ECLI:NL:GHAMS:2022:1177

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
19 april 2022
Publicatiedatum
19 april 2022
Zaaknummer
200.305.617/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incident tot schorsing tenuitvoerlegging en zekerheidstelling in civiele procedure

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 19 april 2022 uitspraak gedaan in een incident tot schorsing van de tenuitvoerlegging van een vonnis van de rechtbank Noord-Holland. De appellante, die in dienst was van Keltech Electrical Services B.V., was in hoger beroep gekomen van een vonnis waarin zij was veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding van € 42.377,75 aan Keltech wegens ongerechtvaardigde verrijking. De appellante verzocht het hof om de tenuitvoerlegging van het vonnis te schorsen, onder meer omdat er beslag was gelegd op haar woning en zij vreesde voor executieverkoop. Het hof overwoog dat de appellante onvoldoende aannemelijk had gemaakt dat haar belang bij schorsing zwaarder woog dan het belang van Keltech bij de tenuitvoerlegging van het vonnis. Het hof wees de vordering tot schorsing af en oordeelde dat de appellante niet had aangetoond dat de executie van het vonnis onredelijke gevolgen voor haar zou hebben. De zaak werd vervolgens verwezen naar de rol voor het nemen van een memorie van grieven door de appellante.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.305.617/01
zaak-/rolnummer rechtbank Noord-Holland : C/15/314900 / HA ZA 21-189
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 19 april 2022
inzake
[appellante],
wonend te [woonplaats] ,
appellante in de hoofdzaak,
eiseres in het incident,
advocaat: mr. L.L. Couvreur te Amsterdam,
tegen
KELTECH ELECTRICAL SERVICES B.V.,
gevestigd te Hoorn,
geïntimeerde in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
advocaat: mr. P.F. Keuchenius te Hoorn.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [appellante] en Keltech genoemd.
[appellante] is bij dagvaarding van 17 januari 2022 in hoger beroep gekomen van het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 29 december 2021 dat onder bovengenoemd zaak-/rolnummer is gewezen tussen Keltech als eiseres en [appellante] als gedaagde.
Bij de dagvaarding heeft [appellante] tevens een incidentele vordering tot schorsing ex artikel 351 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), althans tot zekerheidstelling ex artikel 235 Rv, ingesteld. [appellante] heeft in het incident gevorderd, primair, dat het hof de tenuitvoerlegging van het bestreden vonnis zal schorsen, een en ander onder verbeurte van een dwangsom door Keltech, subsidiair, dat het hof dit zal doen onder de voorwaarde dat [appellante] zekerheid biedt voor betaling van de vorderingen van Keltech door het verstrekken van een bankgarantie, een en ander onder verbeurte van een dwangsom door Keltech, en meer subsidiair, voor zover de tenuitvoerlegging van het bestreden vonnis niet wordt geschorst, dat het hof zal bepalen dat aan de tenuitvoerlegging van het bestreden vonnis de voorwaarde wordt verbonden dat Keltech zekerheid stelt, uitvoerbaar bij voorraad.
Op de dienende dag heeft [appellante] overeenkomstig de appeldagvaarding geconcludeerd.
Keltech heeft daarop bij conclusie, met producties, geantwoord en geconcludeerd dat het hof de incidentele vordering zal afwijzen, met veroordeling van [appellante] in de kosten van het incident.
Vervolgens is arrest gevraagd in het incident.

2.Beoordeling

in het incident
2.1.
