ECLI:NL:GHAMS:2022:144

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
18 januari 2022
Publicatiedatum
26 januari 2022
Zaaknummer
200.288.718/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over de hoogte van de billijke vergoeding na onterecht gegeven ontslag op staande voet

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door [verzoeker] tegen Werkorganisatie Buch, na een onterecht gegeven ontslag op staande voet. De kantonrechter had eerder geoordeeld dat het ontslag niet rechtsgeldig was en Buch had veroordeeld tot betaling van een billijke vergoeding van € 30.000,00 bruto. [verzoeker] vorderde in hoger beroep een hogere billijke vergoeding van € 230.401,08 bruto, evenals vergoeding van buitengerechtelijke kosten. De zaak draait om de vraag of Buch voldoende gronden had voor het ontslag en hoe de billijke vergoeding moet worden berekend. Het hof oordeelt dat de kantonrechter de billijke vergoeding te laag heeft vastgesteld en kent [verzoeker] een vergoeding van € 75.000,00 bruto toe. Het hof benadrukt dat de werkgever ernstig verwijtbaar heeft gehandeld door het ontslag op staande voet, zonder dat daar een geldige reden voor was. Tevens wordt de publicatie van het ontslag in de media als schadelijk voor de reputatie van [verzoeker] beschouwd. De kosten van het hoger beroep worden voor rekening van Buch gesteld.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer: 200.288.718/01
zaaknummer rechtbank Noord-Holland: 8647397 AO VERZ 20-108
beschikking van de meervoudige burgerlijke kamer van 18 januari 2022
inzake
[verzoeker],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
advocaat: mr. J.F. Holsteijn te Leiden,
tegen
de publiekrechtelijke rechtspersoon
WERKORGANISATIE BUCH,
gevestigd te Uitgeest,
verweerster in hoger beroep,
advocaat: mr. J.P. Dikker te Hoofddorp.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [verzoeker] en Buch genoemd.
[verzoeker] is bij beroepschrift met producties, ontvangen ter griffie van het hof op 21 januari 2021, onder aanvoering van grieven en kennelijk onder wijziging van eis in hoger beroep gekomen van de beschikking die de kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland, zittingsplaats Haarlem (hierna: de kantonrechter), onder bovengenoemd zaaknummer, op 26 oktober 2020 heeft gegeven. Het beroepschrift strekt ertoe, zakelijk weergegeven, dat het hof de genoemde beschikking zal vernietigen voor zover Buch daarbij is veroordeeld aan [verzoeker] een billijke vergoeding te betalen van € 30.000,00 bruto en opnieuw rechtdoende Buch zal veroordelen tot betaling van een billijke vergoeding aan [verzoeker] van € 230.401,08 bruto, dan wel een door het hof te bepalen bedrag, en tot betaling van de buitengerechtelijke proceskosten van € 10.476,49 inclusief btw, met veroordeling van Buch – naar het hof begrijpt – in de proceskosten van het hoger beroep, een en ander uitvoerbaar bij voorraad.
Op 9 maart 2021 is ter griffie van het hof een verweerschrift in hoger beroep, met producties, van Buch ingekomen, inhoudende het verzoek de beschikking waarvan beroep te bekrachtigen en – naar het hof begrijpt – het voor het eerst in hoger beroep door [verzoeker] verzochte af te wijzen, met veroordeling van [verzoeker] in de kosten van het hoger beroep, te vermeerderen met nakosten en rente, uitvoerbaar bij voorraad.
De mondelinge behandeling van het hoger beroep heeft plaatsgevonden op 15 september 2021. Bij die gelegenheid hebben de advocaten voornoemd namens [verzoeker] en Buch het woord gevoerd, beiden aan de hand van aan het hof overgelegde aantekeningen. Beide partijen hebben nog producties in het geding gebracht. Partijen hebben vragen van het hof beantwoord.
[verzoeker] heeft bewijs van zijn stellingen aangeboden.
Vervolgens is uitspraak bepaald.

2.Feiten

2.1.
De kantonrechter heeft in de bestreden beschikking onder 2.1 tot en met 2.16 een aantal feiten in deze zaak als vaststaand aangemerkt. Daarover bestaat geen geschil, zodat ook het hof daarvan zal uitgaan. Die feiten behelzen, samengevat en waar nodig aangevuld met andere feiten die als enerzijds gesteld en anderzijds niet (voldoende) betwist zijn komen vast te staan, het volgende.
2.2.
