ECLI:NL:GHAMS:2022:1470

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
17 mei 2022
Publicatiedatum
17 mei 2022
Zaaknummer
200.288.721/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van een duurovereenkomst tussen een agent en een fabrikant wegens betalingsweigering

In deze zaak gaat het om een geschil tussen [X] B.V., een groothandelaar in kleding, en de Franse kledingproducent KOOKAI S.A.S. [X] heeft in de periode van 2015 tot 2018 kleding gekocht van Kookai, maar heeft de facturen voor geleverde artikelen in de periode van 23 februari 2018 tot en met 29 mei 2018 onbetaald gelaten. Kookai heeft hierop de samenwerking beëindigd en vordert betaling van de openstaande facturen, vermeerderd met rente en buitengerechtelijke kosten. [X] heeft in hoger beroep een tegenvordering ingediend, maar deze is zowel door de rechtbank als het hof afgewezen.

Het hof oordeelt dat Kookai gerechtigd was om de samenwerking te beëindigen, omdat [X] had aangegeven niet te zullen betalen voor toekomstige leveringen. Het hof stelt vast dat de klachten van [X] over de wijze van nakoming door Kookai onvoldoende concreet zijn en dat de samenwerking niet kan worden gekwalificeerd als een distributie-overeenkomst. De opzegtermijn is niet in acht genomen, maar dit heeft geen betekenis omdat [X] niet meer bereid was om te betalen. Het hof concludeert dat Kookai niet aansprakelijk is voor de schade die [X] stelt te hebben geleden door de beëindiging van de samenwerking.

De vorderingen van [X] worden afgewezen en het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank. [X] wordt veroordeeld in de kosten van het geding in hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.288.721/01
zaak-/rolnummer rechtbank Amsterdam : C/13/667501 HA ZA 19-614
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 17 mei 2022
inzake
[X] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
appellante,
advocaat: mr. R. Teitler te Amsterdam,
tegen
de vennootschap naar Frans recht KOOKAI S.A.S.,
gevestigd te Aubervilliers, Frankrijk,
geïntimeerde,
advocaat: mr. H.A.P. Pijnacker te Tilburg.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden [X] en Kookai genoemd.
[X] is bij dagvaarding van 14 november 2020 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 19 augustus 2020, onder bovenvermeld zaaknummer gewezen tussen Kookai als eiseres in conventie, tevens verweerster in reconventie en [X] als gedaagde in conventie tevens eiseres in reconventie.
Na een tussenarrest van 9 februari 2021 heeft op 24 maart 2021 een mondelinge behandeling na aanbrengen plaatsgevonden, waarbij partijen niet tot overeenstemming zijn gekomen.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, met producties;
- memorie van antwoord, met producties;
- akte uitlaten producties door [X] .
Ten slotte is arrest gevraagd.
[X] heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en alsnog – naar het hof begrijpt uit de formulering van het petitum in de Memorie van Grieven, die afwijkt van de formulering van het petitum in de appeldagvaarding - te verklaren voor recht:
dat Kookai, door geen opzegtermijn in acht te nemen en klanten van [X] actief te benaderen, is tekort geschoten in de nakoming van haar verplichtingen jegens [X] , althans onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld en gehouden is tot vergoeding van de door [X] geleden schade als gevolg daarvan;
dat deze schade te begroten valt voor het niet in acht nemen van de opzegtermijn op: primair € 63.035,-, subsidiair € 31.517,50, en voor het benaderen van klanten van [X] op: € 105.727,55;
dat de vorderingen van Kookai teniet zijn gegaan door verrekening hiervan met de vorderingen van [X] wegens schade als gevolg van de wanprestatie althans de onrechtmatige gedraging van Kookai;
en voor het meerdere dat resteert na deze verrekening, Kookai te veroordelen tot voldoening hiervan, te vermeerderen met wettelijke rente hierover vanaf 21 augustus 2019 tot aan de dag van algehele voldoening; voor zover de schade nog niet afdoende kan worden vastgesteld: verwijzing naar de schadestaatprocedure.
Het hof begrijpt de vordering van [X] zo dat zij de in het petitum van de dagvaarding gevorderde proceskostenveroordeling niet heeft willen prijsgeven, aangezien daarover niets is vermeld.
Kookai heeft, zo begrijpt het hof, bekrachtiging van het vonnis gevorderd.
Beide partijen hebben in hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.

