ECLI:NL:GHAMS:2022:1148

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
8 april 2022
Publicatiedatum
15 april 2022
Zaaknummer
23-002300-21
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake mishandeling met noodweer en noodweerexces

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 8 april 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 2000, was eerder vrijgesproken van mishandeling van zijn vader, maar heeft hoger beroep ingesteld. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zijn vader op 16 februari 2021 in Amsterdam heeft mishandeld door hem tegen het hoofd te schoppen. De verdachte heeft aangevoerd dat hij handelde uit noodweer, omdat hij werd aangevallen door zijn vader. Het hof oordeelt dat de verdachte niet kan worden veroordeeld voor het gebruik van een vuurwapen, omdat dit niet bewezen kon worden. De verdachte heeft wel degelijk zijn vader mishandeld, maar het hof oordeelt dat hij handelde uit noodweer, waardoor hij niet strafbaar is. De vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke straf is afgewezen. Het hof verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep voor zover dit gericht was tegen de vrijspraak van de politierechter en vernietigt het eerdere vonnis, maar spreekt de verdachte vrij van de overige tenlastegelegde feiten.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002300-21
datum uitspraak: 8 april 2022
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 3 augustus 2021 in de strafzaak onder de parketnummers 13-048319-21 en 16-113093-19 (TUL) tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2000,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
25 maart 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep

De verdachte is door de politierechter vrijgesproken van hetgeen aan hem onder 1 is tenlastegelegd. Het hoger beroep is namens de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak.
Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte mitsdien in zoverre niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is, voor zover inhoudelijk aan het oordeel van het hof onderworpen, tenlastegelegd dat:
2.
hij op of omstreeks 16 februari 2021 te Amsterdam zijn vader tot wie hij in familierechtelijke betrekking staat, te weten [slachtoffer], heeft mishandeld door die [slachtoffer], met een vuurwapen, in elk geval met een hard en/of stevig voorwerp, meermalen, althans eenmaal op/tegen het hoofd te slaan en/of die [slachtoffer] in het gezicht, in elk geval op/tegen diens hoofd te schoppen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de politierechter.