Buch is een per 1 januari 2017 opgericht samenwerkingsverband van de gemeenten Bergen, Uitgeest, Castricum en Heiloo, die daarmee één gezamenlijke ambtelijke organisatie vormen. Alle medewerkers werkzaam in uitvoerende dienst bij een van de vier gemeenten zijn per de oprichtingsdatum naar Buch overgegaan.
2.3.
Op 1 september 2017 is [verzoeker] , geboren op [geboortedatum] 1953, in dienst getreden van Buch als Programmanager bij het domein Informatisering & Automatisering (hierna: domein I&A) op basis van een jaarcontract tegen een salaris van laatstelijk € 5.487,00 bruto per maand exclusief overige emolumenten voor 36 uur per week. Per 1 september 2018 is de arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd verlengd.
2.4.
Op 19 februari 2020 is het dienstverband van [verzoeker] beëindigd vanwege het door hem bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd. Aansluitend is de arbeidsrelatie voortgezet op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd tot 19 februari 2021.
2.5.
Tijdens zijn dienstverband bij Buch was [verzoeker] de intern verantwoordelijke voor de volgende IT-projecten:
(i) het ‘5de huis’: het bouwen van een nieuwe ICT-omgeving voor Buch naast en uiteindelijk ter vervanging van de bestaande, afzonderlijke systemen van de vier gemeenten;
(ii) ‘Rationalisatie en Harmonisatie’: het opruimen/onderbrengen van applicaties van de vier gemeenten in de nieuwe ICT-omgeving.
De externe projectleider van deze projecten was (sinds de zomer van 2017) [A] (hierna: [A] ). In die hoedanigheid was [A] ook verantwoordelijk voor de inhuur van extern personeel/zzp’ers ten behoeve van de projecten. Het externe personeel werd via diverse partijen, waaronder de onderneming van [A] ( [X] Detachering en Advies B.V. (hierna: [X] ) en Bounce2Go ingehuurd.
2.6.
Vanaf 1 januari 2020 trad [B] (hierna: [B] ) aan als domeinmanager Bedrijfsvoering, waaronder domein I&A per die datum ook kwam te vallen. [B] werd daardoor formeel verantwoordelijk voor het project ‘Rationalisatie en Harmonisatie’. Eind januari/begin februari 2020 ontstond bij [B] het vermoeden dat [A] dan wel zijn vennootschap [X] Buch financieel had benadeeld door onjuiste (valse) facturen te sturen voor via [X] aan Buch uitgeleend (zzp-)personeel. Daarnaast zette [B] vraagtekens bij de controle door [verzoeker] op het project en bij diens contacten met [A] .
2.7.
In een e-mail van 18 februari 2020 heeft [A] op verzoek van [B] een nadere onderbouwing gestuurd van een aantal facturen. [B] heeft [verzoeker] vervolgens verzocht daarop te reageren. Op 24 februari 2020 heeft [verzoeker] [B] in reactie daarop het volgende laten weten:
“(…) Het beeld van niet gemaakte uren is lastig te weerleggen. Ik heb nimmer de indruk gehad/ nog bewijzen gekregen dat [A] [ [A] ; hof] (dan wel zijn inhuur) ten onrechte uren zouden schrijven. Zolang ik daar geen “harde” bewijzen voor heb ga ik uit van goed vertrouwen. Klopt dat de heer [C] stevig aantal uren heeft bemoeit met het MDU waarvan we vele versies hebben die conflicteerde met elkaar. Ik ga er van uit dat de uren die daarvoor geschreven zijn werkelijk zijn gemaakt. Nogmaals ik heb geen (tegen)bewijs dat het anders is. De verantwoording zoals [A] in zijn mail (kennelijk na telefonisch overleg met jou ) heeft opgesteld kan ik onderschrijven. Mijn advies is de zaak af te ronden onder verrekening van zijn wachturen zoals hij zelf schrijft. Anders schikken.Ik weet niet of je dit helpt. Hoor het graag als ik nog wat moet of kan doen in deze. Meedenken kan ik altijd”
2.8.
Op 26 februari 2020 heeft [B] de situatie rondom het project ‘Rationalisatie en Harmonisatie’ besproken met de nieuwe algemeen directeur. Op 27 februari 2020 heeft Buch [Y] Bedrijfsrecherche (hierna: [Y] ) ingeschakeld met de opdracht om: (i) vast te stellen of [A] werkzaamheden heeft gefactureerd/laten factureren die niet of gedeeltelijk niet zijn uitgevoerd; en (ii) zo ja, vast te stellen of er interne betrokkenheid is geweest bij het opmaken, indienen en accorderen van deze (gedeeltelijk) valse facturen, en wie hierbij betrokken is.
