ECLI:NL:GHAMS:2022:1179

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
19 april 2022
Publicatiedatum
19 april 2022
Zaaknummer
23-001022-21
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging doodslag op sekswerker met ernstige gevolgen voor slachtoffer

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 19 april 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1994 en thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Zaanstad, was aangeklaagd voor poging tot doodslag op een sekswerker. De feiten vonden plaats op 1 maart 2020 in Amsterdam, waar de verdachte na een avond stappen in contact kwam met het slachtoffer, een sekswerker. Na een aantal betalingen aan het slachtoffer, ontstond er een gewelddadige confrontatie waarbij de verdachte het slachtoffer met kracht tegen haar lichaam en hoofd heeft geslagen en geschopt, wat leidde tot ernstig letsel en een comateuze toestand van het slachtoffer. Het hof oordeelde dat de verdachte opzet had op de dood van het slachtoffer, ondanks zijn verweer dat hij niet de intentie had om te doden. Het hof vernietigde het eerdere vonnis en legde een gevangenisstraf van zes jaar op, zonder ruimte voor een voorwaardelijk strafdeel. Tevens werd een gedragsbeïnvloedende maatregel opgelegd ter bescherming van de algemene veiligheid van personen. De benadeelde partij, het slachtoffer, en haar naasten hebben vorderingen tot schadevergoeding ingediend, die grotendeels zijn toegewezen. De uitspraak benadrukt de ernst van het geweld en de impact op het leven van het slachtoffer en haar gezin.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001022-21
datum uitspraak: 19 april 2022
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 8 april 2021 in de strafzaak onder parketnummer 13-055301-20 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1994,
adres: [adres],
thans gedetineerd in Penitentiaire Inrichting Zaanstad te Westzaan.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 7 februari 2022 en 5 april 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte en het openbaar ministerie hebben hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte, zijn raadsman en de advocaat van de benadeelde partij naar voren hebben gebracht.

Tenlastelegging

Gelet op de in eerste aanleg door de rechtbank toegelaten wijziging is aan de verdachte tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 1 maart 2020 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [benadeelde 1] opzettelijk van het leven te beroven, die [benadeelde 1]
- (met kracht) tegen haar borst en/of haar lichaam heeft geduwd (waardoor zij ten val is gekomen) en/of (vervolgens) (terwijl zij op de grond lag) (meermalen)
- (met kracht) (met enig voorwerp) tegen haar lichaam en/of haar hoofd en/of haar gelaat heeft geduwd en/of geslagen en/of gestompt en/of
- (met kracht) (met geschoeide voet) tegen haar lichaam en/of haar hoofd en/of haar gelaat heeft geschopt en/of getrapt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair
hij op of omstreeks 1 maart 2020 te Amsterdam aan [benadeelde 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten
- een of meerdere bloeduitstorting(en) en/of kneuzing(en) aan en/of in de hersenen en/of
- een of meerdere botbreuk(en) aan de schedel en/of het aangezicht en/of
- een bloeduitstorting aan de lever,
heeft toegebracht, (ten gevolge waarvan zij in een comateuze toestand is terechtgekomen) door die [benadeelde 1]
- (met kracht) tegen haar borst en/of lichaam te duwen (waardoor zij ten val kwam) en/of (vervolgens) (terwijl zij op de grond lag) (meermalen)
- (met kracht) (met enig voorwerp) tegen haar lichaam en/of haar hoofd en/of haar gelaat te duwen en/of te slaan en/of te stompen en/of
- (met kracht) (met geschoeide voet) tegen haar lichaam en/of haar hoofd en/of haar gelaat te schoppen en/of te trappen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een enigszins andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.

