ECLI:NL:GHAMS:2022:1493

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
17 mei 2022
Publicatiedatum
18 mei 2022
Zaaknummer
23-002725-21
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mishandeling van dochter door moeder met geestelijke stoornis en psychose

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 17 mei 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte, een moeder, was eerder vrijgesproken van enkele tenlastegelegde feiten, maar heeft in hoger beroep de beslissing van de rechtbank aangevochten. De zaak betreft mishandeling van haar dochter, waarbij de verdachte leed aan een geestelijke stoornis en in een psychose verkeerde. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 12 tot en met 17 augustus 2020 haar dochter, geboren in 2012, heeft mishandeld door haar met een schaar te steken en te krassen, wat resulteerde in meer dan 50 krasletsels. De verdachte heeft ook haar dochter hardhandig vastgepakt en op de grond gegooid. Het hof heeft geoordeeld dat de verdachte niet strafbaar is voor haar handelen, omdat het tenlastegelegde haar niet kan worden toegerekend vanwege haar geestelijke toestand. De rechtbank had eerder een maatregel van terbeschikkingstelling (TBS) opgelegd, en het hof heeft deze maatregel bevestigd, waarbij de verdachte van overheidswege zal worden verpleegd. De zaak benadrukt de ernst van kindermishandeling en de impact van geestelijke gezondheidsproblemen op het gedrag van ouders.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002725-21
datum uitspraak: 17 mei 2022
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 8 oktober 2021 in de strafzaak onder parketnummer 13-210826-20 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 1] 1990,
thans gedetineerd in P.I.V. HvB Nieuwersluis, te Nieuwersluis.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 22 februari 2022, 21 april 2022 en 10 mei 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv), naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsman naar voren hebben gebracht.
Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep
De verdachte is door rechtbank Amsterdam vrijgesproken van hetgeen aan haar onder 1 en 3 is
tenlastegelegd. Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissingen tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, Sv staat voor de verdachte tegen deze beslissingen geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte om die reden niet-ontvankelijk verklaren in het hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraken.
Tenlastelegging
Gelet op de in eerste aanleg door de rechtbank toegelaten wijziging is, voor zover in hoger beroep inhoudelijk nog aan de orde, aan de verdachte tenlastegelegd dat:

2.primair

zij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 12 augustus 2020 tot en met 17 augustus 2020 te Amsterdam, althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan haar verdachte's kind, genaamd [benadeelde], geboren op [geboortedag 2] 2012, opzettelijk
zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met een schaar, althans een scherp en/of puntig voorwerp, één- of meermalen heeft gestoken en/of gesneden en/of geprikt en/of gekrast in/op/tegen de rechter- en/of
linkerarm en/of het hoofd en/of de hals en/of de romp en/of de schaamheuvel, althans het lichaam van voornoemde [benadeelde] (meer dan 50 krasletsels) en/of haar met kracht en/of hardhandig heeft vastgepakt en/of opgetild en/of op/tegen de grond heeft gegooid en/of haar tegen een muur heeft geduwd en/of haar heeft geslagen tegen de hals en/of tegen het lichaam, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

2.subsidiair

zij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 12 augustus 2020 tot en met 17 augustus 2020 te Amsterdam, althans in Nederland, haar, verdachte's kind, genaamd [benadeelde], geboren op [geboortedag 2] 2012, heeft mishandeld door haar één- of meermalen met een schaar, althans een scherp en/of puntig voorwerp, te steken en/of te snijden en/of te prikken en/of te krassen in/op/tegen de rechter- en/of linkerarm en/of het hoofd en/of de hals en/of de romp en/of de schaamheuvel, althans haar lichaam (meer dan 50 krasletsels) en/of haar (met kracht en/of hardhandig) vast te pakken en/of op te tillen en/of
op/tegen de grond te gooien en/of haar tegen een muur te duwen en/of haar tegen de hals en/of het lichaam te slaan.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.
Vrijspraak ten aanzien van het onder 2 primair tenlastegelegde
Anders dan de advocaat-generaal, is het hof van oordeel dat niet met een voor een bewezenverklaring vereiste mate van zekerheid kan worden vastgesteld dat door het handelen van de verdachte de aanmerkelijke kans in het leven is geroepen dat [benadeelde] zwaar lichamelijk letsel zou bekomen. Daarom moet de verdachte van het onder 2 primair tenlastegelegde worden vrijgesproken.