2.9.
Op 9 april 2020 is [verzoeker] door [Y] gehoord.
2.10.
Bij brief van 16 april 2020 heeft Buch [verzoeker] met onmiddellijke ingang geschorst hangende het onderzoek, omdat hij als verantwoordelijke van het ICT-project een belangrijke rol vervulde rondom de facturering en omdat dat in het belang is van het nog lopende onderzoek. Ook is hij afgesloten van zijn zakelijke (IT-)account.
2.11.
Op 29 mei 2020 heeft [Y] op basis van haar bevindingen een definitief onderzoeksrapport met bijlagen uitgebracht. In de samenvatting en conclusies is voor zover van belang het volgende vermeld:
“(…)2.2 Vaststellen of er interne betrokkenheid is geweest bij het opmaken, indienen en accorderen van (gedeeltelijk) valse facturen, en wie hierbij betrokken is.Door de wijze waarop het administratieve proces is vormgegeven en is ingericht, is niet vastgesteld kunnen worden of de (gedeeltelijk) valse facturen slechts ‘te goeder trouw’ binnen De BUCH zijn geaccordeerd en betaalbaar zijn gesteld. Duidelijk is dat alleen de heer [A] van [X] de urenverantwoordingen heeft geaccordeerd van extern personeel, dat ook door de heer [A] werd ingehuurd. De urenverantwoordingen van de heer [A] zelf bleken niet door een vertegenwoordiger van De BUCH te worden gecontroleerd en geaccordeerd. De controle op de ingediende facturen van onder meer [X] , met betrekking tot de inzet van extern personeel binnen het project Rationalisatie en Harmonisatie, is in het proces uitgevoerd door mevrouw [D] . Dit terwijl mevrouw [D] geen controle kon uitvoeren op het aantal uren dat werd gefactureerd. Daarin was zij volledig afhankelijk van de informatie van de heer [A] en van de door de heer [verzoeker] geaccordeerde prestatieorders. In deze prestatieorders/verplichtingen staan de feitelijke afspraken opgenomen over de opdracht van een externe, een maximaalbedrag, en een uurtarief. De ingediende facturen dienen voorzien te zijn van een verplichting-/prestatieordernummer. De heer [verzoeker] accordeerde uiteindelijk de facturen en stelde deze betaalbaar.Uit de functieomschrijving strategisch manager II, die volgens de heer [B] betrekking heeft op de functie van domeinmanager, is duidelijk dat de heer [verzoeker] de planning en control van de bedrijfsprocessen dient te bewaken en de contracten met partijen/belanghebbenden dient te bewaken en te beheren. Tevens dient de heer [verzoeker] de inzet van mensen en middelen te bepalen. (…) Mevrouw [D] deelde mee dat zij de controle niet kon uitvoeren en de heer [verzoeker] deelde mee de controle niet uit te voeren. (…) Vastgesteld is dat de heer [verzoeker] de facturen van [X] en Bounce2go in voorkomende gevallen zonder urenverantwoordingslijsten heeft geaccordeerd en betaalbaar heeft gesteld. Daarnaast heeft de heer [verzoeker] in voorkomende gevallen facturen met ongetekende urenverantwoordingslijsten geaccordeerd en betaalbaar laten stellen, waarop soms de naam van een medewerker ontbrak. Ook heeft de heer [verzoeker] facturen met daarop een grote hoeveelheid aan uren geaccordeerd van in ieder geval de heren [E] en [C] van Fortiflex, terwijl hij wist of kon weten dat de betreffende medewerkers niet meer of nauwelijks meer werkzaam waren voor De BUCH. De heer [A] heeft de inzet van deze medewerkers per e-mail aan de heer [verzoeker] laten weten. De heer [verzoeker] deelde in het gesprek met onze medewerkers mee dat hij bijna dagelijks afstemming met de heer [A] had over de voorgang van het project. Tevens werd daarbij de inzet van de ingehuurde medewerkers met hem besproken.De heer [verzoeker] deelde hierover in het gesprek met onze medewerkers onder andere mee dat hij in het kader van het project Rationalisatie en Harmonisatie geen facturen met urenverantwoordingen heeft vergeleken, omdat dat zijn taak niet is. Volgens de heer [verzoeker] is dat de taak van mevrouw [D] , die naar zeggen van de heer [verzoeker] als financieel medewerkster is aangesteld om dat te controleren. De heer [verzoeker] doet alleen de accordering voor de betaalbaarstelling en houdt als budgetverantwoordelijke zijn budgetten in de gaten. De heer [verzoeker] kan, naar zijn zeggen, niet beoordelen of de uren door externen daadwerkelijk gemaakt zijn. Dat is de verantwoordelijkheid voor degene die ‘er het kortst opzit’, in deze de heer [A] . (…)
Over dat er onder meer is vastgesteld dat er medewerkers op facturen zijn vermeld die in de betreffende maand(en)/periode helemaal niet voor De BUCH gewerkt hebben, deelde de heer [verzoeker] mee dit echt schokkend te vinden. Volgens de heer [verzoeker] heeft hij dit nooit geweten.Er is niet vastgesteld dat de heer [verzoeker] wetenschap heeft gehad dat er vanuit [X] en Bounce2go (gedeeltelijk) valse facturen en urenverantwoordingen bij De BUCH zijn ingediend.
