ECLI:NL:GHAMS:2022:1265

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
26 april 2022
Publicatiedatum
26 april 2022
Zaaknummer
200.297.856/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopig getuigenverhoor wegens gebrek aan belang en bestuurdersaansprakelijkheid

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 26 april 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor. De appellanten, voormalige werknemers van een drukkerij, hadden het hof verzocht om getuigen te horen over de besluitvorming rondom de overdracht van stichtingsgelden aan PGB, die bedoeld waren voor pensioenverhogingen. De kantonrechter had eerder dit verzoek afgewezen, omdat de appellanten onvoldoende belang hadden aangetoond. Het hof bevestigde deze afwijzing en oordeelde dat de besluiten van de stichting rechtsgeldig waren genomen en dat er geen aanwijzingen waren voor onrechtmatig handelen door de bestuurders of PGB. De appellanten hadden geen bewijs geleverd dat hun belangen in het geding waren gekomen. Het hof concludeerde dat het verzoek om een voorlopig getuigenverhoor niet toewijsbaar was, en bekrachtigde de beschikking van de kantonrechter. De appellanten werden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer: 200.297.856/01
zaaknummer rechtbank Amsterdam: 9000129 EA VERZ 21-45
beschikking van de meervoudige burgerlijke kamer van 26 april 2022
inzake

1.[X] ,

wonend te [woonplaats] ,
2.
[appellant sub 2] ,
wonend te [woonplaats] ,
3.
[appellant sub 3] ,
wonend te [woonplaats] ,
4.
[appellant sub 4] ,
wonend te [woonplaats] , gemeente [gemeente] en
5.
[appellant sub 5] ,
wonend te [woonplaats] ,
appellanten,
advocaat: mr. F.B. Keulen te Nieuwegein,
tegen

1.[geïntimeerde sub 1] ,

wonend te [woonplaats] ,
2.
[geïntimeerde sub 2] ,
wonend te [woonplaats] ,
geïntimeerden,
advocaat: mr. D.H. Oolbekkink te Amsterdam, en
3.
STICHTING PENSIOENFONDS GRAFISCHE BEDRIJVEN,
gevestigd te Amsterdam,
geïntimeerde,
advocaat: mr. J. Los te Nieuwegein.

1.Het geding in hoger beroep

Appellanten sub 1 tot en met 5 worden hierna gezamenlijk [appellanten] , geïntimeerden sub 1 en 2 gezamenlijk [geïntimeerden] en geïntimeerde sub 3 PGB genoemd.
[appellanten] . zijn bij beroepschrift, ontvangen ter griffie van het hof op 29 juli 2021, onder aanvoering van grieven in hoger beroep gekomen van de beschikking die de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam (hierna: de kantonrechter) op 6 mei 2021 onder bovenvermeld zaaknummer heeft gegeven (hierna: de bestreden beschikking). Het beroepschrift strekt ertoe, zakelijk weergegeven, dat het hof de bestreden beschikking zal vernietigen en alsnog het in eerste aanleg gedane verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor zal toewijzen, met hoofdelijke veroordeling van [geïntimeerden] en PGB in – naar het hof begrijpt – de kosten van het geding in beide instanties, met nakosten en rente, uitvoerbaar bij voorraad.
Op 25 januari 2022 is ter griffie van het hof een verweerschrift in hoger beroep van [geïntimeerden] ingekomen, inhoudende het verzoek de bestreden beschikking te bekrachtigen, met hoofdelijke veroordeling van [appellanten] . in de integrale proceskosten, dan wel subsidiair de forfaitaire proceskosten, uitvoerbaar bij voorraad.
Op 26 januari 2022 is ter griffie van het hof een verweerschrift in hoger beroep van PGB ingekomen, inhoudende het verzoek de bestreden beschikking te bekrachtigen, met hoofdelijke veroordeling van [appellanten] . in de kosten van het geding in hoger beroep ter grootte van twee maal het liquidatietarief, met nakosten en rente, uitvoerbaar bij voorraad.
De mondelinge behandeling van het hoger beroep heeft plaatsgevonden op 9 maart 2022. Bij die gelegenheid hebben [appellanten] . bij monde van mr. Keulen voornoemd en mr. R.R. Surquin, advocaat te Nieuwegein, [geïntimeerden] bij monde van mr. Oolbekkink voornoemd en PGB bij monde van mr. Los voornoemd het woord gevoerd, mr. Surquin aan de hand van spreekaantekeningen die zijn overgelegd. [geïntimeerden] hebben nog een productie in het geding gebracht.
Vervolgens is de behandeling van de zaak gesloten en is een datum voor de uitspraak bepaald.