Bewijsoverweging ten aanzien van het onder 2 subsidiair tenlastegelegde
De raadsman heeft – kort gezegd – betoogd dat, gelet op de psychische situatie waarin de verdachte ten tijde van het tenlastegelegde verkeerde, niet kan worden bewezen dat zij opzet had op de tenlastegelegde mishandeling.
Het hof stelt voorop dat een (ernstige) geestelijke stoornis slechts dan aan een bewezenverklaring van het opzet in de weg staat indien bij de verdachte ten tijde van zijn/haar handelen ieder inzicht in de draagwijdte van zijn/haar gedragingen en de mogelijke gevolgen heeft ontbroken, en dat zo een situatie zich slechts bij hoge uitzondering voordoet. Daarbij merkt het hof op dat een bewezenverklaring van ‘opzet’ geenszins uitsluit dat het bewezenverklaarde niet aan de verdachte kan worden toegerekend en de verdachte op grond daarvan wordt ontslagen van alle rechtsvervolging.
Het hof gaat er, zoals hierna uitgebreid aan de orde komt, vanuit dat de verdachte ten tijde van de tenlastegelegde periode leed aan een geestelijke stoornis en in een psychose verkeerde. Het hof komt evenwel niet tot de conclusie dat vorenbedoelde, hoogst uitzonderlijke situatie zich heeft voorgedaan waarin het de verdachte aan ieder inzicht in de draagwijdte van haar gedragingen en de mogelijke gevolgen heeft ontbroken. Daarbij is betrokken dat de verdachte, toen politieambtenaren haar woning waren binnengegaan, zich klaarblijkelijk bewust was van hun aanwezigheid en daarop heeft gereageerd nu zij met zoveel woorden heeft gedreigd ‘de politie’ te snijden. Voorts hebben politieambtenaren gezien dat de verdachte haar dochter [benadeelde] (het slachtoffer) hardhandig vastpakte en op de grond gooide, een kennelijk bewuste handeling, althans een handeling waarvoor minimaal enig besef noodzakelijk is. In vergelijkbare zin geldt dat voor het bekrassen van het slachtoffer met een schaar door de verdachte. Daarnaast leidt het hof ook uit de verklaring van het slachtoffer af dat de verdachte (ook verder) in de tenlastegelegde periode niet verstoken was van ieder inzicht in de draagwijdte van haar handelen, nu daaruit onder meer volgt dat de verdachte de zorg droeg voor haar pasgeboren baby, dat het slachtoffer contact met de verdachte kon krijgen, dat de verdachte tegen haar heeft gezegd: “Nu even water drinken, want jullie hebben de hele dag niets gedronken”, en dat zij gezamenlijk naar de pasgeboren baby hebben gezocht.
Het voorgaande in ogenschouw nemend, wordt het tot vrijspraak strekkende verweer verworpen.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
zij in de periode van 12 augustus 2020 tot en met 17 augustus 2020 te Amsterdam haar kind, genaamd [benadeelde], geboren op [geboortedag 2] 2012, heeft mishandeld door haar meermalen met een schaar, althans een scherp en/of puntig voorwerp, te prikken en krassen in/op de rechterarm, het hoofd, de hals, de romp en de schaamheuvel (meer dan 50 krasletsels) en haar hardhandig vast te pakken en op te tillen en op de grond te gooien en tegen een muur te duwen en haar tegen het lichaam te slaan.
Hetgeen onder 2 subsidiair meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
Bewijsmiddelen
1. Een proces-verbaal van bevindingen met nummer PL1300-2020172290-4 van 17 augustus 2020, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2] [doorgenummerde pagina’s 1-4].
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als
mededeling van de verbalisanten, dan wel een of meer hunner:
Op 16 augustus 2020 kregen wij om 23.15 uur de opdracht om te gaan naar [adres]. De ex-man van de bewoonster zou al drie dagen geen contact meer met haar hebben gehad. De bewoonster zou daar zijn ingeschreven met haar minderjarige kinderen. De bewoonster bleek te zijn genaamd: [verdachte], geboren op [geboortedag 1] 1990 te [geboorteplaats]. Het oudste kind bleek later te zijn genaamd: [benadeelde], geboren op [geboortedag 2] 2012. Het middelste kind bleek te zijn genaamd [naam 1], geboren op [geboortedag 3] 2017. Het jongste kind bleek te zijn genaamd [naam 2], geboren op [geboortedag 4] 2020.