Mevrouw [D] heeft bij de heer [verzoeker] regelmatig haar zorgen geuit, zowel mondeling als per mail, over de gang van zaken met betrekking tot de hoogte van de ingediende facturen en hierdoor het overschrijden van de verplichtingen/prestatieorders. De heer [verzoeker] heeft bij mevrouw [D] in die gevallen aangegeven dat het werk moest gebeuren en dat dit goed was. De heer [verzoeker] deelde in het gesprek met onze medewerkers mee dit goedgevonden te hebben omdat de facturen pasten binnen het ‘overall’ budget.
Mevrouw [G] deelde onder andere mee dat de heer [A] de facturen van de door hem ingehuurde medewerkers controleerde op geleverde prestaties. In eerste instantie accordeerde de heer [A] ook zijn eigen uren, maar dat heeft de heer [verzoeker] uiteindelijk, na overleg met de heer [H] , de domeinmanager Bedrijfsvoering bij de start van De BUCH, teruggedraaid. Vanaf dat moment was de heer [verzoeker] volgens mevrouw [G] degene die de facturen van de heer [A] zelf op geleverde prestaties moest controleren. Mevrouw [G] heeft tijdens de afwezigheid van de heer [verzoeker] , tijdens ziekte of vakantie, deze werkzaamheden voor de heer [verzoeker] gedaan. Zij vond het lastig om de facturen te controleren, omdat er geen getekende urenverantwoordingen bij de facturen zaten. Volgens mevrouw [G] deed de heer [verzoeker] ook niet aan controle van de urenverantwoordingen van de heer [A] . Mevrouw [G] weet niet waarom de urenverantwoordingen niet getekend waren. Zij tekent de urenverantwoordingen wel, als zij als opdrachtgever externen inhuurt.
Mevrouw [G] heeft niet met de heer [verzoeker] besproken dat zij urenverantwoordingen tegenkwam die niet getekend waren, omdat de heer [verzoeker] naar haar zeggen een heel dominante man is, die al het werk naar zich toe had getrokken. (…)”
2.12.
Bij e-mail van 4 juni 2020 is het onderzoeksrapport van [Y] met [verzoeker] gedeeld en heeft Buch haar voornemen kenbaar gemaakt om [verzoeker] op staande voet te ontslaan omdat, kort gezegd, hij met zijn handelwijze (waaronder onvoldoende controle op de facturatie vanuit [A] ) de kans heeft vergroot en aanvaard dat [A] daarvan misbruik zou maken. Daarbij is [verzoeker] in de gelegenheid gesteld om uiterlijk 8 juni 2020 schriftelijk op het ontslagvoornemen te reageren.
2.13.
Op 6 juni 2020 is in de krant NH Nieuws, voor zover van belang, het volgende bericht verschenen:
BUCH-gemeenten doen aangifte wegens vermoedens fraude door ambtenaar
De Werkorganisatie BUCH heeft onlangs een onderzoek laten uitvoeren door een extern bureau naar aanleiding van een vermoeden van onregelmatigheden. (…)
Op basis van de uitkomst van dit onderzoek denkt de Werkorganisatie BUCH (…) dat er is gefraudeerd met facturen die betrekking hadden op onze bedrijfsvoering. We vermoeden betrokkenheid van enkele externe partijen en een ambtenaar. Tegen hen is vanmiddag aangifte gedaan. Ook onderneemt de werkorganisatie juridische stappen. (…)”
2.14.