Feiten en omstandigheden

Op basis van het dossier en het verhandelde ter zitting stelt het hof de volgende feiten en omstandigheden vast:
Op 1 maart 2020 is de verdachte na een avond stappen in Amsterdam naar de Wallen gegaan voor seks. Het slachtoffer, sekswerker van beroep, bevond zich dat moment achter het raam van haar peeskamer en de verdachte gaf te kennen met haar seks te willen. Omdat de peeskamer bijna ging sluiten, stelde het slachtoffer voor om naar een hotel te gaan. De verdachte, die al een betaling had gedaan, stemde daarmee in. Omdat zij niet meer bij een hotel terecht konden, stelde het slachtoffer voor om naar haar woning te gaan. De verdachte, die inmiddels nog meer aan haar had betaald, ging daarmee akkoord. Het slachtoffer onderhield per WhatsApp contact met haar echtgenoot en uit die WhatsApp-gesprekken is gebleken dat het slachtoffer zoveel mogelijk geld van de verdachte probeerde te krijgen en dat zij hem niet wilde laten gaan omdat ‘hij nog meer’ had. De laatste pinbetaling van de verdachte vond plaats bij het slachtoffer thuis om 11:26 uur. Het laatste WhatsApp-contact van het slachtoffer (met haar man) vond plaats om 11:44 uur.
De verdachte belde om 13:01 uur het alarmnummer 112, maar verbrak binnen een minuut de verbinding. Om 13:21 uur verzond de verdachte WhatsApp-berichten naar een vriend, [naam], met onder meer als inhoud: "Bel politie", "Dat ze mijn ff moeten oppakken", "Meisje heef me erin geluisd", "Bijna vermoord iemand " en "Heb n hoer naar de tyfus getrapt".
Om 14:17 uur belde de verdachte wederom naar 112. Hij zei tijdens dat gesprek dat hij iets heel doms had gedaan, dat hij “haar geslagen en geschopt” had en dat hij zichzelf wilde aangeven. De verdachte kon in eerste instantie niet gelokaliseerd worden, omdat hij niet wist op welke locatie hij was. Na enig zoeken kwam de politie aan bij de woning van het slachtoffer. De deur was afgesloten en het was onduidelijk waar de sleutel was. Nadat de politie de toegangsdeur had geforceerd en de woning had betreden, trof zij het naakte en bewusteloze slachtoffer aan in een plas bloed. Zij lag in een onnatuurlijke houding en had een snurkende ademhaling. De verdachte werd ter plaatse aangehouden en het slachtoffer werd overgebracht naar de spoedeisende hulp.
Letsel verdachte
In het bloed van de verdachte werden sporen van cocaïne aangetroffen, alsook ethylcocaïne (hetgeen duidt op gebruik van cocaïne in combinatie met alcohol) en sildenafil (medicatie voor erectie-stoornissen). De verdachte had op zijn linkervoet een zwelling vanaf beide zijden van de enkel tot over de gehele breedte van de voetrug. Ook had hij aan de buitenzijde van zijn voet, bij de overgang naar de derde en vierde teen en op het tweede gewricht van de grote teen, (donkere) bloeduitstortingen. Tevens had de verdachte (brede) rode huidverkleuringen op de bovenzijde van zijn handen. De verdachte heeft bij zijn verhoor bij de politie en ter terechtzitting in eerste aanleg verklaard dat hij het slachtoffer een duw heeft gegeven, waardoor zij naar achter bewoog, en het daarna een waas voor hem is geworden. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft hij verklaard dat die waas voortkwam uit woede en hij zich herinnert dat hij zichzelf ziet bewegen, ziet duwen en misschien wel ‘een beetje mishandelen, slaan’.
Letsel slachtoffer
Het slachtoffer had aanvankelijk een maximaal diepe comascore en haar letsel bestond uit bloed-uitstortingen en kneuzingen aan en in de hersenen en uitgebreide botbreuken aan de schedel en het aangezicht. Het letsel was acuut levensbedreigend. De breuken in de schedel waren het gevolg van ten minste één hevige stompe geweldsinwerking op het hoofd. Een enkele zeer heftige geweldsinwerking kan deze fracturen veroorzaken. Gelet op de locaties van de onderhuidse bloedingen zijn er minimaal drie punten van impact op het hoofd geweest, namelijk één op de rechterslaap, één op de linkerslaap en één achter het linkeroor. De bloeduitstortingen in het gelaat worden verklaard door de inwerking van herhaald hevig stomp botsend geweld op het gelaat. Tevens was er een fractuur van de rechter zevende rib aan de voorzijde en zeer waarschijnlijk ook aan de voorzijde van de zesde rib. Deze fracturen zijn veroorzaakt door stompe geweldsinwerkingen op de borst, hetgeen een vierde punt van impact is. Ook had het slachtoffer bloeduitstortingen, scheurwonden en schaaf- en/of kraswonden verspreid over haar gehele lichaam.
Bloedspoorpatroon analyse in de woning
In de woning zijn ten minste twee impact bloedspoorpatronen aangetroffen op een hoogte van ongeveer 63 en 53 centimeter van de vloer. Impact bloedspoorpatronen ontstaan door de krachtsinwerking van een object of lichaamsdeel in vloeibaar bloed. Ook zijn vijf geëxpireerde bloedspoorpatronen aangetroffen. Geëxpireerde bloedspoorpatronen ontstaan doordat bloed door de kracht van een luchtstroom uit een neus, mond of verwonding wordt verplaatst. De aangetroffen bloedsporen passen bij het scenario waarbij er minimaal drie keer geweld op het slachtoffer is toegepast. Dit geweld heeft plaatsgevonden terwijl het slachtoffer zich met haar hoofd op ongeveer 63 centimeter en lager, namelijk tot 53 centimeter, vanaf de vloer bevond.

