ECLI:NL:GHAMS:2022:1261

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
26 april 2022
Publicatiedatum
26 april 2022
Zaaknummer
200.288.238/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Financiële afwikkeling na ontbinding van een overeenkomst van opdracht tussen Partner in Compliance B.V. en BinckBank N.V.

In deze zaak gaat het om de financiële afwikkeling na de ontbinding van een overeenkomst van opdracht tussen Partner in Compliance B.V. (PiC) en BinckBank N.V. (BinckBank). PiC was ingehuurd om duizenden klantdossiers van BinckBank te controleren, maar slaagde er niet in om de werkzaamheden tijdig af te ronden. BinckBank ontbond de overeenkomst en vorderde terugbetaling van de vooruitbetaalde bedragen, onder aftrek van een vergoeding voor de reeds verrichte prestaties door PiC. De partijen zijn in geschil over de hoogte van deze vergoeding. PiC is in hoger beroep gegaan tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam, die de vordering van BinckBank grotendeels had toegewezen. PiC betwist de waardering van de door haar verrichte werkzaamheden en stelt dat deze hoger moet zijn dan door de rechtbank is vastgesteld. De rechtbank had de waarde van de verrichte werkzaamheden vastgesteld op € 342.109,37, terwijl PiC meent dat deze waarde hoger moet zijn. Het hof heeft de zaak in behandeling genomen en een mondelinge behandeling gelast om de resterende geschilpunten te bespreken. De partijen zijn uitgenodigd om hun verhinderdata op te geven voor een zitting in de maanden augustus tot en met november 2022.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.288.238/01
zaak- en rolnummer rechtbank Amsterdam : C/13/666989 / HA ZA 19-573
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 26 april 2022
inzake
PARTNER IN COMPLIANCE B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
appellante,
advocaat: mr. F.W. Drost te Amersfoort,
tegen
BINCKBANK N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
geïntimeerde,
advocaat: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer te Amsterdam.
Partijen worden hierna PiC en BinckBank genoemd.

1.De zaak in het kort

Tussen partijen heeft een overeenkomst van opdracht bestaan op grond waarvan PiC duizenden klantdossiers van Binckbank zou controleren. Het is PiC niet gelukt de klus tijdig te klaren en BinckBank heeft daarom de overeenkomst ontbonden. In geschil is de financiële afwikkeling van deze ontbinding. Op grond van de verbintenissen tot ongedaanmaking van de reeds ontvangen prestaties die over en weer zijn ontstaan, dient PiC de vier door BinckBank vooruitbetaalde termijnen terug te betalen onder aftrek van een vergoeding ten belope van de waarde van de door PiC reeds verrichte prestaties. Partijen twisten over de hoogte van deze waarde. PiC meent dat aan de door haar reeds verrichte werkzaamheden meer waarde moet worden toegekend dan in eerste aanleg is geoordeeld. Haar grieven richten zich tegen de waardering die de rechtbank heeft gemaakt.

2.Het geding in hoger beroep

PiC is bij dagvaarding van 5 januari 2021 in hoger beroep gekomen tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 14 oktober 2020, onder bovenvermeld zaak- en rolnummer gewezen tussen BinckBank als eiseres in conventie, tevens verweerster in reconventie en PiC als gedaagde in conventie, tevens eiseres in reconventie.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, met producties;
- memorie van antwoord, met een productie.
Tot slot is arrest gevraagd.
PiC heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen voor zover de grieven zich daartegen richten en alsnog – naar bedoeld zal zijn – de vorderingen van BinckBank zal afwijzen alsook – uitvoerbaar bij voorraad – BinckBank zal veroordelen tot betaling van de bedragen zoals in de memorie van grieven gevorderd – hetgeen bij het slagen van grief 1 neerkomt op € 8.576,52 inclusief btw, bij het slagen van grief 2 op € 133.253,10 inclusief btw, bij het slagen van grief 3 op € 1.026.328,11 inclusief btw en bij het slagen van alle drie de grieven op € 1.596.545,63 inclusief btw – te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf 25 januari 2019, dan wel de dag van de terugbetaling door PiC, dan wel de dag van het te wijzen arrest, met veroordeling van BinckBank in de kosten van het geding in beide instanties, met nakosten en rente.
BinckBank heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal bekrachtigen, met veroordeling – uitvoerbaar bij voorraad – van PiC in de kosten van – bedoeld zal zijn –
het geding in hoger beroep, met nakosten en rente.
Beide partijen hebben in hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.