Bij brief van 8 juni 2020 heeft de advocaat van [verzoeker] bezwaar gemaakt tegen het voornemen van Buch om [verzoeker] op staande voet te ontslaan. Hij heeft meegedeeld dat [verzoeker] de door [Y] geuite vermoedens kan weerleggen als hij toegang krijgt tot zijn zakelijke e-mailaccount, agenda en relevante financiële stukken. [verzoeker] heeft verzocht hem daartoe toegang te verschaffen en de ontslagbeslissing uit te stellen totdat reëel wederhoor heeft plaatsgevonden.
2.15.
Bij e-mail van 10 juni 2020 heeft Buch [verzoeker] op staande voet ontslagen. Daarbij heeft Buch laten weten dat de reactie van [verzoeker] haar niet heeft afgebracht van het ontslagvoornemen en heeft zij het verzoek van [verzoeker] om toegang tot de verzochte gegevens en documenten afgewezen omdat die documenten volgens haar geen betrekking hebben op de redenen van het ontslag. Vervolgens heeft Buch in de ontslagmail vermeld:
“(…) De conclusie is dat De BUCH de heer [verzoeker] hierbij op staande voet ontslaat op grond van de in mijn e-mail van 4 juni genoemde daden en gedragingen, die zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang een dringende reden vormen. Deze zijn:- dat hij facturen betaalbaar heeft gesteld zonder zich ervan te vergewissen of de in rekening gebrachte prestaties waren geleverd dan wel of voor dezelfde werkzaamheden al eerder was betaald;- dat hij geen of in ieder geval onvoldoende controle of toezicht heeft gehouden op de facturen noch op de inzet van [A] en van door deze ingeschakelde personen;- dat hij stelselmatig heeft nagelaten prestatieorders schriftelijk te verlengen terwijl er op die orders wel werd doorgefactureerd;- dat hij de kosten niet heeft beheerst;- dat hij onzorgvuldig is omgegaan met financiële middelen van De BUCH;- dat hij zorgen van collega’s over het gebrek aan voortgang en de hoge kosten van het project en signalen van collega’s dat de facturen mogelijk onjuist waren, heeft genegeerd;- dat hij de kans heeft vergroot en aanvaard dat [A] c.q. [X] Detachering en Advies BV en/of anderen daarvan misbruik zouden maken;- dat hij het in hem te stellen vertrouwen in ernstige mate heeft geschonden en aldus aan het eigen aanzien en dat van De BUCH ernstige schade heeft toegebracht. (…)”

3.Beoordeling

3.1.
[verzoeker] heeft in eerste aanleg, na eiswijziging bij akte van 28 september 2020, samengevat en voor zover in hoger beroep van belang, verzocht om:
(i) Buch te veroordelen tot betaling aan [verzoeker] binnen tien dagen na de beschikking van een vergoeding gelijk aan het bedrag van het in geld vastgestelde loon over de termijn dat de arbeidsovereenkomst bij regelmatige opzegging had behoren voort te duren, zijnde € 10.666,72 bruto;
(ii) Buch te veroordelen tot betaling aan [verzoeker] binnen tien dagen na de beschikking van een billijke vergoeding van € 255.401,08 bruto;
(iii) Buch te veroordelen om binnen tien dagen na de beschikking op haar intranet te plaatsen en gedurende een week geplaatst te houden en schriftelijk aan de vier betrokken gemeentebesturen te doen toekomen, de volgende mededeling tot het rehabiliteren van [verzoeker] :
“De kantonrechter van de rechtbank Noord Holland, zitting houdende te Haarlem, heeft op [datum beschikking] geoordeeld dat Werkorganisatie BUCH de heer [verzoeker] ten onrechte op staande voet heeft ontslagen en dat Werkorganisatie BUCH geen gronden heeft kunnen waarmaken op grond waarvan dat ontslag is verleend en heeft Werkorganisatie BUCH veroordeeld tot het verzenden van deze rectificatie om de met het ontslag op staande voet toegebrachte schade aan de goede naam van [verzoeker] zoveel mogelijk teniet te doen”;
(iv) Buch te veroordelen in de kosten van de procedure;
(v) Buch te veroordelen in de nakosten.
3.2.