2.Feiten

De kantonrechter heeft in de bestreden beschikking onder 1.1 tot en met 1.8 een aantal feiten als in deze zaak vaststaand aangemerkt. Daarover bestaat geen geschil, zodat ook het hof daarvan zal uitgaan. Die feiten behelzen, samengevat en waar nodig aangevuld met andere feiten die als enerzijds gesteld en anderzijds niet (voldoende) betwist zijn komen vast te staan, het volgende.
2.1
[appellanten] . zijn werkzaam geweest bij de voormalige drukkerij [drukkerij] (hierna: de drukkerij). Zij zijn tijdens diverse reorganisaties van de drukkerij in de periode 2008-2012 ontslagen. Met hen zijn door de hierna te noemen stichting vaststellingsovereenkomsten gesloten over de beëindiging van hun dienstverbanden, waarbij aan hen een vergoeding is toegekend.
2.2
Naast de drukkerij bestond er de Stichting [drukkerij] I (hierna: de stichting), die onder meer tot doel had het behartigen van de belangen van de werknemers en gewezen werknemers van de drukkerij. De stichting beschikte over financiële middelen ten behoeve van scholing en uitkeringen of aanvullingen daarop voor werknemers die werden ontslagen als gevolg van reorganisaties. [geïntimeerden] zijn lange tijd bestuurders van de stichting geweest. Op 2 december 2017 hebben zij de stichting ontbonden. De op dat moment beschikbare gelden (hierna: de stichtingsgelden) zijn overgedragen aan PGB als koopsom ten behoeve van bepaalde gewezen medewerkers van de drukkerij, die vervolgens van PGB een verhoogde pensioenuitkering hebben ontvangen.
2.3
[appellanten] . hebben eind 2017/begin 2018 van dit laatste kennisgenomen. Zij hebben aan PGB om informatie verzocht, omdat een oud-collega, [A] (hierna: [A] ), wel een verhoogde pensioenuitkering uit de stichtingsgelden had ontvangen maar zij niet.
2.4
[appellanten] . hebben een aantal stukken en informatie ontvangen. Daaruit blijkt dat sinds 2014 in correspondentie tussen de stichting en PGB is gesproken over de volgende vier categorieën van voormalig medewerkers van de drukkerij, die in aanmerking zouden komen voor een uit de stichtingsgelden bekostigde verhoging van hun pensioenuitkering:
medewerkers die voor 1982 in dienst waren van de drukkerij en hebben gewerkt tot de datum van de VUT en aansluitend met pensioen zijn gegaan,
medewerkers die tussentijds zijn vertrokken en bij een ander grafisch bedrijf in dienst zijn getreden, vanuit dit bedrijf met de VUT zijn gegaan en aansluitend met pensioen zijn gegaan,
idem, maar niet naar een grafisch bedrijf gegaan,
medewerkers die reeds een reorganisatie uitkering hebben ontvangen.
Opgemerkt is in een e-mail van 29 september 2014 van [B] van PGB (hierna: [B] ) dat personen die reeds gebruik hadden gemaakt van een aanvulling bij ontslag (garantiefonds) werden uitgesloten.
2.5
Deze vier categorieën worden ook genoemd in een e-mail van [C] van PGB (hierna: [C] ) aan appellant sub 1, [X] , van 28 februari 2018. [appellanten] . behoren tot de vierde categorie en begrepen niet waarom zij geen uitkering hadden ontvangen. In stukken die zij in 2018 van PGB hebben gekregen, staat dat aan de vierde categorie geen uitkering is toegekend, omdat die groep medewerkers met de uitkering die zij bij hun ontslag hadden ontvangen zelf voor een pensioenaanvulling konden zorgen. [B] heeft op 13 april 2018 aan appellanten sub 1 en sub 2, [X] en [appellant sub 2] , bericht dat [C] hen onjuist en onvolledig had voorgelicht en hij heeft daarvoor zijn excuses aangeboden.
2.6
Op 5 augustus 2019 hebben [appellanten] . bij de kantonrechter in de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Leiden, een verzoekschrift ex artikel 843a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) ingediend tot het verkrijgen van documenten van [geïntimeerden] Naar aanleiding daarvan heeft de toenmalige advocaat van [geïntimeerden] op 17 oktober 2019 aan de advocaat van [appellanten] . geschreven dat de stichting geen compensatie aan personen van categorie 4 heeft toegekend, tenzij die personen al voldeden aan de criteria van een hogere categorie. [A] viel primair in categorie 1 en daarom was een beoordeling als categorie 4 voor hem niet meer aan de orde, zo schreef de advocaat van [geïntimeerden] Genoemde kantonrechter heeft bij beschikking van 5 december 2019 het verzoek van [appellanten] . afgewezen omdat volgens [geïntimeerden] alle documenten die zij hadden al waren afgegeven en er geen aanwijzingen waren voor het tegendeel, met hoofdelijke veroordeling van [appellanten] . in de werkelijke proceskosten.