Wij betraden op 17 augustus 2020 om 00.29 uur de woning. Wij maakten ons kenbaar door luid ‘Politie!’ te roepen. Wij zagen twee grote messen op de grond liggen. Wij zagen en hoorden een persoon, die later [verdachte] bleek te zijn, tegen de deur van de ouderslaapkamer aan het slaan en schoppen was. Wij hoorden haar roepen: “Ik ga snijden en steken. Ik ga de politie snijden!” Wij zagen dat [verdachte] een voorwerp in haar hand hield dat leek op een mes. Ik, verbalisant [verbalisant 2], zag dat [verdachte] af en toe met een schaar op de deur tikte.
De melder bleek later te zijn genaamd [naam 3], de vader van het oudste kind.
2. Een proces-verbaal van bevindingen met nummer PL1300-2020172290-2 van 17 augustus 2020, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 3] en [verbalisant 4] [doorgenummerde pagina’s 10-13].
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als
mededeling van de verbalisanten, dan wel een of meer hunner:
Op 17 augustus 2020 kwamen wij om 00.38 uur ter plaatse op [adres]. Wij voegden ons bij collega’s die vertelden dat er een vrouw in de slaapkamer zat die hen dood wilde maken. Ik, verbalisant [verbalisant 4], zag een vrouw in de slaapkamer. Op het bed in de slaapkamer lag een klein kind, in de foetushouding. Ik zag nog een kind in de slaapkamer [het hof begrijpt: [benadeelde]]. Ik zag dat het kind hardhandig werd vastgepakt door de vrouw en dat zij het kind op de grond gooide. Ik zag dat zij een schaar pakte en de schaar bij het kind legde dat op bed lag. Ik zag dat zij vervolgens het andere, 7-jarige kind [het hof begrijpt: [benadeelde]] vastpakte en hardhandig omhoog tilde en dat zij het kind vervolgens in een hoek gooide tussen de kast en de deur. Ik hoorde de vrouw tegen mij zeggen: “Ik ga jou doodmaken. Ik ga jou snijden, je moet dood.”
3. Een proces-verbaal van verhoor getuige met documentcode 13996522 van 7 december 2020, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 5] [doorgenummerde pagina’s 223-242 van de nazending van 17 december 2020].
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 18 augustus 2020 tegenover verbalisant afgelegde
verklaring van [benadeelde]:
Mijn moeder heeft mij pijn gedaan met de schaar op mijn arm. Mijn moeder heet [verdachte]. Ze zat bovenop mij en maakte krassen met de schaar. Ik heb een blauwe plek gekregen. Die blauwe plek komt doordat ze mij tegen de muur had geduwd. Ze sloeg ook met de schaar. Mijn moeder heeft mij pijn gedaan en ze heeft me geslagen.
Mijn vader heeft mij een paar dagen voordat de politie kwam naar mama gebracht. Het duurde drie dagen voordat de politie in huis kwam. Mama zorgde voor [naam 2] [het hof begrijpt: de pasgeboren baby van de verdachte]
.Hij kreeg borstvoeding. Ik, mijn moeder en mijn broertje gingen water drinken bij de kraan in de keuken. [naam 2], de baby, lag op bed. Mama had de baby op bed gelegd. Mama zei: “Nu even water drinken, want jullie hebben de hele dag niets gedronken.” Toen gingen wij water drinken bij de kraan in de keuken. Mama ging met ons mee. Toen we terugkwamen en op het bed keken was er niemand op het bed. Mama zei: “Waar is [naam 2]?” We gingen allemaal naar hem zoeken, maar we konden hem niet vinden.
4. Een proces-verbaal van verhoor getuige met documentcode 13511612 van 26 augustus 2020, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 6] en [verbalisant 7] [doorgenummerde pagina’s 102-107].
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op
26 augustus 2020 tegenover verbalisanten afgelegde
verklaring van [naam 3]:
Op 17 augustus 2020 heeft [benadeelde] verteld dat haar moeder haar prikte met een schaar. Ik heb een soort van steekwondjes gezien bij [benadeelde] op haar hoofd en in haar nek. Op haar bovenarm en bovenrug heeft zij allemaal sneetjes.
5. Een
deskundigenverslag, te weten een rapport
van het Nederlands Forensisch Instituutvan 28 juni 2021, aangaande Forensisch-medisch onderzoek betreffende een 7,5 jaar oud meisje, zus van een overleden aangetroffen baby, opgemaakt door dr. [arts], forensisch arts KNMG [doorgenummerde pagina’s 677-696 van de nazending van 2 juli 2021].
