4.5Bij de beoordeling van de waarde van de door PiC verrichte prestaties en daarmee de omvang van de vergoeding die haar op grond van artikel 6:272 BW toekomt, zijn de tussen partijen gemaakte afspraken alsook de stand van zaken op het moment dat de overeenkomst werd ontbonden maatgevend.
Grief 3 ter zake van de waarde per dossier faalt
4.6.1Wat betreft de door de rechtbank gehanteerde waarde per dossier van € 301,99 ziet het hof – onafhankelijk van de vraag of een objectieve dan wel subjectieve waardering aangewezen is – geen reden om een hogere waarde per dossier aan te nemen. Dit betekent dat de meest verstrekkende derde grief van PiC faalt. Daartoe overweegt het hof als volgt.
4.6.2PiC meent dat een hogere prijs per dossier gerechtvaardigd is gegeven de verzwaarde werkzaamheden die nodig waren om de dossiers op orde te krijgen. Aangezien een andere partij de dossiers ook niet voor een prijs van € 301,99 per dossier zou hebben kunnen afronden, hebben de afgeronde en onderhanden dossiers voor BinckBank een hogere waarde, aldus PiC. Zij stelt dat BinckBank een aanzienlijk beter product gekregen heeft dan waar BinckBank om heeft verzocht dankzij de grondiger controle van PiC die nodig was omdat de dossiers inhoudelijk zo gebrekkig waren. De door PiC
gereboardedossiers zijn volgens haar actueler en vollediger dan BinckBank na de overeengekomen review had mogen verwachten. PiC betoogt dat een waardering van de dossier op basis van
reboarding– in plaats van
periodic reviewwaar de overeenkomst tussen partijen op was gestoeld – op zijn plaats is. Vanwege de verzwaarde inzet was de doorlooptijd van de dossiers vier tot acht keer zo lang en daarmee is de waarde ook vier tot acht keer zo hoog, aldus PiC.
4.6.3BinckBank betwist een en ander. Zij zet grote vraagtekens bij de kwaliteit van de geleverde werkzaamheden, stelt een hoeveelheid zo goed als waardeloze
unstructured dataopgeleverd te hebben gekregen en meent hetgeen geleverd is achteraf gezien te hoog in plaats van te laag te hebben gewaardeerd.
4.6.4Het hof herhaalt dat het in het algemeen voor de hand ligt om voor de waardering van de verrichte prestaties in het kader van artikel 6:272 BW aan te knopen bij de contactprijs. De argumenten die PiC aandraagt om hiervan af te wijken overtuigen niet. Partijen zijn een projectsom in de vorm van een
fixed feeovereengekomen voor de review van aanvankelijk 5.271 klantdossiers, later bijgesteld naar 4.500 klantdossiers. Het verlaagde aantal dossiers heeft niet geleid tot een verlaging van de overeengekomen prijs. Het hof onderschrijft het oordeel van de rechtbank dat PiC een resultaatsverplichting is overeengekomen om de klantdossiers compliant te maken. Weliswaar is tussen partijen in overleg een verlenging van de nakomingstermijn overeengekomen, maar dat de overeenkomst van opdracht ook anderszins inhoudelijk is gewijzigd met wederzijdse instemming vindt geen steun in de stukken. Indien en voor zover PiC, zoals zij stelt (en BinckBank betwist), een beter resultaat heeft geleverd dan overeengekomen was omdat zij een actueler en vollediger review heeft uitgevoerd dan op basis van de overeenkomst mocht worden verwacht, kan zij de meerkosten hiervan niet eenzijdig ten laste van BinckBank brengen. Gesteld noch gebleken is dat de overeenkomst daarvoor een grondslag biedt. De tussen partijen overeengekomen prijs acht het hof leidend. PiC kan niet eenzijdig vanwege een eventuele verzwaarde inzet aanspraak maken op een hogere prijs. Dat betekent dat een waarde van € 301,99 ook naar het oordeel van het hof passend is.
Grief 1 ter zake van het aantal reeds ontvangen prestaties faalt
4.7.1Het meetmoment voor de waardering van de reeds ontvangen prestaties is het moment van ontvangst van de prestaties. Dat betekent dat moet worden vastgesteld welke prestaties door BinckBank zijn ontvangen op de datum van ontbinding. Daarop ziet de eerste grief van PiC.
4.7.2In de gegeven omstandigheden acht het hof het aangewezen om bij het bepalen van de waarde van de verrichte prestaties uit te gaan van de laatstelijk door PiC aan BinckBank toegezonden rapportage van 21 januari 2019. Uit deze rapportage is weliswaar niet de exacte stand van zaken en de daarmee corresponderende exacte waarde van het verrichte werk ten tijde van de ontbinding af te leiden, maar nu dergelijke voortgangsrapportages tussen partijen overeengekomen zijn, biedt deze rapportage – naar het oordeel van het hof en mede gelet op het volgende – voldoende houvast.