Bewijsoverweging ten aanzien van de primair tenlastegelegde poging doodslag

De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de primair tenlastegelegde poging doodslag kan worden bewezenverklaard.
De verdediging heeft zich op de terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de verdachte vrijgesproken dient te worden van het primair tenlastegelegde. Daartoe is, kort gezegd, aangevoerd dat niet kan worden vastgesteld dat de verdachte opzet had – ook niet in voorwaardelijke vorm – op de dood van het slachtoffer.
Op basis van de hierboven vastgestelde feiten en omstandigheden is het hof van oordeel dat de verdachte het slachtoffer (met kracht) tegen haar borst heeft geduwd en haar vervolgens meermalen (met kracht) tegen het hoofd en lichaam heeft geslagen en/of gestompt en/of geschopt. Het hof heeft daarbij betrokken de zwellingen op de voet van de verdachte en de verkleuringen aan zijn handen, het geconstateerde letsel bij het slachtoffer en de (vier) punten van impact, alsmede de uitlatingen van de verdachte na het incident in de WhatsApp berichten naar [naam] en in het contact met 112.
Het hof ziet zich voor de vraag gesteld of de verdachte door aldus te handelen opzet (al dan niet in de voorwaardelijke vorm) heeft gehad op de dood van het slachtoffer. Het hof beantwoordt die vraag bevestigend.
Het hof stelt allereerst vast – zoals hierboven reeds uiteen gezet – dat er drie impactpunten op het hoofd van het slachtoffer zijn, te weten op de beide slapen en één net achter het oor. Het hoofd, en in het bijzonder de slaap, is een kwetsbaar en bovendien vitaal lichaamsdeel. Uit de forensische (letsel) onderzoeken volgt dat de impactpunten veroorzaakt zijn door (zeer) heftige geweldsinwerkingen. Dat de verdachte excessief geweld heeft uitgeoefend tegen het slachtoffer blijkt ook uit de veelheid aan verwondingen bij het slachtoffer én uit de uitlatingen van verdachte aan [naam], inhoudende dat hij bijna iemand had vermoord en dat hij een ‘hoer naar de tyfus’ had getrapt. Algemene ervaringsregels leren dat uitoefening van dergelijk extreem geweld tegen het hoofd en de slaap van een persoon een aanmerkelijke kans op de dood van die persoon oplevert. De aard en ernst van het door de verdachte uitgeoefende geweld zijn naar hun uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht op de dood van het slachtoffer dat het niet anders kan zijn dan dat hij willens en wetens de aanmerkelijke kans op dat gevolg heeft aanvaard. Voor contra-indicaties ziet het hof geen aanwijzingen. Dat de verdachte enige tijd na het incident contact heeft opgenomen met een vriend en met 112, levert een dergelijke contra-indicatie niet op. Het opzet van de verdachte is dan ook minst genomen in voorwaardelijke zin op die fatale afloop gericht geweest. Het tot vrijspraak strekkend verweer wordt verworpen.
Het hof acht– evenals de rechtbank – niet bewezen dat de verdachte ‘enig voorwerp’ heeft gebruikt en ‘met geschoeide voet heeft getrapt. De verdachte wordt ten aanzien van die onderdelen partieel vrijgesproken.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 1 maart 2020 te Amsterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [benadeelde 1] opzettelijk van het leven te beroven, die [benadeelde 1]
- met kracht tegen haar borst heeft geduwd, en meermalen
- met kracht tegen haar lichaam en haar hoofd heeft geslagen en/of gestompt en/of geschopt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen primair meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het primair bewezenverklaarde levert op:
poging tot doodslag.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf en maatregel