3.Feiten

De rechtbank heeft in het bestreden vonnis onder 2.1 tot en met 2.21 de feiten vastgesteld die zij tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil en dienen ook het hof tot uitgangspunt. Samengevat en aangevuld met andere vaststaande feiten komen de feiten op het volgende neer.
3.1
PiC is een onderneming die is gespecialiseerd in compliance-dienstverlening. BinckBank is een bank onder toezicht van DNB.
3.2
Op 26 en 27 juli 2018 is tussen PiC en BinckBank een overeenkomst van opdracht gesloten met betrekking tot het verrichten van compliance-werkzaamheden door PiC ten behoeve van BinckBank (hierna: de overeenkomst).
De overeenkomst ziet – kort gezegd – op drie deelopdrachten: 1. het schrijven van een
Customer Due Diligence “Guidance”(hierna:
CDD Guidance), 2. het leveren van twee senior
compliance officersvoor kwaliteitscontrole, en 3. de review van 5.271 klantdossiers voor het einde van 2018.
Voor het verrichten van deelopdracht 1 is een bedrag van € 23.443,75 inclusief btw begroot, gebaseerd op 155 werkuren. Partijen zijn voor deelopdrachten 2 en 3 een
fixed feeten bedrage van € 1.358.975,20 inclusief btw overeengekomen.
3.3
Vooruitlopend op het sluiten van de overeenkomst heeft PiC op 2 juli 2018 haar werkzaamheden ten behoeve van BinckBank aangevangen. Kort hierna bleek dat een aantal dossiers buiten de scope van de werkzaamheden viel. Het te behandelen aantal dossiers is vervolgens verlaagd naar 4.500 stuks. Het verlaagde aantal dossiers heeft niet geleid tot een verlaging van de overeengekomen prijs.
3.4
Tijdens de bestuursvergadering van BinckBank van 20 november 2018 is van de zijde van PiC verslag gedaan van de voortgang van het project en is het voorstel van PiC om de einddatum van het project te verschuiven naar 15 maart 2019 besproken. BinckBank heeft ingestemd met dit voorstel.
3.5
Op 11 december 2018 heeft PiC aan BinckBank bericht dat de herziene deadline van 15 maart 2019 haalbaar is, hetgeen van de zijde van BinckBank is herhaald in een e-mailbericht van 12 december 2018.
3.6
In januari 2019 heeft opnieuw overleg tussen partijen plaatsgevonden omdat duidelijk was geworden dat de deadline van 15 maart 2019 niet zou worden gehaald.
3.7
Gedurende het project voorzag PiC BinckBank van reguliere tweewekelijkse projectrapportages. Blijkens de laatste aan BinckBank bekende rapportage van PiC (die van 21 januari 2019) waren op dat moment 601 klantdossiers afgerond, 1.488 dossiers onderhanden en 2.411 dossiers nog niet opgepakt. De laatste
draftvan de
CDD Guidancewas op 18 oktober 2018 aan BinckBank toegezonden.
3.8
In verband met de werkzaamheden ten behoeve van deelopdrachten 2 en 3 heeft BinckBank aan PiC een bedrag van € 905.983,48 inclusief btw betaald. Ter zake van deelopdracht 1 heeft PiC op 10 januari 2019 een factuur gestuurd ten bedrage van € 22.763,13 inclusief btw, gebaseerd op 150,5 werkuren. De vervaldatum van deze factuur was 9 februari 2019. Deze factuur heeft BinckBank onbetaald gelaten.
3.9
Op 25 januari 2019 heeft BinckBank PiC bericht dat zij de overeenkomst buitengerechtelijk met onmiddellijke ingang ontbindt. Voor zover hier van belang luidt dit bericht als volgt:

Het voorgaande leidt tot de conclusie dat op Partner in Compliance nog steeds de resultaatsverbintenis rust op uiterlijk 15 maart 2019 in totaal 4.500 dossiers te hebben afgerond conform de gestelde kwaliteitseisen voor een bedrag van € 1.123.120,=. BinckBank heeft reeds vier termijnen vooruitbetaald.
Mede gezien de opstelling van Partner in Compliance die blijkt uit de mail van 21 januari 2019 moet ervan uit worden gegaan dat zij de overeenkomst niet kan nakomen en dat nakoming binnen de deadline van 15 maart 2019 zal uitblijven. BinckBank stelt Partner in Compliance hierbij aansprakelijk voor het uitblijven van de nakoming van de overeenkomst. BinckBank ontbindt bij deze de overeenkomst buitengerechtelijk met onmiddellijke ingang. BinckBank sommeert Partner in Compliance binnen zeven dagen na heden het reeds door BinckBank betaalde bedrag te restitueren door overschrijving van een bedrag van EUR 905.983,48 verminderd met een bedrag EUR 149.998,92 terzake de 601 door Partner in Compliance conform de kwaliteitseisen afgeronde dossiers, waarbij een bedrag van EUR 249,58 incl. BTW wordt gehanteerd per dossier.”

