ECLI:NL:GHAMS:2022:1341

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
3 mei 2022
Publicatiedatum
3 mei 2022
Zaaknummer
200.299.445/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incident ex artikel 118 Rv tot oproeping van vennoten in hoger beroep

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 3 mei 2022 uitspraak gedaan in een incident dat was ingesteld door de geïntimeerde, [geïntimeerde], tegen de vennootschap onder firma [X]. De zaak betreft een hoger beroep van [X] tegen een mondeling vonnis van de kantonrechter in Amsterdam, waarin een vordering tot betaling van facturen voor verrichte werkzaamheden gedeeltelijk was toegewezen. De geïntimeerde heeft in eerste aanleg een vordering in reconventie ingesteld, die door de kantonrechter was afgewezen. In het incident heeft de geïntimeerde gevorderd dat het hof hem in de gelegenheid stelt om de vennoten van [X] op te roepen in het geding, op basis van artikel 118 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Het hof overweegt dat de geïntimeerde belang heeft bij de oproeping van de vennoten, omdat hij zijn vordering in reconventie ook tegen hen wil instellen. Het hof wijst de incidentele vordering toe, zodat de vennoten in het geding kunnen worden betrokken. De beslissing over de proceskosten wordt aangehouden tot het eindarrest in de hoofdzaak, die naar de rol wordt verwezen voor een memorie van antwoord door de geïntimeerde.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.299.445/01
zaak-/rolnummer rechtbank Amsterdam : C/13/8800403 / HA EXPL 20-17830
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 3 mei 2022
inzake
de vennootschap onder firma [X],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
appellante in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
advocaat: mr. R.H. Kuiper te Amsterdam,
tegen
[geïntimeerde],
wonend te [woonplaats] ,
geïntimeerde in de hoofdzaak,
eiser in het incident,
advocaat: mr. R.J. Bakker te Naarden.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [X] en [geïntimeerde] genoemd.
[X] is bij dagvaarding van 15 juli 2021 in hoger beroep gekomen van een mondeling vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam (hierna: de kantonrechter) van 16 april 2021 voor zover dat onder bovengenoemd zaak-/rol- nummer in conventie is gewezen tussen [X] als eiseres en [geïntimeerde] als gedaagde.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven;
- incidentele conclusie tot oproeping ex artikel 118 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), met producties, van [geïntimeerde] ;
- memorie van antwoord in het incident van [X] .
Vervolgens is arrest gevraagd in het incident.
[geïntimeerde] heeft incidenteel gevorderd dat het hof hem in de gelegenheid zal stellen, bij arrest uitvoerbaar bij voorraad, [X] en [Y] (hierna tezamen: de vennoten) ex artikel 118 Rv in het geding op te roepen, kosten rechtens.
[X] heeft zich ten aanzien van de incidentele vordering gerefereerd aan het oordeel van het hof.

2.Beoordeling

in het incident:
2.1.
Het gaat hier, samengevat en voor zover voor het incident van belang, om het volgende. [X] heeft in conventie betaling gevorderd van (het restant van) facturen voor door haar aan de woning van [geïntimeerde] verrichte werkzaamheden. Bij het bestreden vonnis heeft de kantonrechter deze vordering gedeeltelijk toegewezen, te weten tot een bedrag van € 8.000,- vermeerderd met de wettelijke rente. [geïntimeerde] heeft in eerste aanleg een vordering in reconventie ingesteld, betreffende (onder meer) vertragingsschade, niet geleverd werk en materiaal en betwist meerwerk. Deze vordering is bij het bestreden vonnis afgewezen.
2.2.
Ter onderbouwing van zijn incidentele vordering heeft [geïntimeerde] , kort gezegd, het volgende aangevoerd. Omdat de vennoten van [X] in eerste aanleg niet als eiser hebben opgetreden, heeft [geïntimeerde] zijn vordering in reconventie in die instantie ook niet tegen hen gericht. [geïntimeerde] zal incidenteel appelleren tegen (de afwijzing van zijn recoventionele vordering bij) het bestreden vonnis. Indien zijn vordering in hoger beroep alsnog wordt toegewezen, dan moet het voor [geïntimeerde] mogelijk zijn om die vordering niet alleen te verhalen op het afgescheiden vermogen van de vennootschap onder firma, maar tevens op het privévermogen van de individuele vennoten die hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schulden van de vennootschap onder firma. Wanneer in hoger beroep ook de vennoten procespartij zijn, kan worden voorkomen dat [geïntimeerde] , indien de vennootschap onder firma geen verhaalsmogelijkheden biedt, een afzonderlijke, feitelijk precies dezelfde, procedure tegen hen moet starten. Om die reden heeft [geïntimeerde] recht op en belang bij oproeping van de vennoten als bedoeld in artikel 118 Rv. Onder verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad van 20 maart 2020 (ECLI:NL:HR:2020:485) heeft [geïntimeerde] betoogd dat hem de gelegenheid daartoe in dit geval ook voor het eerst in hoger beroep kan worden geboden.
2.3.
Het hof overweegt als volgt. [X] heeft haar vordering tegen [geïntimeerde] uitsluitend op eigen naam ingesteld. [geïntimeerde] wenst zijn in eerste aanleg ingestelde reconventionele vordering, tegen de afwijzing waarvan hij stelt incidenteel te zullen appelleren, in hoger beroep mede in te stellen tegen de beide vennoten van [X] . Uit het hiervoor genoemde arrest van de Hoge Raad van 20 maart 2020 volgt dat in een dergelijk geval ook voor het eerst in hoger beroep de gelegenheid kan worden gegeven op de voet van artikel 118 Rv die vennoten in het geding te betrekken. Het hof ziet aanleiding om die gelegenheid hier te bieden. Nu de over en weer door partijen ingestelde vorderingen zijn gebaseerd op dezelfde aannemingsovereenkomst, is er immers sprake van samenhangende vorderingen in conventie en reconventie en is de proceseconomie gediend met afdoening van die vorderingen in dezelfde procedure. Het hof neemt bij de beoordeling ook in aanmerking dat de op te roepen vennoten, doordat zij eerst in hoger beroep als procespartij in het geding worden betrokken, een instantie mislopen. Dit staat naar het oordeel van het hof evenwel niet aan toewijzing van de incidentele vordering in de weg, aangezien gesteld noch gebleken is dat de vennoten hierdoor worden benadeeld. Het hof zal de incidentele vordering van [geïntimeerde] dan ook toewijzen als na te melden.
2.4.
Een oordeel over de kosten van het incident zal worden aangehouden tot het eindarrest in de hoofdzaak.
in de hoofdzaak:
2.5.
De hoofdzaak zal naar de rol worden verwezen voor het nemen van een memorie van antwoord door [geïntimeerde] .

3.Beslissing

Het hof:
in het incident:
stelt [geïntimeerde] in de gelegenheid [X] en [Y] tegen de roldatum van
31 mei 2022 in het geding in hoger beroep op te roepen op de voet van artikel 118 Rv;
houdt de beslissing over de proceskosten aan tot het eindarrest in de hoofdzaak;
in de hoofdzaak:
verwijst de zaak naar de rol van zes weken nadat [X] en [Y] in rechte zijn verschenen dan wel tegen hen verstek is verleend, voor memorie van antwoord door [geïntimeerde] ;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. R.J.M. Smit, J.C. Toorman en L. Alwin en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 3 mei 2022.