De rechtbank heeft de verdachte voor het in eerste aanleg primair bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren, met aftrek van het voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het primair tenlastegelegde, en rekening houdend met de omstandigheden van het geval, zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 7,5 jaren met aftrek van het voorarrest. Tevens heeft de advocaat-generaal gevorderd dat de gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht (Sr) zal worden opgelegd.
De raadsman heeft verzocht – indien het hof komt tot een bewezenverklaring van het primair tenlastegelegde – een gevangenisstraf van maximaal vier jaren op te leggen, waarvan de helft voorwaardelijk en aan het voorwaardelijke deel als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de Reclassering en een verplichte behandeling te verbinden. Daartoe heeft hij – samengevat – aangevoerd dat de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar is, hij niet eerder met politie en justitie in aanraking is gekomen en dat rekening gehouden dient te worden met de omstandigheden waaronder het incident heeft plaatsgevonden.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf en maatregel bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag. Door het slachtoffer zo hard te schoppen, slaan en/of stompen, bevindt zij zich thans in comateuze toestand. Blijkens de forensisch geneeskundige rapporten is het slachtoffer volledig hulpbehoevend voor alle dagelijkse levens-verrichtingen. Het slachtoffer verkeert in een zeer slechte neurologische toestand en er is sprake van een onomkeerbare verslechtering. De kans op herstel van haar hersenfuncties in de toekomst is nihil en de prognose op termijn is infaust. Kortom: het slachtoffer zal uiteindelijk bezwijken aan de verwondingen die door de verdachte zijn toegebracht.
Het slachtoffer was een jonge vrouw die midden in het leven stond. Bovendien was en is zij echtgenote en een moeder van een toentertijd 4 jaar oude dochter. Die dochter zal moeten opgroeien zonder de (actieve) aanwezigheid van haar moeder. Blijkens de verklaring ter zitting in hoger beroep van de gemachtigde van de benadeelde partij videobelt de echtgenoot nog elke avond met het slachtoffer. De verzorgers zetten dan een iPad bij het slachtoffer en haar gezin praat vervolgens tegen haar. Het leven van het gezin van het slachtoffer is volledig op zijn kop gezet door het handelen van de verdachte. Het hof rekent dit de verdachte dan ook zwaar aan.
Bij de straftoemeting speelt ook een rol dat deze gebeurtenis ongetwijfeld impact heeft gehad en nog steeds heeft op sekswerkers in het algemeen. Het kan niet anders dan dat bij hen gevoelens van schrik en onveiligheid (verder) zijn aangewakkerd.
Het hof onderkent dat de verdachte in een uitzonderlijke situatie is terechtgekomen, waarin het slachtoffer een actieve rol heeft gespeeld. Dat laat evenwel onverlet dat hierin niet ook maar een begin van rechtvaardiging voor het handelen van de verdachte kan worden gevonden. Wel houdt het hof rekening met de bevindingen van psychiater [psychiater], GZ-psycholoog [psycholoog] en forensisch milieuonderzoeker [onderzoeker], inhoudende voor zover hier van belang en zakelijk weergegeven:
Bij de verdachte is sprake van zwakbegaafdheid, ADHD, depressie en een stoornis in alcoholgebruik.
Dit was tevens het geval ten tijde van het plegen van het ten laste gelegde en dit beïnvloedde verdachtes gedragskeuzes en gedragingen ten tijde van het ten laste gelegde. De verdachte had bovendien een kwetsbaar zelfbeeld en emotieregulatieproblemen, waarbij hij niet heeft geleerd om zijn boosheid te uiten en op te komen voor zijn eigen belangen. De deskundigen adviseren de verdachte het hem tenlastegelegde in licht verminderde mate toe te rekenen als gevolg van de geconstateerde stoornissen.
De conclusie van de deskundigen wordt gedragen door hun bevindingen en het hof maakt deze tot de zijne. Het hof rekent de verdachte het bewezenverklaarde feit in licht verminderde mate toe en zal hier in strafverminderende zin rekening mee houden bij het bepalen van de straf.
Het hof onderkent dat de verdachte een
first offenderis, dat hij tot zijn daad is gekomen in een situatie waarmee hij, mede door zijn stoornissen, niet adequaat kon omgaan en dat hij gebaat is bij hulp. De ernst van de strafbare gedraging en van de gevolgen daarvan voor het slachtoffer nopen echter tot oplegging van een langdurige gevangenisstraf, die geen ruimte laat voor een voorwaardelijk deel. Alles afwegende acht het hof een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 6 jaren passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38z Sr
De verdachte is kennelijk in staat geweest om, zonder strafblad en min of meer uit het niets, een gruwelijk (poging tot een) levensdelict te plegen. Nu het, gelet op de zich in het dossier bevindende reclasseringsrapportages, onduidelijk is of de verdachte na detentie uit eigen beweging hulp zal zoeken en of de detentie en detentiefasering voldoende waarborgen bieden om toekomstige risico’s te ondervangen, is het hof – met de advocaat-generaal – van oordeel dat het noodzakelijk is om de gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel op te leggen ter bescherming van de algemene veiligheid van personen. Hiermee wordt de mogelijkheid gecreëerd om de verdachte ook na detentie – indien dat alsdan nodig blijkt – onder toezicht te stellen, opdat het risico op herhaling van geweldsdelicten wordt geminimaliseerd.
Aan de wettelijke vereisten voor de oplegging van een maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking als bedoeld in art. 38z, eerste lid, Sr is voldaan. De verdachte heeft zich immers schuldig gemaakt aan poging tot doodslag. Dit is een misdrijf dat gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen en op dit strafbare feit is naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaar of meer gesteld. Bovendien wordt aan de verdachte ter zake van dit strafbare feit een onvoorwaardelijke gevangenisstraf opgelegd. Daarnaast is de oplegging van de maatregel naar het oordeel van het hof in het belang van de bescherming van de algemene veiligheid van personen. De beoordeling van de noodzaak tot tenuitvoerlegging van de maatregel, en indien nodig onder welke voorwaarden, zal in de laatste fase van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf plaatsvinden en pas op dat moment worden de voorwaarden bij en de duur van de maatregel door de rechter vastgesteld.
Voorwaardelijk verzoek
De raadsman heeft het voorwaardelijk verzoek gedaan om, indien het hof de (anonieme) verklaringen van de medewerkers van het Prostitutie Informatiepunt in belastende zin gebruikt voor het bewijs, een tussenarrest te wijzen en de verdediging in de gelegenheid te stellen de betreffende personen te horen als getuigen. Nu het hof deze verklaringen niet gebruikt voor de bewijsvoering, wordt niet voldaan aan de gestelde voorwaarden, zodat het hof op dit verzoek niet hoeft te beslissen.