Dit verslag houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Bevindingen kinderarts 17 augustus 2020
Op 17 augustus 2020 werd [benadeelde], geboren op [geboortedag 2] 2012, onderzocht door
gespecialiseerd kinderarts (sociaal pediater) in het Amsterdam UMC. Tijdens dit onderzoek is het volgende gebleken.
Er was huidbeschadiging, door de kinderarts getypeerd als krasletsel. In totaal werden meer dan
50 krasletsels gezien, waarvan enkele tientallen in de hals voor en in de hals rechts/zijwaarts, een
krasletsel aan linkeroog buitenwaarts en meer dan tien op de schaamheuvel. Op de rechter bovenarm is driemaal een paarsgewijze rangschikking van krasletsel zichtbaar. Op de rechterbil is een V-vormige rangschikking van krasletsel zichtbaar.
In totaal werden zes onderhuidse bloeduitstortingen gezien, te weten twee in de hals links, twee op de bovenarm (één aan elke lichaamszijde), één aan de buitenzijde van het linker bovenbeen en één aan de binnenzijde van de rechterknie.
Forensische duiding krasletsels
De hiervoor als krasletsel beschreven huidbeschadigingen zijn veroorzaakt door uitwendige
krachtsinwerkingen met een scherp en/of puntig voorwerp, en passen niet bij een huidaandoening. Omdat ook sprake is van een gepaard aspect (kort parallel verloop), en
soms een V-vormige rangschikking, is contact met een voorwerp met twee, zich dicht bij
elkaar bevindende, scherpe en/of puntige delen aannemelijk. Daarbij kan bijvoorbeeld
gedacht worden aan een schaar of een pincet.
Gezien plaats, aantal, rangschikking en patroon bij een kind van 7,5 jaar met blanco
voorgeschiedenis op dit punt en voorgaande literatuurgegevens, is substantiële
bewijswaarde richting niet-accidentele krachtsinwerking, in de zin van (niet zelf)
toegebracht letsel, afleidbaar.
In Bayesiaanse termen geformuleerd, concludeert ondergetekende op basis van de ontvangen
medische gegevens, literatuur, kennis en ervaring:
- het aantreffen van de combinatie van meer dan 50 verspreide krasletsels op 17 augustus 2020, is
zeer veel waarschijnlijkeronder de hypothese toegebracht letsel dan onder de hypothese van accidentele krachtsinwerkingen;
- het aantreffen van deze combinatie van krasletsels, bij een kind van circa 7,5 jaar oud, is
veel waarschijnlijkeronder de hypothese van door een andere persoon toegebracht letsel dan onder de hypothese van zelf toegebracht letsel.
Veel momenten met scherp(puntig)e krachtsinwerking zijn aan de orde geweest.
De door [benadeelde] gemelde toedracht, te weten herhaald contact met een schaar gehanteerd
door moeder, is een zeer wel mogelijke verklaring voor krasletsels (in de hals voor en
rechts/zijwaarts en op de schaamheuvel gezien aantal en aspect, maar ook die op de rechter bovenarm, rechterbil en rechterwang gezien de gepaarde of V-vormige rangschikking).
Voor zover korstvorming zichtbaar is, is het krasletsel minimaal 0,5-1 dag oud en maximaal 2-3 weken oud.
Forensische duiding onderhuidse bloeduitstortingen
Met betrekking tot krachtsinwerkingen wordt het navolgende overwogen. De onderhuidse bloeduitstortingen passen niet bij reguliere omgang met een kind. Motorisch gedrag door het kind zelf, bijvoorbeeld stoten of vallen, kan een enkele blauwe plek veroorzaken met name aan de voorzijde van het lichaam bij delen waar bot zich dicht onder het huidoppervlak bevindt, maar
is minder aannemelijk als verklaring voor de combinatie van onderhuidse bloeduitstortingen.
In Bayesiaanse termen geformuleerd, concludeert ondergetekende op basis van beoordeling
van de ontvangen medische gegevens, literatuur, kennis en ervaring:
Het aantreffen van de combinatie van onderhuidse bloeduitstortingen op 17 augustus 2020, is
waarschijnlijkeronder de hypothese van niet-accidentele krachtsinwerkingen (toegebracht letsel) dan onder de hypothese van accidentele krachtsinwerkingen. Meerdere momenten met krachtsinwerking, korter dan 2-3 weken voor de genoemde datum, zijn aan de orde geweest.