4.7.3Enerzijds stelt PiC dat in deze rapportage te weinig dossiers meegeteld zijn. Immers, de rapportage dateert van 21 januari 2019, terwijl de ontbinding pas op 25 januari 2019 plaatshad. Het werk in de tussenliggende dagen is dan ook niet meegerekend. Anderzijds stelt BinckBank dat de rapportage een te rooskleurig beeld geeft en dat te veel dossiers meegerekend zijn. Een steekproef leidt BinckBank tot de conclusie dat veel dossiers die in de rapportage van 21 januari 2019 als afgerond zijn aangemerkt, niet afgerond waren en ook dat de kwaliteit van het onderhanden werk ondermaats was. BinckBank stelt niet bekend te zijn met een rapportage van 24 januari 2019 waarnaar PiC verwijst. Het stuk dat PiC in hoger beroep heeft overgelegd, stelt BinckBank niet eerder te hebben gezien. De stellingen van partijen over de misrekening van het aantal dossiers berusten derhalve aan beide zijden op eigen veronderstellingen en gevolgtrekkingen die voor de andere partij niet controleerbaar zijn en die worden betwist.
4.7.4Nu de exacte stand van het werk niet goed te achterhalen is en de stellingen van partijen, mede gelet op de betwisting over en weer, niet als basis kunnen dienen voor een evident meer accurate telling, sluit het hof aan bij de rapportage die kort voorafgaande aan de ontbinding door PiC is overgelegd en waartegen BinckBank destijds niet heeft geprotesteerd. Dit betekent dat de eerste grief tevergeefs is voorgesteld.
Op grief 2 ter zake van de waarderingspercentages wordt nog niet beslist
4.8.1Met haar tweede grief betoogt PiC dat bij de vaststelling van de waarde van de door PiC verrichte werkzaamheden over de hele linie een hoger percentage aan de voortgang van de werkzaamheden per dossier dient te worden toegekend. De gehanteerde waarderingspercentages van 25%, 50%, 75% en 90% per fase zouden volgens haar opwaarts moeten worden bijgesteld naar 50%, 80%, 90% en 100%. De dossiers die volledig zijn goedgekeurd door de interne kwaliteitscontrole van PiC en de kwaliteitscontrole van BinckBank alsook de dossiers die bij het
Client Acceptance & Review Committeevan BinckBank liggen zouden tegen 100% gewaardeerd moeten worden, aangezien al het werk van PiC ten aanzien van die dossiers reeds is gedaan. De waarderingspercentages van de eerdere fases zouden ook moeten worden verhoogd, aangezien de eerste stap het meest omvangrijk is en feitelijk het hoofdbestanddeel van de review vormt en de werkzaamheden die daarna komen meer en meer beperkt zijn. PiC verwijst daarbij ook naar een document van BinckBank dat is opgesteld door TPS over de verwachte behandeltijd van de dossiers.
4.8.2BinckBank stelt daarentegen dat zij te ruimhartig is geweest bij de waardering en betwist gemotiveerd dat er aanleiding zou zijn voor een verhoging van de genoemde percentages. Integendeel, de grote twijfels die zij reeds had over de kwaliteit van de door PiC ingezette medewerkers en de behandeling van de dossiers, heeft zij na steekproefsgewijs onderzoek bevestigd gezien.
4.8.3Het hof neemt de projectrapportages en indeling in stappen zoals door PiC zijn opgesteld en door BinckBank in haar berekening zijn betrokken als uitgangspunt. Voor zover de stellingen van PiC strijdig zijn met deze systematiek die zij zelf heeft opgezet en in haar rapportages heeft toegepast, stuiten zij daarop af. Over de passende hoogte van de waarderingspercentages per fase geeft deze systematiek echter geen uitsluitsel. Het hof constateert dat op basis van de thans beschikbare gegevens zoals die door partijen zijn verstrekt niet kan worden beoordeeld welke percentages de juiste zijn. Beide partijen hebben aangeboden hun stellingen ter zake van de uitgevoerde werkzaamheden alsook de kwaliteit en de waarde daarvan te bewijzen.
4.8.4Gelet op het voorgaande ziet het hof aanleiding om een mondelinge behandeling ten overstaan van een meervoudige kamer te gelasten waar dit resterende geschilpunt over de waarderingspercentages van de verschillende fases met de betrokken partijen zal worden besproken. Het doel is het verkrijgen van inlichtingen, het beproeven van een minnelijke regeling en/of het bespreken van het verdere verloop van het hoger beroep, waarbij onder meer bewijsvoering en/of rapportage door deskundigen aan de orde kunnen komen.
Het hof gelast een mondelinge behandeling