Beslissingen omtrent in beslag genomen voorwerpen

Blijkens een lijst van 1 oktober 2020 is in deze strafzaak een reeks aan voorwerpen in beslag genomen, en nog niet teruggegeven. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat met betrekking tot het beslag dezelfde beslissingen worden genomen als de rechtbank heeft gedaan. De verdediging heeft geen opmerkingen gemaakt omtrent het beslag.
Het gaat om de volgende goederen:
1. 5897922 10 euro
2. 5891913 1 fles
3. 5891919 6 flessen
5. 5891924 1 zak
6. 5893000 10 stuks pil Kamagra
7. 5893002 17 stuks medicijn
Uit het dossier volgt dat het onder 1 genoemde geld is aangetroffen bij de verdachte. Daarom zal het hof de teruggave gelasten aan de verdachte.
Het hof zal voor wat betreft de op de lijst onder 2 tot en met 7 genoemde goederen de bewaring ten behoeve van de rechthebbende gelasten, omdat op basis van het dossier niet kan worden vastgesteld aan wie deze toebehoren en het dossier geen informatie bevat op grond waarvan kan worden geoordeeld dat deze voorwerpen voor verbeurdverklaring vatbaar zijn en ook overigens niet in strijd zijn met de wet of het algemeen belang.

Vorderingen van de benadeelde partijen

Inventarisatie van de benadeelde partijen
De volgende personen hebben zich in eerste aanleg als benadeelde partij gevoegd met een vordering tot schadevergoeding:
[benadeelde 1], het slachtoffer,
[benadeelde 2], echtgenoot van het slachtoffer,
[benadeelde 3], dochter van het slachtoffer.
De benadeelde partijen hebben zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vorderingen, behalve [benadeelde 1], het slachtoffer. Haar vordering is op na te melden wijze verlaagd.
Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich – samengevat – op het standpunt gesteld dat hetgeen de benadeelde partijen ter compensatie van materiële (voor zover deze nog voorliggen gelet op het gewijzigde petitum van [benadeelde 1]), immateriële en affectieschade hebben gevorderd dient te worden toegewezen en dat ter zake daarvan schadevergoedingsmaatregelen dienen te worden opgelegd. De advocaat-generaal heeft voorts gevorderd de vordering zonder toepassing van een eigen-schuld-korting toe te wijzen. Het meer of anders gevorderde acht de advocaat-generaal niet toewijsbaar.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 627.605,97, bestaande uit:
ziekenhuis- en revalidatiedaggeldvergoeding € 6.465,00
kosten beschermingsbewind € 1.395,13
ambulancevervoer € 795,00
eigen bijdrage CAK € 5.791,84
verlies arbeidsvermogen € 613.159,00
immateriële schadevergoeding € 150.000,00
De vordering is bij het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de posten a), d) en f) (gedeeltelijk) toegewezen tot een bedrag van € 99.323,95. De benadeelde partij heeft in hoger beroep de kostenposten b), c) en d) laten vervallen. Aldus ligt voor een vordering tot vergoeding van € 619.624,00 aan materiële schade en € 150.000,00 aan immateriële schade.
Het hof overweegt als volgt:
a.
Ziekenhuis- en revalidatiedaggeldvergoeding
De raadsman heeft verzocht dit deel van de vordering af te wijzen, omdat hij de Letselschaderichtlijn ziekenhuis- en Revalidatiedaggeldvergoeding zo leest dat als het evident is dat een persoon langer dan 365 dagen in het ziekenhuis zal verblijven, de vergoeding niet langer op deze richtlijn kan worden gebaseerd. Aldus kan de schade niet worden vastgesteld en dient dit deel van de vordering afgewezen te worden.
Het hof stelt vast dat de totale verblijfsduur van slachtoffer in het ziekenhuis en revalidatiecentrum reeds de 365 dagen is gepasseerd. Anders dan de verdediging is het hof van oordeel dat de richtlijn ziet op de vergoeding van de kosten tot een maximum van 365 dagen. Nu het hof voldoende is gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden, en dit deel van de vordering het hof niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt, is de verdachte tot vergoeding van die schade gehouden en zal dit deel van de vordering integraal worden toegewezen.
Verlies arbeidsvermogen
De raadsman heeft primair verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in haar vordering, omdat die leidt tot een onevenredige belasting van het strafproces. Subsidiair heeft de raadsman verzocht om de omvang van de post verlies van arbeidsvermogen op nihil vast te stellen.