De door [benadeelde] gemelde toedracht, te weten tegen een muur worden geduwd is een mogelijke verklaring voor het ontstaan van een blauwe plek aan, zoals gemeld, een arm (de rechter- of
de linkerarm is mogelijk, gezien het soort letsel aldaar). De linker heupregio is ook een mogelijkheid.
De door [benadeelde] gemelde toedracht, te weten slaan, is een mogelijke verklaring voor het
ontstaan van één of meer dan één blauwe plek in de, zoals gemeld, hals (links).
De door de politie gemelde toedracht bestaande uit hardhandig optillen door moeder en in een
hoek van de kamer worden gegooid kan ook, afhankelijk van de omstandigheden, bij optillen, in
‘de vlucht’ of bij de ‘landing’, resulteren in een enkele blauwe plek.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 2 subsidiair bewezenverklaarde levert op:
mishandeling, begaan tegen haar kind.
Strafbaarheid van de verdachte
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte wordt ontslagen van alle rechtsvervolging, omdat het tenlastegelegde haar vanwege ernstige stoornissen niet kan worden toegerekend. De raadsman heeft zich op de terechtzitting in hoger beroep niet met zoveel woorden over de strafbaarheid van de verdachte uitgelaten.
Het hof overweegt als volgt.
Omtrent de persoon van de verdachte zijn door psychiater [psychiater] en GZ-psycholoog [psycholoog] op 9 januari 2021 onderscheidenlijk 24 januari 2021 rapporten uitgebracht. Op verzoek van de verdediging is door deze gedragskundigen op 17 september 2021 onderscheidenlijk 20 september 2021 aanvullend gerapporteerd. De inhoud van deze rapporten staat hieronder samengevat weergegeven.
Nu de conclusies en het advies van de gedragskundigen, een en ander als onder het kopje ‘oplegging van maatregel’ onder (i) en (ii) weergegeven, worden gedragen door hun bevindingen, neemt het hof deze over en maakt die tot de zijne. Het hof is dan ook van oordeel dat het onder 2 subsidiair bewezenverklaarde wegens een psychische stoornis niet aan de verdachte kan worden toegerekend. Daarom is de verdachte ten aanzien van het onder 2 subsidiair bewezenverklaarde niet strafbaar en dient zij te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Oplegging van maatregel
De rechtbank heeft de verdachte ter zake van het in eerste aanleg onder 2 primair bewezenverklaarde de maatregel van terbeschikkingstelling (hierna: TBS) opgelegd en daarbij bevolen dat de verdachte van overheidswege wordt verpleegd.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte ter zake van het onder 2 primair tenlastegelegde dezelfde maatregel wordt opgelegd als door de rechter in eerste aanleg is gedaan.
De verdachte heeft het hof verzocht te volstaan met een verplichting tot ambulante behandeling bij een instelling als Inforsa, waarbij zij ervan uitgaat dat zij een (eenmalige) kraambedpsychose (post partum psychose) heeft gehad. De raadsman heeft zich niet met zoveel woorden over de toepassing van een straf of maatregel uitgelaten.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen maatregel bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich in een periode van meerdere dagen schuldig gemaakt aan mishandeling van haar destijds zevenjarige dochter. Met een schaar (of met één of meer andere scherpe of puntige voorwerpen) heeft zij in het lichaam van haar kind gesneden en geprikt, waarbij zij haar meer dan 50 krasletsels heeft toegebracht, onder meer in haar hals en op haar schaamheuvel. Daarnaast heeft zij haar kind op de grond gegooid, tegen de muur geduwd en geslagen. Als gevolg hiervan heeft het slachtoffer meerdere bloeduitstortingen opgelopen, verspreid over haar hele lichaam. In het algemeen geldt dat kindermishandeling door een ouder (zeer) traumatisch kan zijn voor het mishandelde kind, met alle nadelige en verstrekkende gevolgen voor de ontwikkeling van het kind van dien. Ook voor dit slachtoffer moet de situatie bijzonder traumatisch zijn geweest. Zij heeft een aantal dagen met haar psychotische, en op dat moment gewelddadige, moeder, haar broertje en haar (in die periode op enig moment overleden) babybroertje onder schrijnende en beangstigende omstandigheden in huis opgesloten gezeten en is, als gezegd, op meerdere manieren mishandeld. Dat hier sprake is geweest van een zeer ernstige en buitengewoon zorgelijke handelwijze is dan ook evident.
