ECLI:NL:GHAMS:2022:1150

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
8 april 2022
Publicatiedatum
15 april 2022
Zaaknummer
23-001946-21
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor vernieling en bewezenverklaring van poging tot zware mishandeling met afwijzing van noodweer(exces) en gedeeltelijke toewijzing van vordering benadeelde partij

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 8 april 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1972, was aangeklaagd voor poging tot zware mishandeling en vernieling. De tenlastelegging betrof een incident op 18 april 2021 te Purmerend, waarbij de verdachte de aangever met een mes in het been zou hebben gestoken en een auto zou hebben vernield. Tijdens de zitting in hoger beroep op 25 maart 2022 heeft de verdachte hoger beroep ingesteld tegen het eerdere vonnis. Het hof heeft de vordering van de advocaat-generaal en de argumenten van de verdachte en zijn raadsman in overweging genomen.

Het hof heeft geoordeeld dat de verdachte niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat hij de vernieling heeft gepleegd, en heeft hem daarvan vrijgesproken. De schade aan de auto was niet voldoende te relateren aan het handelen van de verdachte. Wat betreft de poging tot zware mishandeling heeft het hof vastgesteld dat de verdachte opzettelijk de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel heeft aanvaard door met een mes stekende bewegingen te maken richting de aangever, die in zijn auto zat. Het beroep op noodweer is verworpen, omdat de verdachte zelf de confrontatie heeft opgezocht door met een mes naar buiten te gaan.

De verdachte is veroordeeld tot een taakstraf van 150 uren, met een voorwaardelijke gevangenisstraf van 75 dagen, en moet een schadevergoeding van € 1.000,00 betalen aan de benadeelde partij voor immateriële schade. De vordering van een andere benadeelde partij is afgewezen, omdat de verdachte niet schuldig is bevonden aan de vernieling. Het hof heeft ook bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een meldplicht en ambulante behandeling.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001946-21
datum uitspraak: 8 april 2022
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 5 juli 2021 in de strafzaak onder parketnummer 15-106864-21 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1972,
adres: [adres 1] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
25 maart 2022.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte, diens raadsman en de advocaat van de benadeelde partij naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1. primair
hij op of omstreeks 18 april 2021 te Purmerend ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [benadeelde 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen die [benadeelde 1] met een mes, althans een puntig voorwerp, in het been heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
1.
subsidiair
hij op of omstreeks 18 april 2021 te Purmerend [benadeelde 1] heeft mishandeld door die [benadeelde 1] met een mes, althans een puntig voorwerp, in het been te steken;
2.
hij op of omstreeks 18 april 2021 te Purmerend opzettelijk en wederrechtelijk een auto, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander, te weten aan [benadeelde 1] toebehoorde, heeft vernield, beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat daarvan slechts aantekening is gedaan ingevolge artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering.

Vrijspraak

Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 2 is tenlastegelegd, zodat hij hiervan moet worden vrijgesproken. Blijkens de aangifte is er schade aan de auto. Hieruit volgt echter niet dat deze schade door het handelen van de verdachte is ontstaan. Ook uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting blijkt onvoldoende dat de verdachte de schade aan de auto heeft veroorzaakt, nu de verdachte dit ontkent en de getuigen niet hebben gezien dat de verdachte de auto heeft beschadigd.