Door de beperkingen van het strafproces acht het hof niet verzekerd dat beide partijen in voldoende mate in de gelegenheid zijn geweest hun stellingen en onderbouwingen met betrekking tot de toewijsbaarheid genoegzaam naar voren te brengen. Gelet daarop en op de gemotiveerde betwisting en onderbouwde stellingen van de verdediging, is nader onderzoek nodig, hetgeen zou nopen tot aanhouding van behandeling van de strafzaak. Daarom is het hof van oordeel dat de behandeling van dit onderdeel van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Om die reden zal het hof de benadeelde partij ten aanzien van deze schadepost niet-ontvankelijk verklaren.
Immateriële schadevergoeding
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat er inderdaad immateriële schade is geleden, maar hij betwist de gestelde omvang hiervan gelet op vergelijkbare gevallen, de aard van de aansprakelijkheid, het duur van het leed en de eigen schuld van de benadeelde partij.
Het hof stelt vast dat de benadeelde partij door de verdachte zo ernstig is toegetakeld dat zij in coma is geraakt. Inmiddels, ruim twee jaren na het incident, zijn de situatie en de vooruitzichten niet verbeterd. In tegendeel: de benadeelde partij zal naar alle waarschijnlijkheid ten gevolge van haar letsel uiteindelijk komen te overlijden. Mede in dat licht bezien staat vast dat de benadeelde partij door het (primair) bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade aangezien de benadeelde partij ten gevolge van het strafbare feit lichamelijk letsel heeft opgelopen.
Het hof schat de omvang van de immateriële schade op de voet van het bepaalde in artikel 6:106 van het BW naar billijkheid. Het hof let daarbij op:
- de aard en ernst van het letsel en de gevolgen daarvan voor de benadeelde partij,
- de aard en ernst van het handelen van de verdachte,
- de in de strafmotivering beschreven omstandigheden waaronder zich dit handelen heeft afgespeeld.
Het hof heeft hierbij in het bijzonder in aanmerking genomen dat sprake is van zeer ernstig lichamelijk letsel waarbij slechts uitzicht bestaat op een nog verdere verslechtering van de gezondheidssituatie van het slachtoffer.
Alles overziend, gelet op de bijzondere omstandigheden van dit geval, begroot het hof de omvang van de immateriële schade op een bedrag van € 150.000,00.
Slotsom
Resumerend is de verdachte jegens de benadeelde partij tot een bedrag van (€ 6.465,00 + € 150.000,00 =) € 156.465,00 tot vergoeding van schade gehouden, zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente. Voor het overige wordt de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard en kan de vordering worden aangebracht bij de burgerlijke rechter. Van eigen schuld aan de zijde van het slachtoffer, zoals door de raadsman is betoogd, is geen sprake. Wat er ook zij van het handelen van het slachtoffer, zij hoefde niet bedacht te zijn op het door de verdachte uitgeoefende excessieve geweld. Nu het slachtoffer aan de daardoor ontstane schade niet heeft bijgedragen, ziet het hof geen aanleiding het toegewezen bedrag te matigen.
Om te bevorderen dat de door de verdachte rechtstreeks toegebrachte schade door hem wordt vergoed, zal het hof ter zake van die schade de maatregel van artikel 36f Sr opleggen, te vermeerderen met de wettelijke rente. Het hof zal gijzeling verbinden aan de op te leggen maatregel.
De wettelijke rente zal ingevolge artikel 6:83, aanhef en onder b, BW steeds worden toegekend vanaf het moment waarop de schade die het gevolg is van de onrechtmatige daad van de verdachte, is ingetreden.
Het hof neemt voor de onder (a) en (f) genoemde schadeposten de volgende data als uitgangspunt voor zover de vordering van de benadeelde partij is toegewezen dan wel het gevraagde op grond van de schadevergoedingsmaatregel door de verdachte dient te worden vergoed:
a. ziekenhuis- en revalidatiedaggeldvergoeding:
1 september 2020, zijnde de datum gelegen in het
midden tussen het ontstaan van de eerste schade en de 365ste dag;
immateriële schadevergoeding:
1 maart 2020, zijnde de dag van de schadeveroorzakende gebeurtenis.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 3] en [benadeelde 2]

