ECLI:NL:GHAMS:2022:127

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
25 januari 2022
Publicatiedatum
25 januari 2022
Zaaknummer
23-001693-20
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Strafoplegging bij ongewenst vreemdeling die is teruggekeerd naar land van herkomst

Op 25 januari 2022 heeft het Gerechtshof Amsterdam uitspraak gedaan in een hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 23 juli 2020. De zaak betreft een verdachte, geboren in 1994, die zonder woon- of verblijfplaats in Nederland was en eerder als ongewenst vreemdeling was aangemerkt. Het hof heeft de zaak behandeld naar aanleiding van de zittingen op 16 maart 2021 en 11 januari 2022. De verdachte had hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank, waarin hij was veroordeeld tot een maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van twee jaar. De advocaat-generaal had gevorderd dat de verdachte zou worden veroordeeld tot een voorwaardelijke ISD-maatregel met een proeftijd van twee jaar, terwijl de raadsman een gevangenisstraf van kortere duur vroeg dan de tijd die de verdachte al in voorlopige hechtenis had doorgebracht.

Het hof heeft het vonnis van de rechtbank bevestigd, behalve ten aanzien van de strafoplegging. Het hof oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan twee winkeldiefstallen, wat schade en hinder had veroorzaakt voor de betrokken winkelbedrijven en gevoelens van onveiligheid bij het winkelend publiek had opgeroepen. De verdachte had eerder onherroepelijk veroordeeld geweest voor vermogensdelicten, wat in zijn nadeel weegt. Aangezien de verdachte inmiddels was teruggekeerd naar Spanje en niet meer naar Nederland was gekomen, zag het hof geen aanleiding voor het opleggen van een ISD-maatregel.

Uiteindelijk heeft het hof de gevangenisstraf vastgesteld op zes weken, waarbij de tijd die de verdachte in voorarrest had doorgebracht in mindering zou worden gebracht. Het hof heeft ook de vorderingen van het openbaar ministerie tot tenuitvoerlegging van eerdere voorwaardelijke gevangenisstraffen afgewezen. De beslissing van het hof is genomen in het belang van de rechtszekerheid en de omstandigheden van de verdachte.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001693-20
datum uitspraak: 25 januari 2022
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 23 juli 2020 in de gevoegde strafzaken onder de parketnummers 13-110553-20 ( zaak A) en 13-185202-19 ( zaak B) , alsmede 13-171670-18 ( TUL) en, 15-204103-19 (TUL) tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ([geboorteland]) op [geboortedag] 1994,
zonder woon- of verblijfplaats in Nederland .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 16 maart 2021 en 11 januari 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen behalve ten aanzien van de strafoplegging. In zoverre zal het vonnis worden vernietigd.

Oplegging van straf

De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg in zaak A en zaak B bewezenverklaarde veroordeeld tot de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van twee jaar.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het in zaak A en zaak B tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een voorwaardelijke ISD-maatregel met een proeftijd van twee jaar.
De raadsman heeft verzocht geen (voorwaardelijke) ISD-maatregel op te leggen, maar een gevangenisstraf van een kortere duur dan de verdachte reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan twee winkeldiefstallen. . Daarmee heeft hij inbreuk gemaakt op het eigendomsrecht van de winkelbedrijven en deze bedrijven schade en hinder toegebracht. Bovendien plegen dergelijke feiten bij het winkelend publiek bij betrapping van de winkeldief gevoelens van onbehagen en onveiligheid op te roepen. Blijkens een uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 29 december 2021 is de verdachte herhaaldelijk eerder onherroepelijk veroordeeld ter zake van vermogensdelicten, hetgeen in zijn nadeel weegt.
Bij beschikking van de Immigratie- en Naturalisatiedienst van 15 mei 2020 is de verdachte aangemerkt als ongewenst vreemdeling. Blijkens de overwegingen van de rechtbank in het bestreden vonnis is de ISD maatregel met name opgelegd om te bewerkstelligen dat de terugkeer van de verdachte naar het land van herkomst (Spanje) kan worden gerealiseerd, hetgeen ook daadwerkelijk op 25 mei is geschied. Gelet op het feit dat de verdachte reeds geruime tijd geleden is teruggekeerd naar Spanje en nadien kennelijk niet naar Nederland is teruggekomen ziet het hof geen aanleiding meer tot het opleggen van een (voorwaardelijke) ISD-maatregel.
Gelet op de ten opzichte van de situatie in eerste aanleg gewijzigde omstandigheden, acht het hof – met inachtneming van de aard van de delicten – de recidive, de straffen die in soortgelijke gevallen worden opgelegd, de omstandigheid dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is en de geruime tijd die de verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht – een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 57, 63 en 310 van het Wetboek van Strafrecht.

Vordering tenuitvoerleggingen

Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 1 oktober 2018 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf 10 weken proeftijd 2 jaren. Tevens heeft het openbaar ministerie gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 3 september 2019 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf 1 maand. Beide vorderingen zijn in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Met de advocaat-generaal acht het hof termen aanwezig om de beide vorderingen tot tenuitvoerlegging af te wijzen.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de strafoplegging en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) weken.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Wijst af de vordering van de officier van justitie in het arrondissement te Amsterdam van 11 oktober 2019, strekkende tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 1 oktober 2018, parketnummer 13-171670-18, voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf 10 weken proeftijd 2 jaren.
Wijst af de vordering van de officier van justitie in het arrondissement te Amsterdam van 17 juni 2020, strekkende tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 3 september 2019, parketnummer 15-204103-19, voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf 1 maand.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. D. Radder, mr. F.A. Hartsuiker en mr. J. Steenbrink, in tegenwoordigheid van mr. W. Albers, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 25 januari 2022.
mr. J. Steenbrink is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.