ECLI:NL:GHAMS:2022:1423

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
10 mei 2022
Publicatiedatum
10 mei 2022
Zaaknummer
23-000713-21
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Strafprocesrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in zaak rondom geweldsincident tussen rivaliserende drillrapgroepen

In deze zaak, die zich afspeelt tegen de achtergrond van rivaliserende drillrapgroepen, is de verdachte vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten. Het incident vond plaats op 3 september 2019 in Amsterdam, waar de verdachte, de medeverdachte en het slachtoffer betrokken waren bij een gewelddadige confrontatie. De verdachte had een machete bij zich en maakte zwaaiende bewegingen met dit wapen richting het slachtoffer. Het hof oordeelde dat er geen aanmerkelijke kans op de dood of zwaar lichamelijk letsel kon worden vastgesteld, waardoor poging doodslag of zware mishandeling niet bewezen kon worden. De verdachte handelde volgens het hof verdedigend en er was geen bewijs voor een gezamenlijk plan of uitvoering van de tenlastegelegde handelingen. Het hof concludeerde dat de zwaaiende bewegingen van de verdachte geen bedreiging voor het slachtoffer opleverden en sprak hem vrij van alle tenlastegelegde feiten. De vorderingen van de benadeelde partijen werden niet-ontvankelijk verklaard, aangezien de verdachte niet schuldig werd bevonden aan de feiten die de schade zouden hebben veroorzaakt.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000713-21
datum uitspraak: 10 mei 2022
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 8 maart 2021 in de strafzaak onder parketnummer 13-665289-19 tegen
[verdachte]
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
adres: [adres] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
7 december 2021, 8 april 2022, 11 april 2022 en 10 mei 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Het openbaar ministerie heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsman en de advocaat van de nabestaanden/benadeelde partijen naar voren hebben gebracht.

Tenlastelegging

Gelet op de in eerste aanleg door de rechtbank en in hoger beroep door het gerechtshof toegelaten wijzigingen is aan de verdachte tenlastegelegd dat:
primair
hij op of omstreeks 3 september 2019 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, [slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven heeft/hebben beroofd, door éénmaal of meermalen op en/of in de richting van het lichaam en/of het hoofd van die [slachtoffer] met een machete en/of een kapmes en/of een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp in te slaan en/of (in) te steken en/of (vervolgens) die [slachtoffer] met een machete en/of een kapmes en/of een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in diens hals te steken;
subsidiair
hij op of omstreeks 3 september 2019 te Amsterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachte rade [slachtoffer] van het leven te beroven, éénmaal of meermalen op en/of in de richting van het lichaam en/of het hoofd van die [slachtoffer] met een machete en/of een kapmes en/of een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp heeft ingeslagen en/of (in)gestoken, terwijl de uitvoering van dat misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair
hij op of omstreeks 3 september 2019 te Amsterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, éénmaal of meermalen met een machete of een keukenmes of een (kap)mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp op en/of in de richting van het lichaam en/of het hoofd van die [slachtoffer] heeft geslagen en/of gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
uiterst subsidiair
hij op of omstreeks 3 september 2019 te Amsterdam, [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, en/of met zware mishandeling, door met een machete of een keukenmes of een (kap)mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp meermalen, althans eenmaal een slaande en/of stekende beweging in de richting van het lichaam en/of het hoofd van die [slachtoffer] te maken;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, reeds gezien de in hoger beroep toegelaten wijziging van de tenlastelegging.

