In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Amsterdam, is op 1 april 2015 uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die op 19 juli 2014 in Amsterdam haar kind heeft gepoogd te doden. De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. M.G.T. Kramer, en de verdediging door raadsman mr. T.P. Schut. De tenlastelegging omvatte onder andere het opzettelijk toebrengen van letsel aan haar kind, waarbij de verdachte haar handen op de mond en keel van het kind heeft gedrukt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat zij bevoegd was om de zaak te behandelen. De rechtbank heeft de verklaringen van getuigen en de letselverklaring van het kind in overweging genomen. De verdediging betoogde dat er geen opzet op de dood kon worden bewezen, maar de rechtbank oordeelde anders. De verdachte was ten tijde van de feiten in een psychose, wat haar inzicht in de gevolgen van haar handelen beïnvloedde. De rechtbank concludeerde dat de verdachte niet strafbaar was vanwege haar ontoerekeningsvatbaarheid en heeft haar ontslagen van alle rechtsvervolging. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, waarbij de rechtbank de bewezenverklaring van de poging tot doodslag heeft vastgesteld, maar de verdachte niet strafbaar heeft verklaard.