Het gaat in deze zaak, samengevat en voor zover in dit incident van belang, om het volgende. [appellante] is in dienst geweest van Keltech. Bij het bestreden vonnis heeft de rechtbank, op vordering van Keltech, voor recht verklaard dat [appellante] ongerechtvaardigd is verrijkt en [appellante] veroordeeld tot vergoeding van de schade die Keltech heeft geleden op grond van ongerechtvaardigde verrijking door betaling van een bedrag van € 42.377,75, te vermeerderen met wettelijke rente hierover vanaf 30 maart 2021 tot de dag van volledige betaling. De rechtbank heeft daartoe (onder meer) overwogen dat Keltech is geslaagd in het bewijs dat de betalingen van Keltech ten behoeve van [appellante] voor de woningen in [plaats] en [plaats] (huur en nutsvoorzieningen) geen rechtsgrond hadden en dat Keltech door die betalingen is verarmd terwijl [appellante] daardoor is verrijkt. Daarnaast heeft de rechtbank [appellante] veroordeeld in de beslag- en proceskosten, met nakosten en rente, het vonnis voor wat betreft de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad verklaard en het meer of anders gevorderde afgewezen.
2.2.
Ter toelichting op haar incidentele vordering heeft [appellante] het volgende aangevoerd. De toewijzing van de vorderingen van Keltech is
uitsluitendgelegen in het feit dat volgens de rechtbank (het aanbod van) bewijs door [appellante] zou ontbreken ten aanzien van haar stelling dat zij met Keltech afspraken heeft gemaakt over de betaling door Keltech van huur en nutsvoorzieningen voor de woningen in [plaats] en [plaats] . De bewijslast rust echter op Keltech. [appellante] heeft belang bij de gevorderde schorsing, aangezien de rechtbank haar heeft veroordeeld tot betaling van een geldsom en er beslag is gelegd op haar woning in [plaats] . Zij wijst erop dat executieverkoop van de woning in [plaats] geen, althans slechts een geringe, netto-opbrengst zal opleveren, gezien de hoogte van de hypotheekschuld en de bewoonde staat van de woning. De woning is namelijk aan een gezin, bestaande uit een man, een vrouw en hun éénjarige dochter, verhuurd en die huurovereenkomst zal in beginsel onaangetast blijven bij verkoop. Ook is niet gebleken dat bij Keltech door schorsing van de tenuitvoerlegging een noodtoestand zal ontstaan. De onderhavige zaak betreft maandelijkse bankoverschrijvingen in de periode van april 2019 tot en met augustus 2020 en pas op 12 maart 2021, ruim acht maanden na de laatste betaling, heeft Keltech zich op het standpunt gesteld ter zake een vordering op [appellante] te hebben. Dit duidt erop dat Keltech geen spoedeisend belang heeft bij tenuitvoerlegging van het vonnis. Verder geldt dat, voor zover al sprake zou zijn van ongerechtvaardigde verrijking, de verrijking ter hoogte van € 20.375,75 reeds is genoten wegens huurgenot door [appellante] , voor zover het de betalingen voor de huurwoning in [plaats] (gebruikt voor bewoning door [appellante] en kantoorruimte door Keltech) betreft. Voor zover het de betalingen voor haar woning in [plaats] betreft ter hoogte van € 22.302,00, geldt dat [appellante] op geen enkele wijze is verrijkt, omdat zij die woning heeft verhuurd aan Keltech voor de huisvesting van werknemers van Keltech. Het zou vergaande gevolgen hebben voor [appellante] , die tevens zorgdraagt voor twee kinderen van acht en een jaar oud, indien zij hangende de appelprocedure de door Keltech gevorderde bedragen dient te voldoen en haar woning door een executieverkoop wordt verkocht. Tenuitvoerlegging van het bestreden vonnis hangende de appelprocedure zou dus tot onredelijke benadeling van [appellante] leiden, aldus nog steeds [appellante] .
2.3.
Keltech heeft gemotiveerd verweer gevoerd, op gronden waarop hierna, voor zover van belang, zal worden ingegaan.
2.4.