3.Beoordeling

3.1
In eerste aanleg hebben [appellanten] . verzocht dat de kantonrechter op grond van artikel 186 Rv een voorlopig getuigenverhoor zal bevelen teneinde zeven in het verzoekschrift genoemde getuigen te horen. Volgens [appellanten] . hebben [geïntimeerden] en PGB geen onderbouwing gegeven voor hun stelling dat [appellanten] . niet in aanmerking komen voor de pensioencompensatie die wel aan andere gewezen medewerkers van de drukkerij door PGB is verstrekt. Volgens [appellanten] . hebben zij een vordering op [geïntimeerden] en PGB omdat het er ernstig op lijkt dat het in hun nadeel is misgegaan bij de verdeling, overheveling en uitkering van de gelden van de stichting die via PGB zijn verdeeld onder bepaalde groepen gewezen medewerkers. [appellanten] . verwijten [geïntimeerden] en PGB dat zij ten onrechte geen uitkering hebben ontvangen. Zij merken het handelen van [geïntimeerden] aan als onrechtmatig handelen en dat van PGB als wanprestatie/onrechtmatig handelen. [geïntimeerden] en PGB hebben verweer gevoerd.
3.2
De kantonrechter heeft het verzoek van [appellanten] . afgewezen omdat, samengevat weergegeven, [appellanten] . onvoldoende hebben onderbouwd dat zij belang hebben bij toewijzing van hun verzoek om een voorlopig getuigenverhoor. Uit de feiten volgt dat door [geïntimeerden] namens de stichting is besloten om de gelden die de stichting ten tijde van de ontbinding nog ter beschikking stonden over te maken aan PGB teneinde daaruit pensioenuitkeringen te doen aan voormalige werknemers van de drukkerij. Ook hebben zij besloten dat de uitkeringen werden gedaan aan medewerkers die in categorie 1 tot en met 3 vielen (zie onder 2.4). PGB is in overeenstemming met deze besluiten tot uitkering overgegaan. De stichting heeft de besluiten rechtsgeldig genomen, de besluiten getuigen niet van willekeur of onzorgvuldigheid. Het vermoeden dat er iets in het nadeel van [appellanten] . is misgegaan is onvoldoende onderbouwd. Er zijn geen aanknopingspunten voor een mogelijke aansprakelijkheid van [geïntimeerden] wegens onrechtmatig handelen jegens [appellanten] . of een onrechtmatig handelen danwel een toerekenbare tekortkoming jegens hen door PGB, aldus de kantonrechter. Tegen deze beslissing en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komen [appellanten] . met hun grieven op. De grieven lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
3.3
Het hof stelt voorop dat bij de beoordeling van een verzoek om een voorlopig getuigenverhoor te bevelen ingevolge artikel 186 Rv juncto artikel 166 lid 1 Rv als hoofdregel geldt dat de rechter een getuigenverhoor beveelt zo vaak een der partijen dit verzoekt, de door haar te bewijzen aangeboden feiten zijn betwist, het bewijs daarvan door getuigen is toegelaten en deze feiten tot de beslissing van de zaak kunnen leiden. Een verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor kan, als het overigens aan de eisen voor toewijzing voldoet, evenwel worden afgewezen op de grond dat van de bevoegdheid tot het bezigen van dit middel misbruik wordt gemaakt, waarvan onder meer sprake kan zijn wanneer de verzoeker wegens de onevenredigheid van de over en weer betrokken belangen in redelijkheid niet tot toepassing van die bevoegdheid kan worden toegelaten. Voorts kan het verzoek worden afgewezen wanneer het strijdig is met de eisen van een goede procesorde, dan wel wanneer toewijzing van het verzoek moet afstuiten op een ander, door de rechter zwaarwichtig geoordeeld bezwaar. Voorts bestaat geen aanleiding om het verzoek onttrokken te achten aan de in artikel 3:303 van het Burgerlijk Wetboek (BW) neergelegde regel dat zonder belang niemand een rechtsvordering toekomt. Tegen deze achtergrond overweegt het hof als volgt.