[benadeelde 3] en [benadeelde 2] hebben zich in eerste aanleg ieder als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot vergoeding van immateriële schade. Deze bedraagt voor ieder van hen € 17.500,00, ter compensatie van affectieschade. Gevorderd is het toe te wijzen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente. [benadeelde 2] heeft in eerste aanleg aanvankelijk tevens € 3.819,60 gevorderd ter vergoeding van materiële schade ter zake reiskosten. Ter zitting in eerste aanleg is deze vordering verlaagd tot een bedrag van € 2.546,40. Deze gewijzigde berekening is gebaseerd op twee reizen van Roemenië naar Nederland.
De raadsman heeft verzocht bij de toewijzing van de affectieschade de eigen schuld van de benadeelde partij te verdisconteren in het toe te wijzen bedrag. De raadsman acht een verdeling van 75/25 passend. Ook heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat het dossier voldoende aanknopingspunten biedt voor twijfel over de affectieve relatie tussen de echtgenoot en het slachtoffer. Ten aanzien van de vergoeding van de reiskosten heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat het toe te wijzen bedrag gematigd dient te worden naar € 285,02 per enkele reis omdat aansluiting moet worden gezocht bij de daadwerkelijk gemaakte kosten. Bovendien is een deel van de reiskosten aan te merken als proceskosten en ter zake daarvan dient de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard te worden.
Affectieschade
Ten aanzien van de gevorderde affectieschade van € 17.500,00 per benadeelde partij overweegt het hof als volgt. Affectieschade is een vorm van immateriële schadevergoeding voor nabestaanden of naasten die leed hebben ondervonden doordat een persoon met wie men een affectieve band had, is overleden of ernstig en blijvend letsel heeft opgelopen door toedoen van een ander. In artikel 6:107, tweede lid, BW en artikel 1 van het Besluit Vergoeding Affectieschade is gespecificeerd wie hiervoor in aanmerking komen. Ook staat daarin vermeld welke vaste, maximale bedragen per categorie toewijsbaar zijn. Het is een zogenoemd ‘forfaitair stelsel’.
Het hof stelt voorop dat blijkens artikel 6:107, tweede lid, onder a BW de echtgenoot, die ten tijde van de gebeurtenis niet van tafel en bed gescheiden was, is aan te merken als naaste. De minderjarige dochter valt onder sub d van dat artikel. Het hof stelt daarmee vast dat ten aanzien van beide benadeelde partijen sprake was van een affectieve relatie met het slachtoffer.
De benadeelde partijen kunnen aanspraak maken op vergoeding van affectieschade wegens ‘ernstig en blijvend letsel’ indien sprake is van een blijvende functiestoornis, waarbij een zeer bijzondere ernst van letsel is vereist. De wetgever heeft hierbij als indicatie genoemd dat sprake moet zijn van een (aan de hand van de AMA-guides vastgestelde) blijvende functiestoornis van 70% of meer. In dat geval is in ieder geval sprake van ‘ernstig en blijvend letsel’. Gelet op het letsel van het slachtoffer, waarbij sprake is van een comateuze toestand waarbij het slachtoffer niet aanspreekbaar is en de prognose op termijn infaust is, stelt het hof vast dat is voldaan aan het vereiste ‘ernstig en blijvend letsel’.
Blijkens mededelingen, die de gemachtigde van de benadeelde partij ter zitting heeft gedaan namens de echtgenoot van het slachtoffer, is de echtgenoot en de dochter onbeschrijflijk veel verdriet en leed aangedaan door het gebeurde. Nu het gevorderde bedrag overeen komt met het bedrag genoemd in de ‘tabel affectieschade nabestaanden’, zal het hof beide vorderingen integraal toewijzen.
Om de reden zoals voornoemd ten aanzien van de vordering van [benadeelde 1] bestaat geen aanleiding tot matiging van de toegewezen bedragen vanwege een eigen schuld van het slachtoffer.
Reiskosten
De benadeelde partij heeft gesteld dat hij tweemaal zijn vrouw heeft bezocht en vordert hiervoor de reiskosten. Niet is komen vast te staan dat deze reiskosten zijn gemaakt voor het opstellen van de vordering benadeelde partij of voor het bezoeken van de zitting. Het hof gaat er om die reden van uit dat beide reizen (primair) zijn ondernomen om zijn vrouw te bezoeken. Aldus is geen sprake van proceskosten.
Het hof sluit aan bij het forfaitaire bedrag per kilometer zoals blijkt uit de Letselschade Richtlijn Kilometervergoeding. Het hof ziet geen reden om het forfaitaire bedrag boven de 2.000 kilometer te wijzigen. Tot slot merkt het hof op dat het alleszins aannemelijk is dat de echtgenoot van het slachtoffer tol heeft betaald. Dat ten aanzien van dit gedeelte van de schadepost geen bon of bankafschrift is overgelegd, doet hieraan niet af. Gelet op het voorgaande wijst het hof het gevorderde bedrag van € 2.546,40 integraal toe.
Slotsom
De verdachte is jegens de benadeelde partij [benadeelde 3] gehouden tot de vergoeding van de immateriële schade tot een bedrag van € 17.500,00, zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 maart 2020, zijnde de dag van de schadeveroorzakende gebeurtenis.
Jegens de benadeelde partij [benadeelde 2] is de verdachte gehouden tot de vergoeding van de immateriële schade tot een bedrag van € 17.500,00, zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 maart 2020, zijnde de dag van de schadeveroorzakende gebeurtenis. Daarnaast is de verdachte gehouden tot de vergoeding van de materiële schade tot een bedrag van € 2.546,40, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 september 2020, zijnde de datum gelegen in de periode tussen het gebeurde en de zitting in eerste aanleg.
Om te bevorderen dat de door de verdachte rechtstreeks toegebrachte schade door hem wordt vergoed, zal het hof ter zake van die schade de maatregel van artikel 36f Sr opleggen, te vermeerderen met de wettelijke rente. Het hof zal gijzeling verbinden aan de op te leggen maatregel.