Overwegingen ten aanzien van het bewijs en het beroep op noodweer

De raadsman heeft bepleit dat de verdachte (eveneens) moet worden vrijgesproken van het onder 1 primair en subsidiair tenlastegelegde. Niet kan worden bewezen dat de verdachte bewust de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel bij de aangever heeft aanvaard. De aangever heeft zelf richting het mes getrapt en er is niets bekend over de wijze van het beweerdelijke steken. De feitelijke toedracht van de verwonding is onbekend en ook het opzet op de subsidiair tenlastegelegde mishandeling ontbreekt. Daarnaast komt de verdachte een beroep op noodweer toe. De verdachte heeft het mes ter afdreiging in zijn woning gepakt en zich daarmee verdedigd tegen een aanval van de aangever. Het geweld was proportioneel en noodzakelijk.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat geen sprake was van een noodweersituatie en dat het verweer moet worden verworpen. De verdachte is naar binnengegaan en vervolgens met een mes naar buiten gekomen. Door met dit mes stekende bewegingen richting de aangever, die in zijn auto zat, te maken, heeft de verdachte bewust de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel aanvaard.
Het hof overweegt als volgt.
Op 18 april 2021 parkeerde de aangever zijn auto voor de woning van de verdachte. De verdachte, die onder invloed van alcohol was, vond dit niet prettig en is naar de aangever toegelopen, waarna een confrontatie ontstond. Op enig moment is de verdachte naar zijn woning gelopen en heeft een mes gepakt. Eenmaal buiten heeft de verdachte, zo blijkt onder andere uit de ter plaatse afgelegde verklaring van zijn partner, met dit mes stekende bewegingen gemaakt in de richting van de aangever terwijl die zich op dat moment achter het stuur van zijn auto bevond.
Voor een geslaagd beroep op noodweer is onder meer vereist dat de verdediging is gericht tegen een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding van de verdachte. Naar het oordeel van het hof was hiervan geen sprake. Weliswaar valt niet meer vast te stellen wat er precies tussen de aangever en de verdachte is voorgevallen voorafgaand aan het moment waarop de verdachte in zijn woning het mes heeft gepakt - de lezingen lopen op dit punt uiteen -, maar wel is duidelijk dat de verdachte op enig moment bij de aangever is weggelopen en zijn woning is ingegaan. In plaats van binnen te blijven, heeft de verdachte een mes gepakt en is hij met dat mes naar de aangever teruggelopen. Naar het oordeel van het hof was er op dat moment geen sprake van een noodweersituatie en heeft hij zelf de confrontatie opgezocht. Enige aanranding daarna van de zijde van de aangever waartegen de verdachte zich mocht verdedigen, is niet aannemelijk geworden. Het beroep op noodweer wordt aldus verworpen.
Door in dronken toestand met een mes stekende bewegingen richting de aangever te maken, terwijl deze in de auto zat en weinig ruimte had om te manoeuvreren, heeft de verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat de aangever zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. Aangever is ook in zijn been geraakt. Ook wanneer wordt aangenomen dat dit, zoals de verdachte heeft verklaard, is gebeurd doordat aangever schopte, is dit gelet op de omstandigheden van het geval niet aan de aangever te wijten. Bovendien is het een feit van algemene bekendheid dat zich in het been onder meer pezen, spieren en een slagader bevinden. Deze kunnen worden doorgesneden of beschadigd, hetgeen zwaar lichamelijk letsel tot gevolg kan hebben. Gezien vorenstaande levert het handelen van de verdachte een poging tot zware mishandeling op.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 18 april 2021 te Purmerend ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan
[benadeelde 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, [benadeelde 1] met een mes in het been heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen onder 1 primair meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 primair bewezenverklaarde levert op:
poging tot zware mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De politierechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1 primair en 2 bewezenverklaarde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 180 uren, te vervangen door 90 dagen hechtenis met aftrek, waarvan 50 uren, subsidiair 25 dagen vervangende hechtenis, voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en bijzondere voorwaarden.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als in eerste aanleg opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling van de aangever door hem met een mes in het been te steken. De aangever heeft hierdoor een verwonding aan zijn been opgelopen. Met zijn gedragingen heeft de verdachte een grove inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de aangever. Naast lichamelijk letsel kan een zodanige poging tot zware mishandeling gevoelens van angst bij het slachtoffer veroorzaken. Tot slot veroorzaakt een dergelijk feit, dat op de openbare weg plaatsvond en door diverse mensen is gezien, gevoelens van onveiligheid in de samenleving.
Het hof houdt rekening met de inhoud van het over de verdachte uitgebracht reclasseringsadvies van
28 juni 2021. Blijkens dit advies is de verdachte in het verleden gediagnostiseerd met borderline trekken en kampte hij met een depressie. Daarnaast was sprake van emotie-regulatie problematiek. De reclassering adviseert een meldplicht en ambulante behandeling. Mede gelet op het feit dat de verdachte zich op zitting nog geëmotioneerd toonde over het parkeerprobleem dat de aanleiding vormde voor de confrontatie en destijds een mes heeft gepakt, neemt het hof dit advies over.
Het hof acht, alles afwegende, een taakstraf van na te melden duur passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 2.500,00 aan immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 1.000,00. De politierechter heeft de verdachte tevens veroordeeld in de kosten die door de benadeelde partij zijn gemaakt en die deze ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken tot een bedrag van € 956,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 primair bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. Het hof zal de omvang van de immateriële schade op de voet van het bepaalde in artikel 6:106 BW naar maatstaven van billijkheid schatten op € 1.000,00. Daarbij heeft het hof onder meer acht geslagen op bedragen die in vergelijkbare gevallen worden toegewezen. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen. Voor het overige is uit het onderzoek ter terechtzitting onvoldoende gebleken dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden. De verdachte is in zoverre niet tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering voor het overige zal worden afgewezen.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.
De door de benadeelde partij gevorderde proceskosten ten bedrage van € 956,00 worden toegewezen.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 2.391,94 aan materiële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De verdachte wordt niet schuldig verklaard ter zake van de onder 2 tenlastegelegde vernieling waardoor de gestelde schade zou zijn veroorzaakt. De benadeelde partij kan daarom niet worden ontvangen in de vordering.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 45 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 primair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 primair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
150 (honderdvijftig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
75 (vijfenzeventig) dagen hechtenis.
Bepaalt dat een gedeelte van de taakstraf, groot
50 (vijftig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
25 (vijfentwintig) dagenhechtenis, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende deze proeftijd ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dit noodzakelijk acht daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarde(n) niet heeft nageleefd.
meldplicht
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de verdachte verplicht is zich binnen vijf werkdagen (tussen 9.00 en 12.00 uur) volgend op het onherroepelijk worden van het vonnis, te melden bij Reclassering Nederland op het adres [adres 2] . Hierna moet verdachte zich blijven melden zolang de reclassering dit nodig acht.
Ambulante behandeling
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de verdachte zich laat behandelen door Forensische Polikliniek Fivoor of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling.
Geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 1] ter zake van het onder 1 primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 1.000,00 (duizend euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op
956,00 (negenhonderdzesenvijftig euro).
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd
[benadeelde 1] , ter zake van het onder 1 primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 1.000,00 (duizend euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 20 (twintig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de schade op 18 april 2021.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde 2] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de benadeelde partij in de door verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. H.M.J. Quaedvlieg, mr. N. van der Wijngaart en mr. M.J. Dubelaar, in tegenwoordigheid van mr. B. van Vliet, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
8 april 2022.
Mrs. N. van der Wijngaart, M.J. Dubelaar en B. van Vliet zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]