Bij de beoordeling van de vordering tot (onder bepaling van een voorwaarde) schorsing van de tenuitvoerlegging van het bestreden vonnis, waarin de beslissing over de uitvoerbaarheid bij voorraad niet is gemotiveerd, stelt het hof het volgende voorop (vgl. HR 20 december 2019, ECLI:NL:HR:2019:2026). Uitgangspunt is dat een uitgesproken veroordeling, hangende een hogere voorziening, uitvoerbaar dient te zijn en zonder de voorwaarde van zekerheidstelling ten uitvoer kan worden gelegd. Afwijking van dit uitgangspunt kan worden gerechtvaardigd door omstandigheden die meebrengen dat het belang van de veroordeelde bij behoud van de bestaande toestand zolang niet op het door hem ingestelde rechtsmiddel is beslist, of diens belang bij zekerheidstelling, ook gegeven dit uitgangspunt, zwaarder weegt dan het belang van degene die de veroordeling in de ten uitvoer te leggen uitspraak heeft verkregen, bij de uitvoerbaarheid bij voorraad daarvan of bij deze uitvoerbaarheid zonder dat daaraan de voorwaarde van zekerheidstelling wordt verbonden. Bij de toepassing van deze maatstaf moet worden uitgegaan van de beslissingen in de ten uitvoer te leggen uitspraak en van de daaraan ten grondslag liggende vaststellingen en oordelen, en blijft de kans van slagen van het tegen die beslissing aangewende rechtsmiddel buiten beschouwing, met dien verstande dat de rechter in zijn oordeelsvorming kan betrekken of de ten uitvoer te leggen beslissing(en) berust(en) op een kennelijke misslag.
2.5.
Het hof overweegt als volgt. Naar het oordeel van het hof heeft [appellante] niet althans onvoldoende aannemelijk gemaakt dat er omstandigheden zijn die meebrengen dat haar belang bij behoud van de bestaande situatie zolang niet op het hoger beroep is beslist, zwaarder weegt dan het belang van Keltech bij de tenuitvoerlegging van het bestreden vonnis. Nu de uitvoerbaar bij voorraad verklaarde beslissingen hier allen veroordelingen tot betaling van een geldsom betreffen, is het belang van Keltech bij (voortzetting van) de tenuitvoerlegging in beginsel gegeven. Dat door schorsing van de tenuitvoerlegging geen noodtoestand bij Keltech zou ontstaan en dat Keltech geen spoedeisend belang bij de tenuitvoerlegging zou hebben, zoals [appellante] stelt, doet, wat hiervan ook zij, aan dit belang van Keltech niet af.
Het belang van [appellante] bij schorsing weegt daar niet tegenop. Daartoe acht het hof het volgende redengevend. [appellante] heeft haar stelling dat als zij hangende de appelprocedure de door Keltech gevorderde bedragen dient te voldoen en haar woning in [plaats] middels executieverkoop wordt verkocht, dit vergaande gevolgen voor haar (en haar kinderen) heeft niet, althans onvoldoende, onderbouwd. [appellante] heeft geen inzicht gegeven in haar financiële situatie, zodat onduidelijk is wat de gevolgen zijn als zij hangende de appelprocedure de door Keltech gevorderde bedragen moet voldoen. Nu [appellante] en haar gezin niet zelf in de woning in [plaats] wonen – zij stelt immers de woning aan een ander gezin te hebben verhuurd en zelf in de woning in [plaats] te wonen –, is zonder nadere toelichting, die ontbreekt, onduidelijk wat de gevolgen van executoriale verkoop van de woning in [plaats] zijn voor [appellante] . Verder heeft [appellante] geen inzicht gegeven in de waarde van deze woning en ook geen stukken overgelegd met betrekking tot de daarop rustende hypotheek en de door haar gestelde huurovereenkomst. Daarmee heeft zij haar stelling dat executieverkoop van de woning in [plaats] geen, althans een geringe, netto-opbrengst zal opleveren evenmin (voldoende) onderbouwd. Het hof zal reeds daarom aan deze stellingen van [appellante] voorbij gaan.
2.6.