4.Beoordeling

Het oordeel in eerste aanleg
4.1
De rechtbank heeft in het bestreden vonnis voor recht verklaard dat de overeenkomst ten aanzien van deelopdrachten 2 en 3 rechtsgeldig is ontbonden door middel van de buitengerechtelijke verklaring van BinckBank van 25 januari 2019. De rechtbank heeft de vordering van BinckBank goeddeels toegewezen en heeft PiC veroordeeld tot terugbetaling van de reeds door BinckBank aan PiC betaalde termijnen van € 905.983,48 onder aftrek van een bedrag ter zake van de waarde van de door PiC verrichte werkzaamheden van € 342.109,37 en onder aftrek van het openstaande bedrag van € 22.763,13 ter zake van de factuur van deelopdracht 1. De rechtbank heeft de waarde van de werkzaamheden die PiC heeft verricht tot aan het moment van de ontbinding van de overeenkomst (ter hoogte van € 342.109,37), bepaald aan de hand van een door BinckBank opgestelde berekening met een procentuele en financiële waardering van de onderhanden dossiers. In het kader van deze berekening is de waarde van een compliant gemaakt dossier gesteld op € 301,99 door de projectsom in de vorm van een
fixed feevan € 1.358.975,20 te delen door het aantal compliant te maken dossiers van 4.500. Het aantal te waarderen dossiers is afgemeten aan de hand van de laatstelijk door PiC overgelegde rapportage (die van 21 januari 2019). Volgens deze rapportage waren op dat moment 601 klantdossiers afgerond en waren 1.488 dossiers in verschillende door PiC zelf aangegeven stadia van voortgang onderhanden. Aan elk onderhanden genomen dossier is, afhankelijk van de voortgang, een percentage toegekend van respectievelijk 25%, 50%, 75% en 90% van de waarde van € 301,99. Afgezien van de erkenning van de verplichting tot betaling van voornoemde openstaande factuur van deelopdracht 1 en de daarmee samenhangende verrekening, heeft de rechtbank de overige door PiC ingestelde reconventionele vorderingen afgewezen. Tegen de waardering van de door PiC verrichte werkzaamheden en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komt PiC met haar grieven op.
De twistpunten van partijen
4.2
De grieven hebben betrekking op de beoordeling van de waarde van de prestaties van PiC door de rechtbank en op de onderbouwing van de waarde van die prestaties die de rechtbank heeft gebruikt om tot haar oordeel te komen.
Deze waardering is opgesteld aan de hand van een door partijen gehanteerde verdeling in verschillende stadia van de voortgang van de behandeling van de dossiers. PiC bestrijdt deze indeling in vier stadia niet, maar wel de omvang van de waardering van de dossiers verdeeld over deze vier stadia. De eerste grief is gericht tegen het aantal afgeronde en onderhanden dossiers dat in de waardeberekening is meegenomen. Met haar tweede grief richt PiC zich tegen de hoogte van de percentages die per stadium zijn toegekend. Met haar derde grief betoogt PiC dat de waarde per dossier die op € 301,99 is gesteld, dient te worden verhoogd.
4.3
Tussen partijen staat inmiddels vast dat de overeenkomst op 25 januari 2019 is ontbonden (artikel 6:265 BW), dat over en weer verbintenissen tot ongedaanmaking van de reeds door hen ontvangen prestaties zijn ontstaan (artikel 6:271 BW) en dat BinckBank een waardevergoeding dient te betalen voor de door PiC geleverde prestaties aangezien deze niet ongedaan kunnen worden gemaakt (artikel 6:272 BW). De vraag die voorligt is of de waardevergoeding die in dit verband in eerste aanleg is toegekend, hoger zou moeten zijn. De verbintenis tot vergoeding beloopt in beginsel ingevolge het eerste lid van artikel 6:272 BW de waarde van de prestatie op het tijdstip van ontvangst. Het gaat hierbij om de objectieve waarde. Dat betekent dat in de regel de waarde moet worden vergoed die in het economische verkeer normaliter aan de prestatie wordt toegekend. Veelal zal deze waarde kunnen worden gesteld op de hoogte van de tegenprestatie en is dus de contractprijs maatgevend. Indien de geleverde prestatie niet aan de verbintenis beantwoordt, wordt ingevolge het tweede lid van artikel 6:272 BW de waarde beperkt tot het bedrag van de waarde die de prestatie voor de ontvanger op het tijdstip van ontvangst in de gegeven omstandigheden werkelijk heeft gehad. Dit betreft derhalve een (meer) subjectieve waardering van de ontvangen prestatie.
4.4
Partijen twisten niet alleen over de hoogte van de objectieve waarde die aan de geleverde werkzaamheden moet worden toegekend, maar ook over het antwoord op de vraag of PiC aanspraak heeft op vergoeding van deze objectieve waarde dan wel slechts op een lagere subjectieve waarde.
4.5
Bij de beoordeling van de waarde van de door PiC verrichte prestaties en daarmee de omvang van de vergoeding die haar op grond van artikel 6:272 BW toekomt, zijn de tussen partijen gemaakte afspraken alsook de stand van zaken op het moment dat de overeenkomst werd ontbonden maatgevend.
