ECLI:NL:GHAMS:2022:1169

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
19 april 2022
Publicatiedatum
19 april 2022
Zaaknummer
200.280.409/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering in incident m.b.t. hoedanigheid geïntimeerden

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Amsterdam, gaat het om een vordering in incident met betrekking tot de hoedanigheid van de geïntimeerden. De appellanten, aangeduid als [appellanten] c.s., hebben hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de rechtbank. Geïntimeerden zijn [geïntimeerde 1], [geïntimeerde 2] en [geïntimeerde 3], waarbij [geïntimeerde 3] tevens als vereffenaar van de nalatenschap optreedt. De procedure in eerste aanleg was gevoerd tussen de erflaatster en de appellanten, maar na het overlijden van de erflaatster is de rol van de vereffenaars van de nalatenschap aan de orde gekomen.

Op 19 oktober 2021 heeft [geïntimeerde 3] een incident ingediend met de stelling dat [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] ten onrechte als gezamenlijke erfgenamen zijn gedagvaard, en dat zij in hun hoedanigheid van vereffenaars van de nalatenschap hadden moeten worden gedagvaard. Het hof heeft deze stelling verworpen, omdat het duidelijk was dat de appellanten [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] als vertegenwoordigers van de nalatenschap in de procedure betrokken wilden zijn. Het hof oordeelt dat er geen onduidelijkheid bestond over hun positie in de procedure, en dat de vordering tot niet-ontvankelijkheid van [geïntimeerde 3] wordt afgewezen.

Het hof heeft ook vastgesteld dat [geïntimeerde 3] als vereffenaar in de procedure is betrokken en dat de andere geïntimeerden geen rol meer spelen. De proceskosten van het incident worden gecompenseerd, en de zaak wordt verwezen naar de rol voor verdere behandeling. Het arrest is uitgesproken op 19 april 2022.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.280.409/01
zaak-/rolnummer rechtbank Amsterdam : C/13/636493/HAZA 17-1026
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 19 april 2022
inzake

1.[appellant 1] ,

wonende te [plaats] ,
2. [appellant 2] ,
wonende te [plaats B] ,
appellanten in het principaal hoger beroep, geïntimeerden in het incidenteel hoger beroep, tevens verweerders in het incident,
advocaat: mr. J.P. Koets te Haarlem,
tegen

1.[geïntimeerde 1] ,

wonende te [plaats C] ,
geïntimeerde,
advocaat: mr. M.J.P. Schipper te Alkmaar,

2. [geïntimeerde 2] ,

wonende te [plaats D] ,
geïntimeerde,

3. [geïntimeerde 3] , vereffenaar in de nalatenschap van wijlen [erflater ] ,

wonende te [plaats C] ,
geïntimeerde in het principaal hoger beroep, appellant in het incidenteel hoger beroep, tevens eiser in het incident,
advocaat: mr. M.G. Hees te ’s-Hertogenbosch.

1.Het geding in hoger beroep

Appellanten worden hierna ook [appellanten] c.s. genoemd. Geïntimeerden worden hierna achtereenvolgens ook [geïntimeerde 1] , [geïntimeerde 2] en [geïntimeerde 3] genoemd.
Voor het procesverloop tot 27 juli 2021 verwijst het hof naar het op die datum in deze zaak uitgesproken tussenarrest.
Op 19 oktober 2021 heeft [geïntimeerde 3] een incident tot niet-ontvankelijkverklaring, tevens memorie van antwoord, tevens vermeerdering van eis en incidenteel hoger beroep genomen.
De incidentele vordering strekt ertoe [appellanten] c.s. niet-ontvankelijk te verklaren in het hoger beroep, met veroordeling van [appellanten] c.s. in de kosten van het incident.
[appellanten] c.s. hebben geantwoord in het incident en geconcludeerd tot afwijzing van de vordering in het incident, met veroordeling van [geïntimeerde 3] in de (volledige) proceskosten.
Ten slotte is arrest gevraagd in het incident.

2.Beoordeling

2.1
Het incident betreft de vraag of [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] in de juiste hoedanigheid als partij in de procedure zijn betrokken. Volgens [geïntimeerde 3] zijn zij bij dagvaarding in hoger beroep ten onrechte als gezamenlijke erfgenamen gedagvaard. In plaats daarvan hadden zij moeten worden gedagvaard in hun hoedanigheid van vereffenaars van de nalatenschap. Omdat er nadien geen verzoek tot wijziging van de aanduiding van [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] is ingediend, dienen [appellanten] c.s. niet-ontvankelijk te worden verklaard in het hoger beroep, aldus [geïntimeerde 3] .
2.2
Het hof volgt [geïntimeerde 3] niet in dit standpunt. Daartoe is het volgende redengevend. De procedure in eerste aanleg is gevoerd tussen (de bewindvoerder van) erflaatster als eisende partij, tevens verwerende partij in reconventie en [appellanten] c.s. als gedaagden, tevens eisers in reconventie. Na het wijzen van het vonnis in eerste aanleg is erflaatster overleden.
Vanaf het uitbrengen van de dagvaarding in hoger beroep is steeds volkomen duidelijk geweest dat [appellanten] c.s. beoogden [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] (naast [appellant 1] zelf) in rechte te betrekken als vertegenwoordigers van de nalatenschap. De vraag in welke hoedanigheid [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] in de procedure zijn betrokken - erfgenamen of (ook) vereffenaars - is in wezen irrelevant, omdat bij hen geen onduidelijkheid heeft kunnen bestaan over hun positie in de procedure. Reeds hierom volgt het hof [geïntimeerde 3] niet in de stelling dat een verzoek tot partijwisseling had moeten worden gedaan.
Bovendien treedt [geïntimeerde 3] sinds 20 augustus 2020 op als vereffenaar en is hij - na de door hem verzochte schorsing van de procedure op grond van artikel 225 Rv en de daarop volgende hervatting – thans ook in deze hoedanigheid betrokken in de procedure.
Nu in hoger beroep voor geïntimeerden steeds duidelijk is geweest dat het gaat om een vordering van respectievelijk op de nalatenschap, zijn zij niet in hun belangen geschaad en zal de vordering tot niet-ontvankelijkverklaring worden afgewezen.
2.3
Het hof constateert tot slot dat [appellanten] c.s. bij de hervatting van het geding ook [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] hebben opgeroepen. Nu [geïntimeerde 3] als vereffenaar in de nalatenschap optreedt en ook in de procedure is verschenen hebben [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] echter geen plaats meer als partij in deze procedure. Het hof zal de procedure daarom voortzetten met alleen [geïntimeerde 3] als geïntimeerde.
2.4
Gelet op de familierelatie tussen partijen zal het hof de proceskosten van het incident compenseren.

3.Beslissing

Het hof:
in het incident:
- wijst de vordering af,
- compenseert de proceskosten in die zin dat iedere partij de eigenkosten draagt;
in de hoofdzaak:
- verstaat dat het geding door [geïntimeerde 3] als vereffenaar van de nalatenschap is hervat en dat alleen [geïntimeerde 3] nog als geïntimeerde in de procedure optreedt,
- verwijst de zaak naar de rol van 31 mei 2022 voor memorie van antwoord in het incidenteel hoger beroep.
Dit arrest is gewezen door J.C.W. Rang, J.W. Hoekzema en A.R. Sturhoofd en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 19 april 2022.