de pony [naam 1] en daartoe het volgende aangevoerd. De verdachte heeft [naam 2] en [naam 1] wél de nodige verzorging gegeven, zoals zij dat zelf heeft verklaard. Immers verkeerden zowel [naam 2] als [naam 1] in goede gezondheid. Gesteld wordt dat de gebitsbehandeling van [naam 2] eerder had gekund, maar deze was reeds gepland. Bij beide dieren was in 2017 nog een gebitscontrole uitgevoerd.
De gebitsproblemen van [naam 1] – ontstaan door een trap tegen de mond in 2016 – waren niet nieuw en dierenartsen die de pony hebben gezien, waren van oordeel dat het goed met hem ging. Bij wijze van subsidiair standpunt heeft de raadsman verzocht de pleegperiode te beperken, nu de start van de tenlastegelegde pleegperiode geen verankering in het dossier vindt.
Het hof overweegt als volgt.
Met betrekking tot het gebit van [naam 2] komt het hof ook op dit onderdeel tot een vrijspraak. Uit de dierenartsverklaring paarden en paardachtigen, opgemaakt op 21 december 2018, kan weliswaar worden afgeleid dat het gebit van [naam 2] verzorging nodig had, maar onvoldoende is komen vast te staan dat de staat van het gebit zodanig was of al zolang bestond dat buiten redelijke twijfel kan worden vastgesteld dat de verdachte de nodige verzorging heeft onthouden aan het gebit van [naam 2].
Het hof komt wel tot een bewezenverklaring met betrekking tot het onthouden van de nodige verzorging aan het gebit van [naam 1].
Op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep stelt het hof het volgende vast. In 2016 heeft [naam 1] ernstige gebitsproblemen gekregen doordat hij een trap tegen zijn mond heeft gehad van een ander paard. Ondanks dat geadviseerd werd [naam 1] te euthanaseren, heeft de verdachte ervoor gekozen – na het inwinnen van een second opinion – [naam 1] in leven te houden. De verdachte was ermee bekend dat het gebit van [naam 1] door de trap beschadigd was en extra zorg behoefde. In 2017 heeft voor het laatst een controle aan het gebit van [naam 1] plaatsgevonden. Vervolgens zijn [naam 2] en [naam 1] op 21 december 2018 in beslag genomen en door een dierenarts bekeken. Deze heeft vastgesteld dat [naam 1] last had van ernstig aangetaste snijtanden, dat bij hem diverse elementen ontbraken, dat bij hem verschillende elementen los en erg pijnlijk waren, dat zijn reservekronen gezwollen waren, dat hij last had van erg veel tandsteen en dat er sprake was van een rottingslucht.
Gelet op de al bestaande problematiek van het gebit van [naam 1] en de op 21 december 2018 bij [naam 1] geconstateerde gebreken, is het hof van oordeel dat – sinds het ontstaan van de gebitsproblemen bij [naam 1] – de verdachte het gebit van [naam 1] intensiever en frequenter had moeten laten controleren door een dierenarts of een andere deskundige. Immers is op 21 december 2018 geconstateerd dat behandeling aan het gebit van [naam 1] al geruime tijd nodig was. Daar komt bij dat de toestand van zijn gebit ten tijde van de inbeslagneming zodanig was, dat de verdachte dit had moeten opmerken. De verdachte had, mede gelet op haar kennis van [naam 1] gezondheidstoestand, eerder moeten onderkennen dat behandeling nodig was en die ook daadwerkelijk in gang moeten zetten. Daarin is zij in gebreke gebleven. Derhalve komt het hof tot de conclusie dat de verdachte de nodige verzorging aan [naam 1] heeft onthouden. Het hof verwerpt op dit punt het tot vrijspraak strekkende verweer.
Pleegperiode
Het hof is met de raadsman van oordeel dat de pleegperiode moet worden beperkt, omdat in het dossier geen verankering gevonden kan worden voor een precieze startdatum van de pleegperiode. Op basis van de in voornoemde dierenartsverklaring gegeven beschrijving van de staat van het gebit komt het hof tot de conclusie dat de verdachte in ieder geval een geruime periode voorafgaand aan de inbeslagname van [naam 1] had moeten weten dat zij meer aan de verzorging van het gebit van [naam 1] had moeten doen. In het voordeel van de verdachte zal het hof die periode op drie maanden stellen. Daarom komt het hof tot een bewezenverklaarde pleegperiode van 1 oktober 2018 tot en met 20 december 2018.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
zij in de periode van 1 oktober 2018 tot en met 20 december 2018 te Krommenie, gemeente Zaanstad, als houder van een dier, te weten een shetlandpony met de naam [naam 1], de nodige verzorging aan dat dier heeft onthouden, immers heeft zij het dier niet voorzien van tijdige noodzakelijke medische zorg waardoor het dier een ernstig aangetast gebit had.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
zich gedragen in strijd met het voorschrift vastgesteld bij artikel 2.2, achtste lid, van de Wet Dieren.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit.

Toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht

De politierechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een voorwaardelijke taakstraf van 40 uren, subsidiair te vervangen door 20 dagen hechtenis, met een proeftijd van 2 jaren.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
De raadsman heeft verzocht, indien het hof tot een bewezenverklaring komt, de verdachte schuldig te verklaren zonder oplegging van een straf of een maatregel, gelet op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de overschrijding van de redelijke termijn in hoger beroep. Voorts heeft hij aangevoerd dat de verdachte al voldoende is gestraft, aangezien zij haar paarden is kwijtgeraakt en deze niet meer terug zal krijgen.
Het hof overweegt als volgt.
De verdachte heeft haar shetlandpony [naam 1] tijdige en noodzakelijke medische zorg onthouden, waardoor het dier een ernstig aangetast gebit had. Volgens de dierenarts heeft het dier daardoor pijn geleden. De verdachte is aldus tekort geschoten in haar verantwoordelijkheid voor het welzijn van dit van haar zorg afhankelijke dier. Het hof rekent dit de verdachte aan en een straf zoals door de politierechter opgelegd, is voor een dergelijk feit in beginsel passend.
Daar staat het volgende tegenover. Sinds het plegen van het bewezenverklaarde feit zijn meer dan drie jaren verstreken. Door hetgeen de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep heeft verklaard, heeft het hof de indruk gekregen dat de verdachte veel gaf om de dieren die in haar bezit zijn geweest. Het hof acht het aannemelijk dat de verdachte ook de zorg voor [naam 1] serieus heeft willen nemen, maar concludeert dat de verdachte in het geval van [naam 1] te lichtvaardig heeft gehandeld en in die zorg in dit specifieke geval tekort is geschoten. Dit heeft uiteindelijk geleid tot een ernstige medische toestand van [naam 1] die leidde tot zijn euthanasie. Dit heeft de verdachte veel verdriet gedaan. Het voorgaande sterkt het hof in de overtuiging dat het bewezenverklaarde een eenmalig incident betrof. Ook een ander paard van de verdachte, [naam 2], is zij kwijtgeraakt. Voorts komt gewicht toe aan de beperkte duur van het bewezenverklaarde feit.
Het hof acht een voorwaardelijke taakstraf – zoals door de politierechter is opgelegd – dan ook niet opportuun. Alles overziend, is het hof van oordeel dat met het opleggen van een straf of maatregel geen redelijk strafdoel meer is gediend. Het hof zal daarom bepalen dat, afgezien van de hiernavolgende verbeurdverklaring, geen straf of maatregel wordt opgelegd.

Beslag

De raadsman heeft verzocht om de teruggave te gelasten van paard [naam 2] en shetlandpony [naam 1].
Bij onherroepelijk geworden beschikking van de enkelvoudige raadkamer van de rechtbank Noord-Holland is op 11 juni 2019 beslist tot teruggave van paard [naam 2] aan de verdachte. Het beslag is in zoverre geëindigd, zodat het niet aan het hof is daarover nog een beslissing te nemen. Bij diezelfde beschikking is geconstateerd dat shetlandpony [naam 1] is geëuthanaseerd, hetgeen juridisch gelijk dient te worden gesteld met vernietiging, zodat het beslag op voet van artikel 134, tweede lid, onder c, in verbinding met artikel 117 Sv is beëindigd. Om die reden is het beklag in zo verre niet-ontvankelijk verklaard. Dat neemt niet weg dat het hof op de voet van artikel 353 Sv een beslissing omtrent dit inbeslaggenomen voorwerp dient te geven (vgl. HR 27 november 2001, ECLI:NL:HR:2001:AD5210). De in beslag genomen en niet teruggegeven shetlandpony [naam 1] behoorde aan de verdachte toe. Ten aanzien van deze pony zal het hof beslissen tot verbeurdverklaring aangezien het bewezenverklaarde feit met betrekking tot deze pony is begaan.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 33 en 33a van het Wetboek van Strafrecht en artikel 2.2 van de Wet dieren.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Verklaart verbeurd: shetlandpony [naam 1]. Goednummer: PL1100-2018235257-965042.
Bepaalt dat ter zake van het bewezenverklaarde voor het overige geen straf of maatregel wordt opgelegd.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. H.M.J. Quaedvlieg, mr. R. Kuiper en mr. J.J.J. Schols, in tegenwoordigheid van mr. R.J. den Arend, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 5 januari 2022.
Mr. Kuiper is buiten staat dit arrest te ondertekenen.
=========================================================================
[…]