Grief 3 ter zake van de waarde per dossier faalt
4.6.1
Wat betreft de door de rechtbank gehanteerde waarde per dossier van € 301,99 ziet het hof – onafhankelijk van de vraag of een objectieve dan wel subjectieve waardering aangewezen is – geen reden om een hogere waarde per dossier aan te nemen. Dit betekent dat de meest verstrekkende derde grief van PiC faalt. Daartoe overweegt het hof als volgt.
4.6.2
PiC meent dat een hogere prijs per dossier gerechtvaardigd is gegeven de verzwaarde werkzaamheden die nodig waren om de dossiers op orde te krijgen. Aangezien een andere partij de dossiers ook niet voor een prijs van € 301,99 per dossier zou hebben kunnen afronden, hebben de afgeronde en onderhanden dossiers voor BinckBank een hogere waarde, aldus PiC. Zij stelt dat BinckBank een aanzienlijk beter product gekregen heeft dan waar BinckBank om heeft verzocht dankzij de grondiger controle van PiC die nodig was omdat de dossiers inhoudelijk zo gebrekkig waren. De door PiC
gereboardedossiers zijn volgens haar actueler en vollediger dan BinckBank na de overeengekomen review had mogen verwachten. PiC betoogt dat een waardering van de dossier op basis van
reboarding– in plaats van
periodic reviewwaar de overeenkomst tussen partijen op was gestoeld – op zijn plaats is. Vanwege de verzwaarde inzet was de doorlooptijd van de dossiers vier tot acht keer zo lang en daarmee is de waarde ook vier tot acht keer zo hoog, aldus PiC.
4.6.3
BinckBank betwist een en ander. Zij zet grote vraagtekens bij de kwaliteit van de geleverde werkzaamheden, stelt een hoeveelheid zo goed als waardeloze
unstructured dataopgeleverd te hebben gekregen en meent hetgeen geleverd is achteraf gezien te hoog in plaats van te laag te hebben gewaardeerd.
4.6.4
Het hof herhaalt dat het in het algemeen voor de hand ligt om voor de waardering van de verrichte prestaties in het kader van artikel 6:272 BW aan te knopen bij de contactprijs. De argumenten die PiC aandraagt om hiervan af te wijken overtuigen niet. Partijen zijn een projectsom in de vorm van een
fixed feeovereengekomen voor de review van aanvankelijk 5.271 klantdossiers, later bijgesteld naar 4.500 klantdossiers. Het verlaagde aantal dossiers heeft niet geleid tot een verlaging van de overeengekomen prijs. Het hof onderschrijft het oordeel van de rechtbank dat PiC een resultaatsverplichting is overeengekomen om de klantdossiers compliant te maken. Weliswaar is tussen partijen in overleg een verlenging van de nakomingstermijn overeengekomen, maar dat de overeenkomst van opdracht ook anderszins inhoudelijk is gewijzigd met wederzijdse instemming vindt geen steun in de stukken. Indien en voor zover PiC, zoals zij stelt (en BinckBank betwist), een beter resultaat heeft geleverd dan overeengekomen was omdat zij een actueler en vollediger review heeft uitgevoerd dan op basis van de overeenkomst mocht worden verwacht, kan zij de meerkosten hiervan niet eenzijdig ten laste van BinckBank brengen. Gesteld noch gebleken is dat de overeenkomst daarvoor een grondslag biedt. De tussen partijen overeengekomen prijs acht het hof leidend. PiC kan niet eenzijdig vanwege een eventuele verzwaarde inzet aanspraak maken op een hogere prijs. Dat betekent dat een waarde van € 301,99 ook naar het oordeel van het hof passend is.
Grief 1 ter zake van het aantal reeds ontvangen prestaties faalt
4.7.1
Het meetmoment voor de waardering van de reeds ontvangen prestaties is het moment van ontvangst van de prestaties. Dat betekent dat moet worden vastgesteld welke prestaties door BinckBank zijn ontvangen op de datum van ontbinding. Daarop ziet de eerste grief van PiC.
4.7.2
In de gegeven omstandigheden acht het hof het aangewezen om bij het bepalen van de waarde van de verrichte prestaties uit te gaan van de laatstelijk door PiC aan BinckBank toegezonden rapportage van 21 januari 2019. Uit deze rapportage is weliswaar niet de exacte stand van zaken en de daarmee corresponderende exacte waarde van het verrichte werk ten tijde van de ontbinding af te leiden, maar nu dergelijke voortgangsrapportages tussen partijen overeengekomen zijn, biedt deze rapportage – naar het oordeel van het hof en mede gelet op het volgende – voldoende houvast.
4.7.3
Enerzijds stelt PiC dat in deze rapportage te weinig dossiers meegeteld zijn. Immers, de rapportage dateert van 21 januari 2019, terwijl de ontbinding pas op 25 januari 2019 plaatshad. Het werk in de tussenliggende dagen is dan ook niet meegerekend. Anderzijds stelt BinckBank dat de rapportage een te rooskleurig beeld geeft en dat te veel dossiers meegerekend zijn. Een steekproef leidt BinckBank tot de conclusie dat veel dossiers die in de rapportage van 21 januari 2019 als afgerond zijn aangemerkt, niet afgerond waren en ook dat de kwaliteit van het onderhanden werk ondermaats was. BinckBank stelt niet bekend te zijn met een rapportage van 24 januari 2019 waarnaar PiC verwijst. Het stuk dat PiC in hoger beroep heeft overgelegd, stelt BinckBank niet eerder te hebben gezien. De stellingen van partijen over de misrekening van het aantal dossiers berusten derhalve aan beide zijden op eigen veronderstellingen en gevolgtrekkingen die voor de andere partij niet controleerbaar zijn en die worden betwist.