Bij de bestreden beschikking heeft de kantonrechter geoordeeld dat het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig is gegeven. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de wijze waarop de controle op (de facturatie van) het ICT-project was ingericht weliswaar onvoldoende is geweest, maar dat dit onder de gegeven omstandigheden geen dringende reden voor een ontslag op staande voet van [verzoeker] oplevert. Daarbij acht de kantonrechter onder meer relevant dat de werkwijze waarmee de samenwerking tussen Buch en [A] was vormgegeven al bestond toen [verzoeker] aantrad, dat door [Y] niet is vastgesteld dat [verzoeker] wetenschap heeft gehad van de onjuiste facturen en al helemaal niet dat [verzoeker] met [A] onder één hoedje speelde. Aldus staat vast dat [verzoeker] zichzelf op geen enkele wijze heeft bevoordeeld. De kantonrechter heeft tevens relevant geacht dat niet is komen vast te staan dat sprake is geweest van een budgetoverschrijding, dat wel degelijk werd gecontroleerd of facturen van [A] waren voorzien van een urenverantwoordingsstaat en dat [verzoeker] [A] erop heeft aangesproken toen deze ontbraken. Uit de stukken blijkt niet dat [verzoeker] niets heeft gedaan met signalen die door collega’s zijn gegeven, [verzoeker] heeft in zijn functie als programmamanager wel zijn kerntaken in de gaten gehouden. Volgens de kantonrechter heeft Buch ook op procedureel vlak de nodige steken laten vallen. Zo is de onderzoeksperiode van bijna drie maanden erg lang geweest en is [verzoeker] niet deugdelijk gehoord voordat tot zijn ontslag werd besloten. De kantonrechter heeft daarop de door [verzoeker] verzochte vergoeding wegens onregelmatige opzegging van € 10.666,72 bruto toegewezen. Verder heeft de kantonrechter onder afwijzing van het meergevorderde een billijke vergoeding aan [verzoeker] toegekend van € 30.000,00 bruto, daartoe onder meer overwegend dat het waarschijnlijk is dat, als Buch een ontbindingsverzoek zou hebben ingediend, de arbeidsovereenkomst per 1 november 2020 zou zijn ontbonden. Ook heeft de kantonrechter het verzoek om rehabilitatie van [verzoeker] door het plaatsen op intranet en het doen toekomen aan de vier betrokken gemeentebesturen van de door [verzoeker] verzochte mededeling, toegewezen. Dit alles met veroordeling van Buch in de proces- en nakosten van [verzoeker] .
3.4.
[verzoeker] komt met drie grieven op tegen de beslissing tot toekenning van de billijke vergoeding en de daaraan ten grondslag gelegde motivering. Daarnaast heeft [verzoeker] in hoger beroep zijn verzoek aangevuld met het verzoek om Buch te veroordelen tot betaling van de buitengerechtelijke kosten.
Billijke vergoeding3.5. [verzoeker] maakt in hoger beroep aanspraak op een billijke vergoeding van € 230.401,08 bruto. [verzoeker] betoogt daartoe met
grief 1dat de kantonrechter bij de berekening van de billijke vergoeding ten onrechte is uitgegaan van een inkomensschade van slechts vierenhalve maand. Nu Buch haar verwijten/verdenkingen richting [verzoeker] niet (voldoende) heeft onderbouwd, ontbreekt een redelijke grond voor ontbinding. [verzoeker] mocht ervan uitgaan dat zijn arbeidsovereenkomst nog zeker drieënhalf jaar zou duren. Partijen hadden bij het aangaan van de overeenkomst afgesproken om jaarlijks te evalueren of de arbeidsovereenkomst verlengd zou worden tot een maximum van vier jaar. Met
grief 2betoogt [verzoeker] dat de kantonrechter er bij de berekening van de billijke vergoeding ten onrechte geen rekening mee heeft gehouden dat [verzoeker] door het ontslag op staande voet in de toekomst geen of een lager inkomen zal verwerven. Met
grief 3betoogt [verzoeker] dat de kantonrechter onvoldoende heeft gemotiveerd of en op welke wijze zij de gezichtspunten van de Hoge Raad (New Hairstyle) heeft betrokken bij de begroting van de billijke vergoeding.
3.6.
Het hof stelt voorop dat Buch niet (incidenteel) heeft geappelleerd tegen de oordelen van de kantonrechter dat (i) het aan [verzoeker] gegeven ontslag op staande voet niet rechtsgeldig is gegeven (rov. 5.13) en (ii) uitgangspunt is dat Buch ernstig verwijtbaar heeft gehandeld door [verzoeker] op staande voet te ontslaan, zonder dat daaraan een geldige reden ten grondslag lag (rov. 5.16). Van (de juistheid van) deze oordelen zal het hof daarom uitgaan.
3.7.