Zoals hiervoor overwogen acht het hof de verdachte niet strafbaar voor haar handelen, zodat aan haar enkel een maatregel kan worden opgelegd. Het hof zal gelasten dat de verdachte ter beschikking wordt gesteld en daarbij bevelen dat de verdachte van overheidswege wordt verpleegd. Het hof overweegt ten aanzien daarvan het volgende.
Psychiater [psychiater] en GZ-psycholoog [psycholoog] hebben, als gezegd, onderzoek gedaan naar de persoon van de verdachte. Zij hebben in de hiervoor genoemde rapporten – samengevat – het volgende geconcludeerd en geadviseerd:
  • i) De verdachte lijdt aan een andere gespecificeerde persoonlijkheidsstoornis met borderline trekken en een ongespecificeerde schizofreniespectrum- of andere psychotische stoornis. Differentiaal diagnostisch kan worden gedacht aan een dissociatieve stoornis. Vanwege haar kwetsbare persoonlijkheidsstructuur in combinatie met oplopende stress kan de verdachte psychotisch decompenseren, hetgeen ten tijde van het tenlastegelegde is gebeurd. Het is niet aannemelijk dat de psychotische ontregeling louter werd veroorzaakt door een post partum psychose. De verdachte heeft eerder in haar leven, namelijk in 2014 en 2019 en vanaf september 2020, psychotische episodes gehad die los stonden van een bevalling/kraamtijd. Bij de verdachte is de psychotische decompensatie een uiting van onderliggende psychische kwetsbaarheid en is de psychotische ontregeling rondom de bevalling te zien als onderdeel van verschillende psychotische ontregelingen voortkomend uit haar persoonlijkheidsstoornis met borderline trekken.
  • ii) De gedragskeuzes van de verdachte werden ten tijde van het tenlastegelegde (volledig) beïnvloed door oplopende gevoelens van stress en de bij haar vastgestelde stoornissen. Zowel de psychiater, als de psycholoog heeft geadviseerd het tenlastegelegde, ingeval van een bewezenverklaring, niet aan de verdachte toe te rekenen.
  • iii) De verdachte lijkt in haar psychotische ontregelingen uitsluitend agressief gedrag richting haar kinderen te vertonen. Als risicofactoren worden voornamelijk de kwetsbare persoonlijkheidsstructuur van de verdachte en haar traumatische jeugd gezien die in combinatie met haar vermijdende coping strategieën, veel stress, overbelasting en vermoeidheid, maken dat zij psychotisch kan decompenseren. Verder zijn haar beperkte en kwetsbare netwerk recidiverisico verhogende omstandigheden en kan door het gebruik van cannabis de kans op herhaling eveneens toenemen. Wanneer de verdachte, zonder behandeling, wederom in een situatie terechtkomt waarin de spanning te hoog oploopt, is de verwachting reëel dat zij opnieuw psychotisch decompenseert. Als dat gebeurt op een moment dat haar kinderen bij haar zijn, is de kans op gewelddadig gedrag richting hen hoog.
  • iv) Vanwege de complexe problematiek in combinatie met het hoge recidiverisico wordt een behandeltraject met, bij aanvang, een intensieve klinische behandeling in een forensische kliniek noodzakelijk geacht. Geadviseerd wordt om de verdachte op een gesloten afdeling te behandelen waarbij zij voldoende kan worden gestabiliseerd en nadere diagnostiek kan plaatsvinden. Mede omdat de verdachte door hulpverleners overschat lijkt te kunnen worden, is langdurige monitoring noodzakelijk met – uiteindelijk – stapsgewijze resocialisatie. Om het risico op psychotische decompensatie, met al dan niet dissociatieve ontregeling, en zo het risico op herhaling te beperken, is het advies de behandeling binnen het kader van een TBS-maatregel met dwangverpleging te laten plaatsvinden. Een voorwaardelijk kader wordt, onder meer vanwege het beperkte ziekte-inzicht van de verdachte en haar ambivalente motivatie ten opzichte van een klinische opname, onvoldoende geacht om stabiliteit en behandeltrouw bij de verdachte te bewerkstelligen.