3.4
[appellanten] . komen op tegen het oordeel van de kantonrechter dat er een rechtmatig bestuursbesluit is genomen. [appellanten] . willen [geïntimeerden] en PGB laten horen over de volgende feitelijke gebeurtenissen:
de onderhandelingen en totstandkoming van de (individuele) overeenkomst(en) die ziet op de overdracht van de gelden van de stichting naar PGB;
het bestuursbesluit (en notulen) dat heeft geleid tot het besluit tot overheveling van de gelden naar PGB en de gronden van verdeling van de gelden aan bepaalde personen of groepen, opdat [appellanten] . dat op rechtmatigheid kunnen toetsen;
het overleg tussen [geïntimeerden] en PGB over de uitvoering van de aan PGB verstrekte opdracht;
de mate waarin de belangen van [appellanten] . zijn betrokken bij, onder meer, het nemen van het besluit tot overheveling, het formuleren van de selectiecriteria alsmede de uitvoering van de opdracht tot verhoging van pensioenen van betrokkenen.
[appellanten] . zijn van mening dat zij een vordering op [geïntimeerden] hebben uit hoofde van bestuurdersaansprakelijkheid vanwege niet rechtsgeldig genomen bestuursbesluiten danwel op PGB in verband met het niet, althans ondeugdelijk, uitvoeren van de aan haar verstrekte opdracht.
3.5
Het hof oordeelt als volgt. Uit de notulen van de bestuursvergadering van de stichting van 16 december 2016 blijkt dat het bestuur van de stichting, destijds naar tussen partijen vaststaat bestaande uit [geïntimeerden] , heeft besloten het vermogen van de stichting in de vorm van een koopsom over te dragen aan PGB teneinde gepensioneerden van de drukkerij een verhoging van het pensioen te geven. In een notitie van 5 oktober 2018 van geïntimeerde sub 2, [geïntimeerde sub 2] , over de besteding van het kapitaal van de stichting aan verbetering van pensioenen is vermeld dat na een uitvoerige discussie in het bestuur voor de aanwending van het kapitaal de onder 2.4 genoemde categorieën zijn gedefinieerd. De categorieën zijn gedefinieerd naar afnemende mate van bijdrage aan de drukkerij. In de notitie is opgenomen dat conform het bestuursbesluit in 2016 aan categorie 4 geen bijdrage is toegekend, omdat die categorie een ontslaguitkering heeft ontvangen, waarmee de mogelijkheid is geboden deze (mede) te gebruiken als aanvulling op de pensioenopbouw. PGB heeft – onvoldoende weersproken – gesteld dat zij deze besluitvorming slechts heeft uitgevoerd conform het voor [appellanten] . beschikbare uitvoeringsreglement.
3.6
