ECLI:NL:GHAMS:2022:1444

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
10 mei 2022
Publicatiedatum
13 mei 2022
Zaaknummer
23-000295-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Rijden onder invloed van alcohol en MDMA met beroep op psychische overmacht

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 10 mei 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1990, werd beschuldigd van het rijden onder invloed van alcohol en MDMA op 26 augustus 2018 te Zaandam. De tenlastelegging omvatte het besturen van een voertuig na gebruik van alcohol en MDMA, waarbij het gehalte in haar bloed de wettelijke grens overschreed. De verdachte voerde aan dat zij onder psychische druk van haar ex-vriend had gehandeld, wat haar wilsvrijheid zou hebben aangetast. Het hof verwierp dit beroep op psychische overmacht, omdat er onvoldoende bewijs was dat de verdachte zodanig onder druk stond dat zij niet in staat was om weerstand te bieden. Het hof oordeelde dat de verdachte strafbaar was voor het bewezenverklaarde feit, dat een overtreding van artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994 opleverde. De politierechter had eerder een voorwaardelijke taakstraf van 60 uren opgelegd, maar het hof besloot tot een taakstraf van 30 uren en een ontzegging van de rijbevoegdheid van 8 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk. Het hof hield rekening met de ernst van het feit en de gevolgen voor de verkeersveiligheid, evenals met de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. De uitspraak werd gedaan in het openbaar, waarbij mr. Van Eijk niet in staat was om het arrest mede te ondertekenen.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000295-19
datum uitspraak: 10 mei 2022
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 22 januari 2019 in de strafzaak onder parketnummer 96-210111-18 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1990,
adres: [adres] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
26 april 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsman naar voren hebben gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
zij op of omstreeks 26 augustus 2018 te Zaandam, gemeente Zaanstad een voertuig, te weten een personenauto heeft bestuurd of als bestuurder heeft doen besturen, na gebruik van een in artikel 2, van het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer, aangewezen stof en/of alcohol als bedoeld in artikel 8, eerste lid van de Wegenverkeerswet 1994, te weten alcohol, in combinatie met een of meer andere van deze aangewezen stoffen, te weten MDMA terwijl ingevolge een onderzoek in de zin van artikel 8 van de WVW94 het gehalte in haar bloed bij iedere aangewezen stof en/of alcohol 1,02 milligram ethanol per milliliter bloed en 110 microgram MDMA per liter bloed bedroeg, in elk geval (telkens) zijnde hoger dan de in artikel 3 van het genoemd Besluit, bij die aangewezen stoffen en/of alcohol afzonderlijk vermelde grenswaarde.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof komt tot een andere bewezenverklaring dan de politierechter.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
zij op 26 augustus 2018 te Zaandam, gemeente Zaanstad, een voertuig, te weten een personenauto, heeft bestuurd, na gebruik van een in artikel 2, van het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer aangewezen stof en alcohol als bedoeld in artikel 8, eerste lid van de Wegenverkeerswet 1994, te weten alcohol, in combinatie met een andere van deze aangewezen stoffen, te weten MDMA, terwijl ingevolge een onderzoek in de zin van artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994 het gehalte in haar bloed bij de aangewezen stof en alcohol 1,02 milligram ethanol per milliliter bloed en 110 microgram MDMA per liter bloed bedroeg, zijnde hoger dan de in artikel 3 van het genoemd Besluit, bij die aangewezen stof en alcohol afzonderlijk vermelde grenswaarde.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
overtreding van artikel 8, vijfde lid, van de Wegenverkeerswet 1994.