Beide rapporteurs zijn ter terechtzitting in eerste aanleg op 24 september 2021 gehoord en hebben aldaar hun advies toegelicht en gehandhaafd, en onderstreept dat met oplegging van een TBS-maatregel met dwangverpleging het meest geschikte behandelkader aan de verdachte wordt geboden en dat een TBS met voorwaarden in hun ogen geen haalbare optie is. Ook de reclassering heeft, in navolging van de deskundigen, geadviseerd de verdachte klinisch te laten behandelen binnen het kader van TBS met dwangverpleging (adviesrapport van 19 februari 2021).
Het hof neemt op grond van de conclusies van de gedragskundigen als vaststaand aan dat de verdachte ten tijde van het tenlastegelegde leed aan een ziekelijke stoornis of gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens. Daartoe is redengevend hetgeen onder (i) is genoemd. Verder is het hof van oordeel dat het risico op gewelddadige recidive richting haar kinderen, met wie de verdachte blijkens haar verklaring op de terechtzitting hoger beroep in de toekomst weer een band hoopt op te bouwen, onverantwoord hoog is. Daartoe is redengevend hetgeen onder (iii) is genoemd, in samenhang met hetgeen onder (i) is weergegeven. Bovendien is daarbij van belang dat de verdachte eerder, te weten in 2014, tijdens een psychose geweld heeft gebruikt tegen haar dochter; uit het uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 8 april 2022 en het in de betreffende zaak gewezen en onder nummer ECLI:NL:RBAMS:2015:3166 gepubliceerde vonnis van 1 april 2015 volgt dat zij ook voor dit feit, dat is gekwalificeerd als een poging tot doodslag, is ontslagen van alle rechtsvervolging.
Met de gedragskundigen is het hof van oordeel dat de behandeling dient plaats te vinden binnen het kader van TBS met dwangverpleging. Gezien de inhoud van hun rapportages en hetgeen zij ter terechtzitting in eerste aanleg op 24 september 2021 hebben verklaard is het hof van oordeel dat een ambulant traject, waar de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep om heeft verzocht, geen haalbare kaart is. Daarbij is mede betrokken dat de verdachte ten tijde van het tenlastegelegde een vanwege psychische hulpverlening opgesteld signaleringsplan had, hetgeen niet geleid heeft tot de juiste hulpverlening op het moment dat het nodig was. Daar komt verder bij dat de verdachte, zo is gerapporteerd, een beperkt ziekte-inzicht heeft en dat zij vanwege haar vermijdende ‘coping stijl’ bij toenemende stress en problemen geneigd is zich terug te trekken in plaats van hulp te vragen/zoeken.
Concluderend stelt het hof vast dat aan de wettelijke eisen als genoemd in de artikelen 37a en 37b, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht (Sr) is voldaan. Bij de verdachte was ten tijde van het begaan van het bewezenverklaarde sprake van een ziekelijke stoornis of gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens, de door de verdachte begane mishandeling, begaan tegen haar kind, betreft een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren is gesteld, en naar het oordeel van het hof eist de algemene veiligheid van personen, meer in het bijzonder die van haar kinderen, oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling en het bevel dat de verdachte van overheidswege wordt verpleegd.
De maatregel zal worden opgelegd wegens gekwalificeerde mishandeling, een misdrijf dat is gericht tegen en gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een persoon, zodat de duur van de terbeschikkingstelling niet op voorhand is gemaximeerd.
De vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
De benadeelde partij [benadeelde] heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 5.000,00 en sterkte tot vergoeding van immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep geheel toegewezen. Bij e-mail van 7 maart 2022 heeft de gemachtigde van de benadeelde partij laten weten dat laatstgenoemde haar vordering intrekt. Het hof heeft over deze vordering in hoger beroep dus niet meer te beslissen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen maatregel is gegrond op de artikelen 37a, 37b, 300 en 304 Sr.
BESLISSING
Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissingen ter zake van het onder 1 en 3 tenlastegelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep voor het overige en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 2 primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 2 subsidiair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 2 subsidiair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld, verklaart de verdachte niet strafbaar en ontslaat de verdachte te dier zake van alle rechtsvervolging.
Gelast dat de verdachte
ter beschikking wordt gestelden beveelt dat zij van overheidswege zal worden verpleegd.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. H.A. van Eijk, mr. J.J.I. de Jong en mr. T. de Bont, in tegenwoordigheid van
mr. S.H.M. van Gennip, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 17 mei 2022.
De voorzitter is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]