Het betoog van [appellante] dat voor zover al sprake zou zijn van ongerechtvaardigde verrijking, wat betreft de betalingen voor de huurwoning in [plaats] de eventuele verrijking reeds is genoten, kan niet tot toewijzing van de onderhavige vordering tot schorsing leiden. Wat betreft de betalingen voor de woning in [plaats] betoogt [appellante] dat zij hierdoor – anders dan de rechtbank heeft geoordeeld – op geen enkele wijze is verrijkt. Dit betreft evenwel inhoudelijke bezwaren tegen het bestreden vonnis. Echter, voor zover [appellante] haar vordering tot schorsing baseert op inhoudelijke bezwaren tegen het bestreden vonnis, heeft te gelden dat het hof in het kader van dit incident niet op die bezwaren kan ingaan en dat thans op het oordeel in de hoofdzaak niet kan worden vooruitgelopen.
2.7.
Bovendien lijkt de klacht van [appellante] dat de rechtbank heeft miskend dat de bewijslast niet op haar maar op Keltech rust, op een verkeerde lezing van het bestreden vonnis te berusten. De rechtbank heeft (in overweging 4.12) namelijk wel degelijk overwogen dat op Keltech de bewijslast rust van haar stelling dat er geen grond was voor de betalingen door Keltech ten behoeve van [appellante] . Na geoordeeld te hebben dat Keltech voorshands in dat bewijs was geslaagd, heeft de rechtbank (in overweging 4.13) overwogen dat [appellante] weliswaar tot
tegenbewijs zou kunnen worden toegelaten, maar dat zij dit niet heeft aangeboden. Vervolgens heeft de rechtbank (in overweging 4.14) bij het ontbreken van (het aanbod tot)
tegenbewijs, Keltecht geslaagd geacht in het bewijs dat de betalingen van Keltech ten behoeve van [appellante] geen rechtsgrond hadden. Verder is gesteld noch gebleken dat het bestreden vonnis op een
kennelijkemisslag berust.
2.8.
Op grond van al het voorgaande oordeelt het hof dat er geen - door [appellante] aangevoerde - omstandigheden zijn die kunnen rechtvaardigen dat van het hiervoor onder 2.4 opgenomen uitgangspunt wordt afgeweken, zodat de primaire vordering tot schorsing van de tenuitvoerlegging moet worden afgewezen. Dit geldt evenzeer voor de subsidiaire vordering tot schorsing onder de voorwaarde dat [appellante] zekerheid zal stellen.
2.9.
Bij de beoordeling van de meer subsidiaire vordering tot zekerheidstelling gelden op overeenkomstige wijze de maatstaven die hiervoor onder 2.4 zijn geformuleerd (zoals ook blijkt uit het genoemde HR 20 december 2019, ECLI:NL:HR:2019:2026).
2.10.
[appellante] legt aan haar vordering tot zekerheidstelling dezelfde feiten en omstandigheden ten grondslag als aan haar vordering tot schorsing van de tenuitvoerlegging. Ook bij de beoordeling van die vordering dienen de belangen van partijen tegen elkaar te worden afgewogen. Hetgeen hiervoor is overwogen, leidt er toe dat ook deze afweging in het nadeel van [appellante] uitvalt. Aan het belang van [appellante] bij de door haar verlangde zekerheidstelling komt niet meer gewicht toe dan aan het belang van Keltech bij uitvoerbaarheid bij voorraad van het bestreden vonnis zonder dat daaraan de voorwaarde van zekerheidstelling wordt verbonden. Op deze grond zal ook de meer subsidiaire vordering tot zekerheidstelling worden afgewezen.
2.11.
Een oordeel over de kosten van het incident zal worden aangehouden tot het eindarrest in de hoofdzaak.
in de hoofdzaak
2.12.
De hoofdzaak zal naar de rol worden verwezen voor het nemen van een memorie van grieven door [appellante] . Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

3.Beslissing

Het hof:
in het incident:
wijst de vordering af;
houdt de beslissing over de proceskosten aan tot het eindarrest in de hoofdzaak;
in de hoofdzaak:
verwijst de zaak naar de rol van 31 mei 2022 voor het nemen van een memorie van grieven door [appellante] ;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. R.J.M. Smit, I.A. Haanappel-van der Burg en L. Alwin en is door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 19 april 2022.