Het hof ziet niet in waarom dit besluitvormingsproces niet rechtsgeldig c.q. onrechtmatig zou zijn, laat staan dat sprake is van bestuurdersaansprakelijkheid van [geïntimeerden] , waarvoor is vereist dat de bestuurders ter zake van enige benadeling persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt, noch dat PGB de aan haar verstrekte opdracht ondeugdelijk heeft uitgevoerd. De onder 3.4 (i) tot en met (iv) genoemde feiten waarover [appellanten] . [geïntimeerden] , [A] en medewerkers van PGB willen laten horen kunnen, ook in onderlinge samenhang bezien, de eventuele vorderingen van [X] jegens [geïntimeerden] en PGB op grond van bestuurdersaansprakelijkheid vanwege niet rechtsgeldig genomen bestuursbesluiten respectievelijk het niet, althans ondeugdelijk uitvoeren, van de aan PGB verstrekte opdracht niet dragen, omdat daarin geen omstandigheden zijn gelegen waaruit volgt dat hiervan sprake is geweest. Het hof is gelet op het voorgaande, met de kantonrechter, van oordeel dat het houden van een voorlopig getuigenverhoor een
fishing expeditionzou zijn en daar is het voorlopig getuigenverhoor niet voor bedoeld.
3.7
Het voorgaande betekent dat het verzoek terecht wegens gebrek aan belang is afgewezen en ook in hoger beroep niet toewijsbaar is. De bestreden beschikking zal dus worden bekrachtigd. [appellanten] . zullen als de in het ongelijk gestelde partij de kosten van dit hoger beroep dienen te dragen.
3.8
[geïntimeerden] en PGB hebben verzocht [appellanten] . hoofdelijk in de werkelijke proceskosten te veroordelen. Het verzoek tot vergoeding van alle door [geïntimeerden] en PGB in verband met de onderhavige procedure gemaakte kosten, is slechts toewijsbaar in geval van misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen. Daarvan is pas sprake als het instellen van de vordering, gelet op de evidente ongegrondheid daarvan, in verband met de betrokken belangen van de wederpartij achterwege had behoren te blijven. Hiervan kan eerst sprake zijn als eiser zijn vordering baseert op feiten en omstandigheden waarvan hij de onjuistheid kende dan wel behoorde te kennen of op stellingen waarvan hij op voorhand moest begrijpen dat deze geen kans van slagen hadden. Bij het aannemen van misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen door het aanspannen van een procedure past terughoudendheid, gelet op het recht op toegang tot de rechter dat mede gewaarborgd wordt door artikel 6 EVRM. Het hof oordeelt dat geen sprake is van misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen door [appellanten] . in voormelde zin, zodat geen aanleiding bestaat om hen hoofdelijk in de werkelijke proceskosten te veroordelen. Bij deze uitkomst hoeven [appellanten] . niet in de gelegenheid gesteld te worden om te reageren op de opgave integrale advocaatkosten, zoals op 9 maart 2022 door [geïntimeerden] in het geding gebracht.

4.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking;
veroordeelt [appellanten] . hoofdelijk in de kosten van het geding in hoger beroep en begroot deze kosten, tot heden:
- aan de zijde van [geïntimeerden] gevallen op € 343,00 aan verschotten en € 2.228,00 aan salaris, en
- aan de zijde van PGB gevallen op € 783,00 aan verschotten en € 2.228,00 aan salaris en op € 163,00 voor nasalaris, te vermeerderen met € 85,- voor nasalaris en de kosten van het betekeningsexploot ingeval betekening van deze beschikking plaatsvindt, te vermeerderen met de wettelijke rente, indien niet binnen veertien dagen na deze beschikking dan wel het verschuldigd worden van de nakosten aan de kostenveroordeling is voldaan;
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mrs. R.J.M. Smit, H.T. van der Meer en I.A. Haanappel-van der Burg en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 26 april 2022.