Bevel gijzeling

De raadsman heeft het hof verzocht om aan de op te leggen schadevergoedingsmaatregelen geen gijzeling te koppelen of de duur daarvan te beperken, omdat de verdachte geen financiële middelen heeft. Het hof overweegt dat de verdachte niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij niet in staat is aan de betalingsverplichting te voldoen, zodat het hof geen aanleiding ziet het verzoek in te willigen. Bij het bepalen van de duur van de gijzeling die aan de ten behoeve van de benadeelde partijen op te leggen schadevergoedingsmaatregelen zal worden verbonden, houdt het hof rekening met de wettelijk bepaalde maximumduur van in totaal één jaar (te weten 365 dagen).

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36f, 38z, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Legt aan de verdachte op de maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking.
Gelast de
teruggaveaan de verdachte van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
1. 5897922 10 euro.
Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbendevan de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
2. 5891913 1 fles
3. 5891919 6 flessen
5. 5891924 1 zak
6. 5893000 10 stuks pil Kamagra
7. 5893002 17 stuks medicijn
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 1] ter zake van het primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 156.465,00 (honderdzesenvijftigduizend vierhonderdvijfenzestig euro), bestaande uit € 6.465,00 (zesduizend vierhonderdvijfenzestig euro) aan materiële schade en € 150.000,00 (honderdvijftigduizend euro) aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 1], ter zake van het primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 156.465,00 (honderdzesenvijftigduizend vierhonderdvijfenzestig euro), bestaande uit € 6.465,00 (zesduizend vierhonderdvijfenzestig euro) aan materiële schade en € 150.000,00 (honderdvijftigduizend euro) aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 185 (honderdvijfentachtig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 1 september 2020
en van de immateriële schade op 1 maart 2020.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 2] ter zake van het primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 20.046,40 (twintigduizend zesenveertig euro en veertig cent), bestaande uit € 2.546,40 (tweeduizend vijfhonderdzesenveertig euro en veertig cent) aan materiële schade en € 17.500,00 (zeventienduizend vijfhonderd euro) aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 2], ter zake van het primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 20.046,40 (twintigduizend zesenveertig euro en veertig cent), bestaande uit € 2.546,40 (tweeduizend vijfhonderdzesenveertig euro en veertig cent) aan materiële schade en € 17.500,00 (zeventienduizend vijfhonderd euro) aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 90 (negentig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 1 september 2020 en van de immateriële schade op 1 maart 2020.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 3]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 3] ter zake van het primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 17.500,00 (zeventienduizend vijfhonderd euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 3], ter zake van het primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 17.500,00 (zeventienduizend vijfhonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 90 (negentig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de schade op 1 maart 2020.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. D. Abels, mr. H.M.J. Quaedvlieg en mr. H.A.G. Nijman, in tegenwoordigheid van mr. S. Pesch, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 19 april 2022.
Mr. D. Abels en mr. S. Pesch zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]