Drillrap

[verdachte] en de medeverdachte [medeverdachte] enerzijds en [slachtoffer] (het overleden slachtoffer in deze zaak) anderzijds waren lid van rivaliserende drillrapgroepen, namelijk [drillrapgroep A] ( [drillrapgroep A] ) en [drillrapgroep B] ( [drillrapgroep B] ). Drillrapgroepen maken muziek en videoclips waarin zij zich vaak bedreigend uiten naar andere drillrapgroepen. Zij tonen daarbij vuurwapens, grote messen en machetes en verheerlijken geweld. Als tussen rivaliserende groepen incidenten plaatsvinden waarbij leden van de andere groep gewond raken of zelfs komen te overlijden, wordt daar in later uitgebrachte muziek vaak op een beledigende en kwetsende manier over gerapt.
Ook de groepen van [medeverdachte] , [verdachte] en [slachtoffer] hebben zich meermaals bedreigend tegen elkaar uitgelaten en er hebben in het verleden (steek)incidenten plaatsgevonden waarvan het vermoeden bestaat dat de rivaliteit tussen [drillrapgroep A] en [drillrapgroep B] daaraan ten grondslag heeft gelegen. Het onderhavige incident echter, blijkt op grond van de stukken in het dossier geen vooraf afgesproken ontmoeting te zijn geweest waarbij de tussen deze groepen bestaande vete uitgevochten moest worden. In die zin is het hof van oordeel dat de rivaliteit tussen [drillrapgroep A] en [drillrapgroep B] in beperkte mate van invloed is geweest op het incident dat op 3 september 2019 heeft plaatsgevonden. Maar deze context is wel de reden dat [medeverdachte] , [verdachte] en [slachtoffer] op straat grote messen en machetes bij zich droegen en niet schroomden deze wapens toen tegen elkaar te gebruiken. In zoverre kan de onderhavige strafzaak worden geplaatst tegen de achtergrond van de zorgelijke ontwikkelingen omtrent drillrap in Nederland.