2.Feiten

2.1
De rechtbank heeft in het bestreden vonnis onder 2 (2.1 tot en met 2.6) de feiten vastgesteld die zij tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil en dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt.
Samengevat en waar nodig aangevuld met andere feiten die als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende betwist zijn komen vast te staan, komen de feiten neer op het volgende.
2.2
[X] , groothandelaar in kleding, heeft in de periode 2015-2018 kleding gekocht bij Kookai, een Franse kledingproducent.
Kookai heeft [X] voor door haar aan [X] geleverde kleding in de periode 23 februari 2018 tot en met 29 mei 2018 gefactureerd voor in totaal € 51.887,45.
[X] heeft deze facturen onbetaald gelaten, waarna Kookai eind mei 2018 is gestopt met verkopen en leveren van kleding aan [X] .
2.3
Kookai vordert in dit geding betaling van deze facturen, vermeerderd met rente en buitengerechtelijke kosten. De rechtbank heeft in het bestreden vonnis de hoofdsom, te vermeerderen met rente, toegewezen. [X] verzet zich daartegen en beroept zich op verrekening.
2.4
De rechtbank heeft de tegenvordering van [X] op Kookai afgewezen. Ook tegen deze beslissing komt [X] in hoger beroep op.

3.Beoordeling

3.1
Tussen partijen is niet in geschil dat de facturen van Kookai waarvan zij betaling vordert op zichzelf juist zijn. Omdat [X] zich ook in appel beroept op verrekening van die facturen met haar eigen vorderingen op Kookai ligt in hoger beroep uitsluitend de gegrondheid van de door [X] gestelde vorderingen op Kookai ter beoordeling voor. Door de rechtbank is (onder 4.10 tot en met 4.12) vastgesteld dat de klachten van [X] over de wijze van nakoming door Kookai van haar verplichtingen onvoldoende concreet zijn en slechts algemeen van aard zijn. Tegen deze vaststellingen is door [X] niet opgekomen, zodat ook het hof van die vaststellingen zal uitgaan.
3.2
[X] baseert haar (tegen)vordering op Kookai in hoger beroep nog slechts op twee grondslagen:
a. Kookai heeft de samenwerking(sovereenkomst), door [X] primair – anders dan de rechtbank - gekwalificeerd als een distributie-overeenkomst, met [X] ten onrechte zonder inachtneming van een opzegtermijn opgezegd en
b. Kookai heeft, zonder medeweten of toestemming van [X] , klanten van [X] benaderd om rechtstreeks zaken met Kookai te doen.
3.3
De rechtbank heeft de wijze van samenwerking tussen [X] en Kookai niet gekwalificeerd als een distributie-overeenkomst, omdat niet is komen vast te staan dat over de voor zo’n overeenkomst noodzakelijke bestanddelen (bijvoorbeeld exclusiviteit, afname- en leveringsverplichtingen en provisie) tussen partijen overeenstemming is ontstaan in de tussen partijen (in 2016) gevoerde onderhandelingen. Kookai heeft er daarbij op gewezen dat mevrouw [A] niet bevoegd was om Kookai hierin ook formeel te binden. De tegen het oordeel van de rechtbank aangevoerde grief van [X] slaagt niet, omdat [X] ook in hoger beroep niet heeft aangetoond dat er met Kookai finale overeenstemming is bereikt over een distributieovereenkomst. Dit geldt daarmee ook voor de opzegtermijn, zoals deze tussen [X] en [A] besproken is: deze is niet op rechtsgeldige wijze tussen partijen overeengekomen.
3.4
Wat er echter ook van zij van de aard van de overeenkomst, [X] heeft bij haar grief tegen de afwijzing van de gestelde distributie-overeenkomst onvoldoende belang, gelet op het volgende. De wijze van samenwerking tussen Kookai en [X] in de periode 2015-2018 ging naar het oordeel van het hof verder dan uitsluitend een serie koopovereenkomsten en dient dan ook als een duurovereenkomst (door het hof als ‘sui generis’ gekwalificeerd) te worden beschouwd, die in beginsel niet zonder opzegtermijn mag worden beëindigd. Een dergelijke duurovereenkomst is echter naar haar aard wel opzegbaar. Bij gebreke van een concrete afspraak hierover dient de opzeggende partij een zodanige termijn in acht te nemen, dat deze, gelet op de omstandigheden van het geval, als redelijk dient te worden beschouwd. Het hof oordeelt daarover in dit geval als volgt.
3.5
Tussen partijen staat vast dat [X] op enig moment geheel is gestopt met betalen van alle facturen van Kookai voor wel aan [X] geleverde kleding. Het onbetaald gelaten bedrag is uiteindelijk opgelopen tot meer dan € 50.000,00, zijnde ongeveer de gemiddelde omzet (tussen partijen) over een kwartaal. Aangezien [X] een nog veel groter bedrag aan schadevergoeding claimde (en thans ook claimt) mocht Kookai er rekening mee houden dat [X] ook volgende leveringen uiteindelijk niet vrijwillig zou betalen. Zowel binnen een distributie-overeenkomst (die niet is vastgesteld), als binnen een minder vergaande duurovereenkomst (waar het hof van uitgaat), als bij opvolgende koopovereenkomsten (waar de rechtbank van uitging) ontvalt het recht van [X] op levering van nieuwe bestellingen als zij daarbij vooraf duidelijk heeft gemaakt dat zij de facturen voor die levering niet zal gaan voldoen wegens een beweerdelijke, maar niet erkende, noch in rechte vastgestelde claim.