Strafbaarheid van de verdachte

De raadsman heeft betoogd dat de verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging omdat sprake was van psychische overmacht. De ex-vriend van de verdachte heeft haar namelijk met geweld of de dreiging daarmee gedwongen om de auto te besturen, tegen welke dwang de verdachte redelijkerwijs geen weerstand kon bieden.
Het hof overweegt daartoe als volgt.
Een beroep op psychische overmacht kan worden gehonoreerd als sprake is van een van buiten komende psychische drang, die van zodanige aard is dat de wilsvrijheid van de verdachte wordt aangetast en die de verdachte redelijkerwijs niet hoeft te weerstaan, als gevolg waarvan de verdachte handelingen verricht die zij zonder de uitgeoefende druk achterwege zou hebben gelaten. De vraag in deze zaak is derhalve, kort gezegd, of aannemelijk is geworden dat de ex-vriend van de verdachte zodanige druk op de verdachte heeft uitgeoefend dat haar, het hiervoor genoemde criterium in acht nemend, niet kan worden verweten dat zij ondanks het drank- en drugsgebruik de auto heeft bestuurd.
Ten onderbouwing van het beroep op psychische overmacht heeft de verdediging in het hoger beroep verschillende stukken overgelegd, waar onder aangiftes van mishandeling, politiedossiers, schriftelijke verklaringen, doktersverklaringen, WhatsApp-gesprekken en een contactverbod, gericht aan de ex-vriend van de verdachte. Verder zijn nadere processen-verbaal opgemaakt door verbalisanten en heeft een verhoor van de ex-vriend bij de raadsheer-commissaris plaatsgevonden. Uit de voorgaande stukken blijkt volgens de raadsman dat tussen de verdachte en haar ex-vriend een moeilijke relatie lijkt te hebben bestaan, waarin ook sprake is geweest van geweld.
Naar het oordeel van het hof is niet aannemelijk geworden dat de verdachte ook ten tijde van het tenlastegelegde, dat wil zeggen voordat of op het moment dat de verdachte de auto instapte om die te besturen, door haar ex-vriend zodanig onder druk werd gezet dat zij zich tegen die druk niet kon verzetten. Daar bieden de stukken in het dossier te weinig aanknopingspunten voor. Immers heeft alleen de verdachte verklaard dat van een zodanige druk sprake was. Haar verklaring wordt enkel in beperkte mate ondersteund door de schriftelijke verklaring die door [naam] zou zijn opgesteld. Het hof acht deze twee dossierstukken onvoldoende om aannemelijk te achten dat ten tijde van het in de auto stappen sprake was van een zodanige druk op de verdachte dat zij daaraan geen weerstand kon en behoefde te bieden. De overige, door de raadsman overgelegde, stukken maken dat oordeel niet anders, nu deze zien op data, gelegen na de datum waarop de verdachte in de auto stapte en derhalve niet in betekenisvolle zin bij kunnen dragen aan (de beoordeling van) het beroep op psychische overmacht.
Het beroep op psychische overmacht wordt dan ook verworpen.
De verdachte is strafbaar, omdat ook overigens geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straffen

De politierechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een voorwaardelijke taakstraf van 60 uren, met een proeftijd van 2 jaren en een ontzegging van de rijbevoegdheid van 7 maanden.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf van 30 uren en een ontzegging van de rijbevoegdheid van 7 maanden.
De raadsman heeft het hof – als subsidiair verweer – verzocht de verdachte vanwege de omstandigheden waaronder het feit is begaan en het tijdsverloop ofwel schuldig te verklaren zonder oplegging van straf ofwel een geheel voorwaardelijke straf op te leggen.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het rijden onder invloed van zowel alcohol als MDMA. De verdachte heeft hiermee een gevaar gevormd voor de verkeersveiligheid, aangezien alcohol en MDMA een negatief effect hebben op de rijvaardigheid. Dat het gebruik van de middelen daadwerkelijk een gevaar heeft gevormd, blijkt ook uit de omstandigheid dat de verdachte een verkeersongeval heeft veroorzaakt waarbij aan een ander schade is toegebracht, waarna de verdachte bovendien is weggereden. Het hof ziet in het voorgaande aanleiding om een taakstraf en een deels voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid op te leggen.
Anders dan de raadsman heeft betoogd, ziet het hof in de omstandigheden waaronder het feit is begaan geen aanleiding om de verdachte geen straf op te leggen, dan wel de straffen in (geheel) voorwaardelijke vorm op te leggen. Zoals eerder overwogen, is naar de verdachte naar het oordeel van het hof strafrechtelijk verantwoordelijk geweest voor het rijden onder invloed van meerdere middelen, waardoor, gezien de ernst van het feit, een enkel voorwaardelijke straf niet op zijn plaats is.
Tot slot heeft het hof acht geslagen op de overschrijding van de redelijke termijn in deze strafzaak. De verdachte heeft namelijk op 24 januari 2019 hoger beroep ingesteld, waarna tot het onderhavig arrest ruim 3 jaren en 3 maanden zijn verstreken. Gezien de beperkte hoogte van de op te leggen straf hoeft aan deze overschrijding evenwel geen gevolg te worden verbonden en blijft het bij de constatering daarvan.
Daar de verdachte door haar handelen de verkeersveiligheid in gevaar heeft gebracht, acht het hof een sanctie die daarbij aansluit, het ontzeggen van de rijbevoegdheid, gepast en noodzakelijk. Een deel daarvan zal het hof evenwel voorwaardelijk opleggen om de verdachte ervan te doordringen zich in de toekomst van dergelijk verkeersgedrag te onthouden.
Het hof acht, alles afwegende, een taakstraf voor de duur van 30 uren en een ontzegging van de rijbevoegdheid van 8 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf zijn gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 8, 176 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
30 (dertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
15 (vijftien) dagen hechtenis.
Ontzegt de verdachte ter zake van het bewezenverklaarde de
bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de duur van
8 (acht) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de bijkomende straf van ontzegging, groot
4 (vier) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. F.A. Hartsuiker, mr. H.A. van Eijk en mr. J.J.J. Schols, in tegenwoordigheid van
mr. C.H. Sillen, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
10 mei 2022.
Mr. Van Eijk is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]