Vrijspraak

Met de advocaat-generaal en de verdediging is het hof van oordeel dat de verdachte moet worden vrijgesproken van het hem primair tenlastegelegde feit (medeplegen moord/doodslag). Het hof acht niet bewezen dat de verdachte degene is geweest die [slachtoffer] met een mes dodelijk letsel heeft toegebracht. Nu er evenmin aanknopingspunten bestaan voor een gezamenlijk plan tussen de beide verdachten en uit het dossier niet is gebleken van een gezamenlijke uitvoering van de ten laste gelegde handelingen, kan van medeplegen geen sprake zijn.
Standpunt openbaar ministerie ten aanzien van het subsidiair en meer subsidiair tenlastegelegde
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gerekwireerd tot bewezenverklaring van de subsidiair ten laste gelegde poging tot doodslag. Zij heeft daartoe aangevoerd dat de verdachte op drie momenten heeft gepoogd [slachtoffer] van het leven te beroven. De verdachte heeft eenmaal in het portiek van het flatgebouw en tweemaal buiten op de stoep zwaaiende bewegingen naar [slachtoffer] gemaakt met zijn mes. Naar het oordeel van de advocaat-generaal brengen die handelingen naar hun uiterlijke verschijningsvormen voorwaardelijk opzet op de dood met zich mee.
Standpunt verdediging ten aanzien van het subsidiair en meer subsidiair tenlastegelegde
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat de verdachte integraal dient te worden vrijgesproken. Hij heeft daartoe aangevoerd dat de verdachte geen voorwaardelijk opzet heeft gehad op de dood van of op zwaar lichamelijk letsel bij [slachtoffer] . De handelingen die de verdachte heeft verricht zijn volgens de raadsman enkel verdedigend van aard geweest. Hij heeft met dat handelen [slachtoffer] op afstand willen houden. De verdachte heeft, zo bepleit de raadsman, niet welbewust de aanmerkelijke kans op dodelijk letsel of zwaar lichamelijk letsel aanvaard.
Oordeel van het hof ten aanzien van het subsidiair en meer subsidiair tenlastegelegde
Feiten
Het hof komt op basis van de eigen waarneming ter terechtzitting van het hof van de camerabeelden, de verklaring van de verdachte zoals afgelegd ter terechtzitting in eerste aanleg, de verklaring van de getuige [getuige 1] van 11 september 2019, de inhoud van het tapgesprek tussen [getuige 2] en NNman vermoedelijk [getuige 3] van 4 september 2019 en het rapport van de forensisch patholoog van 16 december 2019 tot de volgende feitenvaststelling.
3 september 2019
De verdachte, [medeverdachte] en [getuige 1] lopen naar de ingang van de flat Florijn in Amsterdam. Zij ogen ontspannen. [medeverdachte] heeft oordopjes in en een telefoon in de hand. Ondertussen gaat de liftdeur in de lifthal van Florijn open en komen [getuige 4] , NN2, [slachtoffer] , [getuige 5] en [getuige 3] de lift uit. [slachtoffer] heeft in zijn rechterhand een mes vast. [getuige 4] loopt door richting de buitendeur. De overige personen blijven in het achterste deel van het portiek staan. [getuige 4] loopt het flatgebouw uit, loopt de verdachte en [medeverdachte] tegemoet en vervolgens voorbij. [getuige 1] loopt als eerste het portiek in, op korte afstand gevolgd door de verdachte en [medeverdachte] . [slachtoffer] komt vanachter het muurtje bij de brievenbussen met een machete in zijn hand tevoorschijn en haalt daarmee uit. De verdachte trekt zijn mes en maakt een zwaaiende beweging naar voren en stapt meteen achterwaarts het portiek weer uit met een groot mes in zijn hand en beweegt achterwaarts richting de geparkeerde fietsen. [slachtoffer] rent achter de verdachte aan. De verdachte loopt nog steeds achteruit in dezelfde richting, met het mes omhoog. [slachtoffer] is inmiddels buiten de flat en rent met een mes in de hand richting de verdachte. [medeverdachte] rent eveneens naar buiten, achter de verdachte en [slachtoffer] aan. [medeverdachte] steekt met gestrekte arm met een mes in de (rechterzijde van de) hals van [slachtoffer] . De verdachte maakt een zwaaiende beweging naar beneden en blijft achteruit bewegen. De verdachte rent gevolgd door [slachtoffer] naar het einde van de stoep. [medeverdachte] loopt in de tussentijd om de geparkeerde fietsen heen en volgt de beide anderen op de stoep, op enige afstand. Aan het einde van de stoep, links van het elektriciteitskastje, maakt [slachtoffer] nog een zwaaiende beweging in de richting van de verdachte, waarna de verdachte een zwaaiende beweging naar beneden maakt. [medeverdachte] loopt van de stoep de rijbaan op en daarna rennen de verdachte en [medeverdachte] weg.
Juridisch kader
Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg is aanwezig – zoals de dood of zwaar lichamelijk letsel – indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dat gevolg zal intreden.
De beantwoording van de vraag of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Er is geen grond de inhoud van het begrip "aanmerkelijke kans" afhankelijk te stellen van de aard van het gevolg. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
Conclusie
Vaststaat dat de verdachte in het portiek van het flatgebouw een zwaaiende beweging met zijn mes naar voren heeft gemaakt. Dat hij daarbij (vitale) delen van het lichaam van [slachtoffer] zou hebben kunnen raken waardoor [slachtoffer] in potentie zou kunnen overlijden of zwaar letsel zou kunnen oplopen, kan het hof op basis van het dossier niet vaststellen. Uit de stukken, waaronder de camerabeelden, valt naar het oordeel van het hof niet met voldoende mate van zekerheid af te leiden waar de verdachte en [slachtoffer] zich op dat moment ten opzichte van elkaar in het portiek bevonden. De verklaringen van de verdachten noch die van getuigen verschaffen op dit punt voldoende inzicht. Nu het hof uit het dossier niet zonder meer de aanmerkelijke kans op de dood of zwaar lichamelijk letsel kan afleiden, kan poging doodslag of poging zware mishandeling van [slachtoffer] in het portiek reeds hierom niet bewezen worden.
De verdachte heeft vervolgens buiten op de stoep op twee verschillende momenten met zijn mes een zwaaiende beweging naar beneden gemaakt. Nu de verdachte het mes op die momenten enkel naar beneden zwaait, naar het zich laat aanzien om de handelingen van [slachtoffer] af te weren, duidt het hof de zwaaiende bewegingen die de verdachte op die momenten heeft gemaakt als enkel verdedigend van aard. Daarbij is van belang dat de verdachte beide keren niet met het mes in de richting van [slachtoffer] steekt. Het hof betrekt in zijn oordeel ook dat de verdachte voortdurend van [slachtoffer] vandaan beweegt. Bovendien heeft de verdachte op twee momenten de gelegenheid gehad [slachtoffer] daadwerkelijk te steken, namelijk op het moment dat [medeverdachte] met zijn mes [slachtoffer] stak en op het moment dat [slachtoffer] richting de grond bukte. Dat de verdachte [slachtoffer] op die momenten niet probeerde te steken, sterkt het hof in zijn oordeel dat de verdachte [slachtoffer] alleen op afstand wilde houden. Dit alles maakt dat naar het oordeel van het hof geen sprake kan zijn van een poging tot doodslag of poging tot zware mishandeling, zodat de verdachte van het subsidiair en meer subsidiair tenlastegelegde zal worden vrijgesproken.
Standpunt openbaar ministerie ten aanzien van het uiterst subsidiair tenlastegelegde
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de zwaaiende bewegingen van de verdachte met het mes in het portiek en op de stoep telkens als een bedreiging van [slachtoffer] gekwalificeerd kunnen worden.
Standpunt verdediging ten aanzien van het uiterst subsidiair tenlastegelegde
De raadsman van de verdachte heeft in de eerste plaats bepleit dat de dagvaarding wat betreft het meest subsidiair tenlastegelegde nietig dient te worden verklaard. Hij heeft daartoe aangevoerd dat niet duidelijk is op welke door de verdachte verrichte handelingen het meest subsidiair ten laste gelegde ziet.
Daarnaast kan geen sprake zijn van een strafbare bedreiging nu de handelingen van de verdachte verdedigend van aard zijn geweest en hij [slachtoffer] slechts op afstand wilde houden.
Oordeel van het hof ten aanzien van de uiterst subsidiaire bedreiging
Nietigheid dagvaarding
Het hof overweegt als volgt.
In het licht van de camerabeelden en de overige stukken in het dossier acht het hof hetgeen de verdachte uiterst subsidiair wordt verweten voldoende duidelijk, begrijpelijk en feitelijk omschreven. Er kan redelijkerwijs geen twijfel bestaan welke specifieke gedragingen hem worden verweten. Ook gelet op het feit dat de verdachte zich ter terechtzitting in hoger beroep, met behulp van zijn raadsman, heeft verdedigd tegen het hem uiterst subsidiair tenlastegelegde is het hof van oordeel dat voor hem voldoende kenbaar was waartegen hij zich diende te verdedigen. De tenlastelegging voldoet dan ook aan het bepaalde in artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering. Het hof verwerpt aldus het nietigheidsverweer.
Vrijspraak
Het hof concludeert dat de zwaaiende bewegingen met het mes van de verdachte in geen van de gevallen een bedreiging van [slachtoffer] opleveren. Ter onderbouwing van dit oordeel verwijst het hof naar de overwegingen ten aanzien van het subsidiair en meer subsidiair ten laste gelegde. Het hof is op grond hiervan van oordeel dat de zwaaiende bewegingen van de verdachte in de gegeven omstandigheden niet van dien aard zijn dat bij [slachtoffer] in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat hij het leven zou kunnen verliezen/zwaar lichamelijk zou kunnen oplopen.
Het bovenstaande leidt ertoe dat het ook het uiterst subsidiair ten laste gelegde niet is bewezen en dat de verdachte daarvan zal worden vrijgesproken.
Daarmee is naar het oordeel van het hof niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte primair, subsidiair, meer subsidiair en uiterst subsidiair is ten laste gelegd, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.