Anders geformuleerd: Kookai hoefde niet meer te leveren toen haar duidelijk werd dat [X] die leveringen feitelijk niet zou betalen (anders dan met een beroep op verrekening). De exacte aard van de samenwerkingsovereenkomst is in dat licht van ondergeschikte betekenis. Door partijen is niet gesteld, noch is aannemelijk, dat op dit punt onder Frans recht een andere uitkomst zou dienen te volgen dan onder toepassing van Nederlands recht, zodat het toepasselijk recht op dit punt in het midden kan blijven, ook al omdat partijen daar in hoger beroep niet meer op zijn ingegaan.
3.6
Een partij bij een duurovereenkomst heeft in beginsel recht die overeenkomst op te zeggen indien haar wederpartij, ook na sommatie, blijft weigeren om voor verrichte en voor toekomstige prestaties de tussen partijen overeengekomen prijs feitelijk te betalen. Onder die omstandigheden komt aan een opzegtermijn van enkele maanden (waar – bij gebreke van andersluidende afspraak – in dit geval aan gedacht zou kunnen worden, gelet op de relatief korte duur van de samenwerking) geen betekenis toe: [X] had in die periode, gedurende die opzegtermijn, toch geen bestellingen voor haar klanten geleverd kunnen krijgen omdat zij op voorhand weigerde daarvoor te betalen en Kookai om die reden levering mocht weigeren. Op basis van het in hoger beroep vaststaande oordeel van de rechtbank dat de klachten van [X] waarop zij toentertijd de non-betaling baseerde onvoldoende concreet waren en niet zijn komen vast te staan, dient het gevolg van de aankondiging van non-betaling van toekomstige leveringen dan ook aan [X] te worden toegerekend. Aan de duur van de opzegtermijn, noch het niet in acht nemen daarvan komt in dit geval dan ook geen betekenis toe, althans niet in de zin dat Kookai tot vergoeding van schade gehouden zou zijn.
3.7
Dit leidt tot de slotsom dat Kookai de samenwerking met [X] mocht beëindigen op de grondslag dat [X] verdere betaling(en) weigerde. De door [X] geclaimde schade die zij stelt geleden te hebben als gevolg van die opzegging, wat er van de hoogte van die schade verder ook zij, dient voor haar eigen rekening te komen.
De eerste grondslag voor de schadevergoedingsvordering van [X] is daarmee niet komen vast te staan.
3.8
Ook de tweede grondslag (het ‘aftroggelen’ van klanten) faalt. Weliswaar blijkt genoegzaam uit de overgelegde stukken dat Kookai in de loop van het tweede kwartaal van 2018 enkele klanten van [X] heeft benaderd met de kennelijke strekking om (voortaan) rechtstreeks bij Kookai in te kopen (hetgeen in beginsel als onrechtmatig dient te worden gekwalificeerd, zoals [X] terecht heeft gesteld), maar in de concrete omstandigheden van dit geval beoordeelt het hof dat niet als een tekortkoming jegens [X] , dan wel als onrechtmatig. Uit de door Kookai ingebrachte verklaringen van de klanten die [X] concreet heeft genoemd, blijkt genoegzaam – en dat feit is door [X] ook niet betwist – dat deze klanten van [X] al tientallen jaren kleding van Kookai kopen: eerst rechtstreeks bij Kookai, maar sinds de ‘tussenkomst’ van [X] via [X] . In het licht van deze reeds heel lang bestaande klantrelatie mocht Kookai na de – in dit geval gerechtvaardigde - opzegging van de samenwerking met [X] , de relaties met haar oude, voormalig rechtstreekse, klanten weer herstellen. [X] is hierdoor ook in die zin niet benadeeld omdat zij zichzelf in de positie had gebracht dat haar eigen klanten niet meer via [X] bij Kookai konden bestellen (omdat Kookai terecht levering weigerde, gelet op de non-betaling door [X] van geleverde kleding). Het hof weegt hierin mee dat, zoals Kookai onweersproken heeft gesteld, het hier ook nog ging om ‘mono-brand-stores’ die kennelijk uitsluitend Kookai kleding verkopen. Omdat de grondslag van de tegenvordering van [X] ook op dit punt niet is komen vast te staan kan aan het partijdebat over de hoogte van de gestelde schade voorbij worden gegaan.
3.9
Door [X] is geen of onvoldoende concreet bewijs aangeboden van andere dan vorenstaande feiten die, indien deze zouden komen vast te staan, tot een andere beslissing zouden kunnen leiden.
3.1
De grieven falen. De gevorderde verklaringen voor recht en de overige vorderingen van [X] worden afgewezen. Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd. [X] zal als in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de kosten van het geding in appel.

4.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [X] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van Kookai begroot op € 2.071,00 aan verschotten en € 3.278,00 voor salaris;
verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. H.T. van der Meer, G.C Boot en M.S.A. Vegter en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 17 mei 2022.