Bij het bepalen van de omvang van de billijke vergoeding komt het aan op een beoordeling van alle omstandigheden van het geval, waarbij acht wordt geslagen op de door de Hoge Raad in de New Hairstyle-beschikking (30 juni 2017, ECLI:NL:HR:2017:1187) genoemde, en nadien herhaalde, gezichtspunten. Uit de New Hairstyle-beschikking blijkt dat het er bij de begroting van de billijke vergoeding uiteindelijk om gaat dat de werknemer wordt gecompenseerd voor het ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever. Daarbij kan rekening worden gehouden met de gevolgen van het ontslag, voor zover deze gevolgen zijn toe te rekenen aan het aan de werkgever van het ontslag te maken verwijt. De billijke vergoeding heeft geen specifiek punitief karakter.
3.8.
Medebepalend voor de hoogte van de billijke vergoeding is de verwachte levensduur van de arbeidsovereenkomst indien het ontslag op staande voet zich niet zou hebben voorgedaan. Het hof gaat ervan uit dat de arbeidsovereenkomst zou zijn geëindigd na afloop van de laatstelijk overeengekomen duur van één jaar, namelijk op 19 februari 2021. [verzoeker] heeft onvoldoende onderbouwd dat hij ervan uit mocht gaan dat zijn arbeidsovereenkomst nog zeker drieënhalf jaar zou hebben geduurd. Uit de door [verzoeker] als productie 22 overgelegde ‘praatplaat’ blijkt weliswaar dat voor het ICT project een periode van vier jaar was uitgetrokken, maar daarmee is niet gezegd dat [verzoeker] ook vier jaar bij het project betrokken zou blijven. Gelet op de verwijten van Buch richting [verzoeker] over zijn betrokkenheid bij de onjuiste facturatie acht het hof niet aannemelijk dat, het ontslag op staande voet weggedacht, Buch de arbeidsovereenkomst met [verzoeker] ná 19 februari 2021 (nogmaals) zou hebben verlengd. Dit betekent dat bij het vaststellen van de billijke vergoeding rekening wordt gehouden met een verwachte levensduur van de arbeidsovereenkomst van ruim acht maanden (van 10 juni 2020 tot 19 februari 2021). Dat komt, uitgaande van een bruto maandsalaris van € 6.400,05 neer op een bedrag van ruim € 52.500,00. Het hof merkt hierbij op dat [verzoeker] bij zijn berekeningen is uitgegaan van een bruto maandsalaris van voormelde omvang, kennelijk inclusief emolumenten, en dat Buch het met de berekening van dat bruto maandsalaris op zichzelf kennelijk eens is (vgl. verweerschrift in hoger beroep, sub 45).
3.9.
Het hof neemt ook in aanmerking dat Buch aangifte tegen [verzoeker] heeft gedaan wegens fraude, nota bene nadat uit het rapport van [Y] was gebleken dat [Y] geen bewijs had gevonden voor verdenkingen richting [verzoeker] . Desgevraagd heeft Buch tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep ook nog eens bevestigd dat zij niet voornemens is die aangifte in te trekken.
3.10.
Het hof acht het aannemelijk dat het onterecht gegeven ontslag op staande voet en de ruchtbaarheid die daaraan is gegeven in ieder geval gedurende een bepaalde periode een beschadigend effect heeft (gehad) op de reputatie van [verzoeker] . Het hof acht in dit verband de publicatie door Buch van het bericht in de krant van NH Nieuws van 6 juni 2020 van belang (zie rov. 2.13.). Hierdoor kon in korte tijd onder een breed publiek bekend worden dat een ambtenaar bij Buch op staande voet was ontslagen. [verzoeker] heeft toegelicht dat in ieder geval voor zijn relevante (werk)omgeving duidelijk was dat het om hem ging. Om die reden heeft [verzoeker] verzocht Buch te veroordelen tot het doen van mededelingen (op het intranet van Buch, aan de vier betrokken gemeentebesturen en in het Noord-Hollands Dagblad) om hem te rehabiliteren. Buch is door de kantonrechter veroordeeld tot plaatsing van het onder rov. 3.1. (sub iii) weergegeven bericht op haar intranet alsmede tot het doen toekomen van dat bericht aan de vier betrokken gemeentebesturen. In navolging hiervan heeft Buch deze mededeling geplaatst op haar intranet c.q. aan de gemeentebesturen toegezonden, maar heeft daar de volgende zinsnede aan toegevoegd: “
In aanvulling op deze mededeling informeren wij jullie dat het ontslag van de heer [verzoeker] in stand blijft. De heer [verzoeker] keert niet meer terug binnen onze organisatie.” Met [verzoeker] is het hof van oordeel dat deze toevoeging suggereert dat de kantonrechter het ontslag in stand heeft gelaten maar enkel het ontslag op staande voet te ver vond gaan. Op deze manier is [verzoeker] niet op de door de kantonrechter voorgeschreven wijze gerehabiliteerd, terwijl dat uitdrukkelijk wel de bedoeling was van de mededeling. Op deze wijze is de mededeling van Buch eerder diffamerend dan rehabiliterend voor [verzoeker] geweest. Dit bewust niet conform een rechtelijke uitspraak rehabiliteren rekent het hof Buch aan.