Vordering van de benadeelde partij [nabestaande 1]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 33.837,22. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De verdachte wordt niet schuldig verklaard ter zake van het tenlastegelegde handelen waardoor de gestelde schade zou zijn veroorzaakt. De benadeelde partij kan daarom in de vordering niet worden ontvangen.

Vordering van de benadeelde partij [nabestaande 2]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 50.693,36. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De verdachte wordt niet schuldig verklaard ter zake van het tenlastegelegde handelen waardoor de gestelde schade zou zijn veroorzaakt. De benadeelde partij kan daarom in de vordering niet worden ontvangen.
Vordering van de benadeelde partij [nabestaande 3]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 33.842,88. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De verdachte wordt niet schuldig verklaard ter zake van het tenlastegelegde handelen waardoor de gestelde schade zou zijn veroorzaakt. De benadeelde partij kan daarom in de vordering niet worden ontvangen.

Vordering van de benadeelde partij [nabestaande 4]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 33.800,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De verdachte wordt niet schuldig verklaard ter zake van het tenlastegelegde handelen waardoor de gestelde schade zou zijn veroorzaakt. De benadeelde partij kan daarom in de vordering niet worden ontvangen.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair, subsidiair, meer subsidiair en uiterst subsidiair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Vordering van de benadeelde partij [nabestaande 1]
Verklaart de benadeelde partij [nabestaande 1] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Vordering van de benadeelde partij [nabestaande 2]
Verklaart de benadeelde partij [nabestaande 2] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Vordering van de benadeelde partij [nabestaande 3]
Verklaart de benadeelde partij [nabestaande 3] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Vordering van de benadeelde partij [nabestaande 4]
Verklaart de benadeelde partij [nabestaande 4] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.M. Kengen, mr. D. Radder en mr. R.A.E. van Noort, in tegenwoordigheid van
mr. R.L. Vermeulen, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
10 mei 2022.