ECLI:NL:GHAMS:2022:1169
Gerechtshof Amsterdam
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Vordering in incident m.b.t. hoedanigheid geïntimeerden
In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Amsterdam, gaat het om een vordering in incident met betrekking tot de hoedanigheid van de geïntimeerden. De appellanten, aangeduid als [appellanten] c.s., hebben hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de rechtbank. Geïntimeerden zijn [geïntimeerde 1], [geïntimeerde 2] en [geïntimeerde 3], waarbij [geïntimeerde 3] tevens als vereffenaar van de nalatenschap optreedt. De procedure in eerste aanleg was gevoerd tussen de erflaatster en de appellanten, maar na het overlijden van de erflaatster is de rol van de vereffenaars van de nalatenschap aan de orde gekomen.
Op 19 oktober 2021 heeft [geïntimeerde 3] een incident ingediend met de stelling dat [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] ten onrechte als gezamenlijke erfgenamen zijn gedagvaard, en dat zij in hun hoedanigheid van vereffenaars van de nalatenschap hadden moeten worden gedagvaard. Het hof heeft deze stelling verworpen, omdat het duidelijk was dat de appellanten [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] als vertegenwoordigers van de nalatenschap in de procedure betrokken wilden zijn. Het hof oordeelt dat er geen onduidelijkheid bestond over hun positie in de procedure, en dat de vordering tot niet-ontvankelijkheid van [geïntimeerde 3] wordt afgewezen.
Het hof heeft ook vastgesteld dat [geïntimeerde 3] als vereffenaar in de procedure is betrokken en dat de andere geïntimeerden geen rol meer spelen. De proceskosten van het incident worden gecompenseerd, en de zaak wordt verwezen naar de rol voor verdere behandeling. Het arrest is uitgesproken op 19 april 2022.