3.11.
Het hof neemt ook in aanmerking dat van verwijtbaarheid aan de zijde van [verzoeker] , in die zin dat hij zelf op enigerlei wijze de verdenking en daarmee het ontslag op staande voet over zich heeft afgeroepen, niet is gebleken.
3.12.
Rekening houdend met alle hierboven genoemde omstandigheden, zal het hof aan [verzoeker] ten laste van Buch een billijke vergoeding van € 75.000,00 bruto toekennen. Het hof ziet, gelet op al het voorgaande, geen aanleiding deze billijke vergoeding te verminderen met de vergoeding wegens onregelmatige opzegging.
Buitengerechtelijke incassokosten3.13. [verzoeker] vordert voor het eerst in hoger beroep betaling van een bedrag van € 10.476,49 (inclusief btw) aan buitengerechtelijke incassokosten over de periode van 16 april 2020 tot het ontslag op staande voet op 10 juni 2020 met als grondslag artikel 7:611 BW (goed werkgeverschap), artikel 6:162 BW (onrechtmatige daad) en artikel 6:96 lid 2 sub c BW. Ter onderbouwing hiervan heeft [verzoeker] verwezen naar de facturen van zijn advocaat van 11 mei 2020, 11 juni 2020 en 8 juli 2020.
3.14.
In artikel 6:96 lid 2 aanhef en onder c BW is bepaald dat als vermogensschade mede voor vergoeding in aanmerking komen redelijke kosten ter verkrijging van voldoening buiten rechte. Artikel 6:96 BW biedt geen zelfstandige grondslag voor de vergoeding van de hier bedoelde kosten, maar veronderstelt dat een wettelijke verplichting tot schadevergoeding bestaat. Zo geeft het enkele feit dat men een ander ten onrechte in rechte heeft betrokken en dientengevolge in het ongelijk is gesteld, wel grond voor een veroordeling in de proceskosten van die ander, maar geen grond voor een veroordeling daarnaast tot betaling van buitengerechtelijke kosten (HR 27 juni 1997, ECLI:NL:HR:1997:ZC2404, NJ 1997/651 (Vaston/Smith). Het voorgaande betekent dat voor toewijzing van de vordering tot betaling van de buitengerechtelijke incassokosten is vereist dat deze kosten zijn veroorzaakt door een handelen of nalaten van Buch in strijd met goed werkgeverschap of door een onrechtmatige daad van Buch (een zelfstandige aanspraak op de schadevergoeding). Hiervan is naar het oordeel van het hof echter geen sprake. Het enkele feit dat het door Buch aan [verzoeker] gegeven ontslag op staande voet door de rechter onterecht is geoordeeld, betekent niet dat Buch door dat ontslag te geven onrechtmatig jegens [verzoeker] of als slechts werkgever heeft gehandeld. Het hof wijst het verzoek tot betaling van de buitengerechtelijke incassokosten daarom af.
Slotsom en kosten
3.15.
De slotsom is dat de grieven gedeeltelijk slagen en dat de bestreden beschikking moet worden vernietigd voor zover daarbij aan [verzoeker] een billijke vergoeding van € 30.000,00 bruto is toegekend en zal worden beslist zoals in onderstaand dictum. Buch zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten van het geding in hoger beroep.

4.Beslissing

Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking, voor zover daarbij onder rov. 6.2. Buch is veroordeeld om aan [verzoeker] te betalen een billijke vergoeding van € 30.000,00 bruto;
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
veroordeelt Buch tot betaling aan [verzoeker] van een billijke vergoeding van € 75.000,00 bruto;
veroordeelt Buch in de kosten van het geding in hoger beroep en begroot deze kosten, voor zover tot heden aan de zijde van [verzoeker] gevallen op € 338,00 aan verschotten en € 2.228,00 aan salaris;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. I.A. Haanappel-van der Burg, R.J.M. Smit en C.A.H.M. ten Dam en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 18 januari 2022.