ECLI:NL:GHAMS:2022:1442

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
26 april 2022
Publicatiedatum
13 mei 2022
Zaaknummer
23-001933-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de politierechter inzake drugshandel met hasjiesj

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 26 april 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1971, werd beschuldigd van het opzettelijk binnenbrengen van 4.016 gram hasjiesj in Nederland via Schiphol op 3 december 2018. De politierechter had de verdachte in eerste aanleg veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie maanden, maar het hof kwam tot een andere conclusie. Het hof oordeelde dat, hoewel de verdachte zich schuldig had gemaakt aan een ernstig feit, er persoonlijke omstandigheden waren die aanleiding gaven om een andere straf op te leggen. De verdachte had geen eerdere veroordelingen in Nederland, had gezondheidsproblemen en was kostwinner voor zijn gezin. Het hof besloot daarom om een taakstraf van 120 uren op te leggen, met een voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand en een proeftijd van twee jaren. Daarnaast werd het in beslag genomen geldbedrag van € 1.020,00 verbeurd verklaard. Het hof benadrukte de ernst van de drugshandel en de risico's voor de volksgezondheid, maar hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001933-19
datum uitspraak: 26 april 2022
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 20 mei 2019 in de strafzaak onder parketnummer 15-246495-18 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ([geboorteland]) op [geboortedag] 1971,
adres: [adres]

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
26 april 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsman naar voren hebben gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 3 december 2018 te Badhoevedorp, gemeente Haarlemmermeer opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, ongeveer 4016 gram, in elk geval een hoeveelheid van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep (hasjiesj) waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd, zijnde hasjiesj een middel als bedoeld in de bij die wet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de politierechter.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 3 december 2018 in de gemeente Haarlemmermeer opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht 4.016 gram van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep (hasjiesj).
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder A van de Opiumwet gegeven verbod.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De politierechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf van 3 maanden, met aftrek van de tijd die hij in voorarrest heeft doorgebracht en heeft het onder de verdachte in beslag genomen geldbedrag van € 1.020,00 verbeurdverklaard.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 2 maanden, waarvan 1 maand voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren en dat het geldbedrag wordt verbeurdverklaard.
De raadsman heeft betoogd dat de verdachte geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf dient te worden opgelegd, maar een taakstraf of een geldboete. De raadsman heeft daarbij opgemerkt dat verdachte in staat is een taakstraf in Nederland uit te voeren en dat hij bereid is daartoe naar Nederland te komen. De raadsman heeft verzocht het geldbedrag terug te geven aan de verdachte.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het binnen het grondgebied van Nederland brengen van ruim vier kilo hasjiesj via de luchthaven Schiphol. Hasjiesj is een voor de volksgezondheid gevaarlijke stof. Bovendien was de hasjiesj, gezien de grote hoeveelheid en de wijze van verpakking, kennelijk bedoeld voor verdere verhandeling en verkoop. De internationale handel in verdovende middelen gaat gepaard met diverse andere vormen van (dikwijls gewelddadige) criminaliteit. Met zijn handelen heeft de verdachte daaraan een bijdrage geleverd. Het hof acht de in eerste aanleg opgelegde gevangenisstraf van 3 maanden dan ook in beginsel passend.
In de persoonlijke omstandigheden van de verdachte ziet het hof aanleiding om in het voordeel van de verdachte een andere dan de in beginsel passende onvoorwaardelijke celstraf op te leggen. Zo blijkt uit het uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 11 april 2022 dat de verdachte in Nederland niet eerder voor strafbare feiten is veroordeeld. Daarnaast heeft de verdachte een gezin, is hij kostwinner en heeft hij gezondheidsproblemen. Voorts waardeert het hof het dat de verdachte veel moeite heeft genomen om in persoon bij zijn rechtszaak aanwezig te zijn. Tot slot slaat het hof acht op het feit dat sprake is van een overschrijding van de termijn voor het door de rechtbank inzenden van de stukken naar de strafgriffie van het hof. Het hof ziet in de combinatie van deze factoren aanleiding om aan de verdachte een taakstraf op te leggen, waarbij het hof in aanmerking heeft genomen dat de verdachte, ondanks het feit dat hij in het buitenland woonachtig is, ter terechtzitting desgevraagd heeft verklaard dat hij bereid en in staat is een taakstraf in Nederland uit te voeren. Daarnaast zal het hof een voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen, om de verdachte er van te weerhouden nogmaals strafbare feiten te begaan.
Het hof acht, alles afwegende, een taakstraf van 120 uren, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 1 maand, met een proeftijd van 2 jaren, passend en geboden.
Onder de verdachte is een geldbedrag van € 1.020,00 in beslag genomen. Het kan naar het oordeel van het hof niet anders dan dat de verdachte voor het drugstransport enige beloning zou ontvangen, dan wel geld heeft ontvangen om zijn reis mogelijk te maken. Aangenomen moet daarom worden dat het bij de verdachte aangetroffen en hem toebehorende geldbedrag, gelet op de hoogte daarvan en de valuta, door middel van het bewezenverklaarde feit is verkregen, of dat het bewezenverklaarde met behulp daarvan is begaan. Het geldbedrag zal dan ook worden verbeurdverklaard.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet en de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 33 en 33a van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
1 (één) maand.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
120 (honderdtwintig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
60 (zestig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in
artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart verbeurdhet in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
een geldbedrag van € 1.020,00.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. H.A. van Eijk, mr. F.A. Hartsuiker en mr. J.J.J. Schols, in tegenwoordigheid van
mr. C.H. Sillen, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
26 april 2022.
Mr. Van Eijk is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.