4.7.4
Nu de exacte stand van het werk niet goed te achterhalen is en de stellingen van partijen, mede gelet op de betwisting over en weer, niet als basis kunnen dienen voor een evident meer accurate telling, sluit het hof aan bij de rapportage die kort voorafgaande aan de ontbinding door PiC is overgelegd en waartegen BinckBank destijds niet heeft geprotesteerd. Dit betekent dat de eerste grief tevergeefs is voorgesteld.
Op grief 2 ter zake van de waarderingspercentages wordt nog niet beslist
4.8.1
Met haar tweede grief betoogt PiC dat bij de vaststelling van de waarde van de door PiC verrichte werkzaamheden over de hele linie een hoger percentage aan de voortgang van de werkzaamheden per dossier dient te worden toegekend. De gehanteerde waarderingspercentages van 25%, 50%, 75% en 90% per fase zouden volgens haar opwaarts moeten worden bijgesteld naar 50%, 80%, 90% en 100%. De dossiers die volledig zijn goedgekeurd door de interne kwaliteitscontrole van PiC en de kwaliteitscontrole van BinckBank alsook de dossiers die bij het
Client Acceptance & Review Committeevan BinckBank liggen zouden tegen 100% gewaardeerd moeten worden, aangezien al het werk van PiC ten aanzien van die dossiers reeds is gedaan. De waarderingspercentages van de eerdere fases zouden ook moeten worden verhoogd, aangezien de eerste stap het meest omvangrijk is en feitelijk het hoofdbestanddeel van de review vormt en de werkzaamheden die daarna komen meer en meer beperkt zijn. PiC verwijst daarbij ook naar een document van BinckBank dat is opgesteld door TPS over de verwachte behandeltijd van de dossiers.
4.8.2
BinckBank stelt daarentegen dat zij te ruimhartig is geweest bij de waardering en betwist gemotiveerd dat er aanleiding zou zijn voor een verhoging van de genoemde percentages. Integendeel, de grote twijfels die zij reeds had over de kwaliteit van de door PiC ingezette medewerkers en de behandeling van de dossiers, heeft zij na steekproefsgewijs onderzoek bevestigd gezien.
4.8.3
Het hof neemt de projectrapportages en indeling in stappen zoals door PiC zijn opgesteld en door BinckBank in haar berekening zijn betrokken als uitgangspunt. Voor zover de stellingen van PiC strijdig zijn met deze systematiek die zij zelf heeft opgezet en in haar rapportages heeft toegepast, stuiten zij daarop af. Over de passende hoogte van de waarderingspercentages per fase geeft deze systematiek echter geen uitsluitsel. Het hof constateert dat op basis van de thans beschikbare gegevens zoals die door partijen zijn verstrekt niet kan worden beoordeeld welke percentages de juiste zijn. Beide partijen hebben aangeboden hun stellingen ter zake van de uitgevoerde werkzaamheden alsook de kwaliteit en de waarde daarvan te bewijzen.
4.8.4
Gelet op het voorgaande ziet het hof aanleiding om een mondelinge behandeling ten overstaan van een meervoudige kamer te gelasten waar dit resterende geschilpunt over de waarderingspercentages van de verschillende fases met de betrokken partijen zal worden besproken. Het doel is het verkrijgen van inlichtingen, het beproeven van een minnelijke regeling en/of het bespreken van het verdere verloop van het hoger beroep, waarbij onder meer bewijsvoering en/of rapportage door deskundigen aan de orde kunnen komen.
Het hof gelast een mondelinge behandeling
4.9
De zaak zal naar de rol worden verwezen voor opgave door partijen van hun verhinderdata en die van hun advocaten voor maanden augustus tot en met november 2022, waarna het hof de dag en het tijdstip van de mondelinge behandeling zal vaststellen. Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden. Het hof geeft partijen in overweging om te bezien of zij na dit arrest hun resterend geschil in der minne kunnen beëindigen.

5.Beslissing

Het hof:
bepaalt dat partijen, vertegenwoordigd door iemand die van de zaak op de hoogte is en bevoegd is tot het aangaan van een schikking, tezamen met hun advocaten zullen verschijnen voor het hof op een nader te bepalen datum en tijdstip, tot het hiervoor onder 4.8 omschreven doel;
stelt partijen in de gelegenheid om de verhinderdagen van alle betrokkenen voor de maanden augustus tot en met november 2022 op te geven op de rol van twee weken na heden;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. G.C.C. Lewin, J.W. Hoekzema en A.L.M. Keirse en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 26 april 2022.