Bewijsoverweging

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor de tenlastegelegde mishandeling wordt veroordeeld. Op basis van de aangifte en de verklaring van getuige [getuige 1] is bewijsbaar dat de verdachte met een vuurwapen in de hand de deur heeft geopend. De aangever heeft zich hiertegen verweerd. Er was geen sprake van een situatie waarin de verdachte zichzelf moest verdedigen. Hem komt geen beroep op noodweer, dan wel noodweerexces toe.
De raadsman heeft bepleit dat de verdachte moet worden vrijgesproken ten aanzien van het wapen. Alleen aangever en zijn vriendin verklaren daarover, terwijl de verdachte dit ten stelligste ontkent. Daarnaast komt de verdachte een beroep op noodweer toe ten aanzien van het slaan met een voorwerp, zodat hij daarvan moet worden vrijgesproken.
Vrijspraak
Uit het dossier en het verhandelde ter zitting blijkt het volgende. Tussen de verdachte en zijn vader zijn over en weer WhatsAppberichten gestuurd, waarna de vader van de verdachte op 16 februari 2021 de confrontatie heeft opgezocht door de verdachte in diens woning op te zoeken, terwijl hij eerder die dag drugs had gebruikt. De verdachte heeft de deur geopend en er is een vechtpartij ontstaan, waarbij over en weer geweld is uitgeoefend. Daarbij heeft de verdachte zijn vader geslagen en tegen het hoofd geschopt, zoals hij ter terechtzitting ook heeft erkend.
Het hof is van oordeel dat onvoldoende is komen vast te staan dat de verdachte zijn vader met een vuurwapen heeft geslagen. De verdachte heeft direct ontkend een vuurwapen te hebben gehad. Daarnaast is het vuurwapen niet aangetroffen en zijn op de plaats delict geen lege hulzen of inslagen gevonden, terwijl volgens de verklaring van aangever het vuurwapen wel zou zijn afgegaan. De verklaring van getuige [getuige 1] dat zij het wapen van de grond heeft gepakt en vervolgens – na de confrontatie tussen vader en zoon – aan de verdachte heeft teruggegeven, is niet aannemelijk. Getuige [getuige 2] die het gevecht deels heeft gezien, heeft ook geen pistool waargenomen of schot gehoord. Het hof spreekt de verdachte ten aanzien van het slaan met een vuurwapen daarom vrij.
Noodweer
Blijkens de verklaring van de verdachte werd hij, na het openen van de deur, direct door zijn vader naar buiten getrokken. Dit was een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding van zijn lijf. Hierdoor kon, mede gelet op het voorafgaande WhatsAppgesprek, bij hem de vrees ontstaan voor verder geweld. De verdachte mocht zich tegen dit onmiddellijk dreigend gevaar verdedigen. Dit deed de verdachte, die onderop lag, door de aangever met zijn telefoon, die hij toevallig in zijn hand had, te slaan. Niet is gebleken dat van de verdachte in redelijkheid gevergd kon worden dat hij zich uit de confrontatie met zijn vader terugtrok. Evenmin heeft de verdachte met dat handelen de grenzen van proportionaliteit en noodzakelijkheid overschreden.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de verdachte ten aanzien van het slaan met een voorwerp heeft gehandeld uit noodweer. Dat betekent dat voor dat handelen van de verdachte een rechtvaardigingsgrond bestond. Ook dit deel van de tenlastegelegde mishandeling kan aldus niet worden bewezen. Het andere deel van de tenlastegelegde handeling, namelijk het schoppen tegen het hoofd, kan wel worden bewezen, nu dit handelen naar het oordeel van het hof niet aan de vereisten van proportionaliteit en subsidiariteit voldoet. Immers, op dat moment was de verdachte reeds losgekomen en had hij zich derhalve aan de confrontatie kunnen en moeten onttrekken.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 16 februari 2021 te Amsterdam zijn vader [slachtoffer], tot wie hij in familierechtelijke betrekking staat, heeft mishandeld door hem tegen het hoofd te schoppen.
Hetgeen onder 2 meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
mishandeling, begaan tegen zijn vader tot wie hij in familierechtelijke betrekking staat.

Strafbaarheid van de verdachte

De raadsman heeft bepleit dat de verdachte ten aanzien van de gegeven schop tegen het hoofd niet strafbaar is, nu sprake is geweest van noodweerexces. Tijdens het incident heeft de verdachte zich kunnen losmaken. Op dat moment was het directe gevaar weliswaar geweken, maar de verdachte zat nog vol emotie. De schop was, mede gelet op de historie van huiselijk geweld, het gevolg van een hevige gemoedsbeweging. Gelet daarop dient de verdachte te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
De advocaat-generaal heeft betoogd dat de verdachte geen beroep op noodweerexces toekomt, omdat geen sprake van een noodweersituatie is geweest.
Het hof overweegt hiertoe het volgende.
Zoals hiervoor reeds overwogen, was op het moment dat de verdachte door zijn vader naar buiten werd getrokken en zij op de straat aan het vechten waren, sprake van een noodweersituatie. Het schoppen tegen het hoofd van zijn vader ging evenwel de grenzen van proportionaliteit en subsidiariteit te buiten. De vraag is of de verdachte een beroep op noodweerexces toekomt.
Bij de beantwoording van die vraag neemt het hof de omstandigheden van het geval in aanmerking, waaronder de voorafgaande WhatsAppcontacten, het drugsprobleem van de vader en de jarenlange slechte relatie tussen de verdachte en zijn vader. De verdachte heeft ter terechtzitting ook verklaard uit angst, agressie en boosheid te hebben gehandeld. Deze omstandigheden in samenhang beschouwd leiden tot het oordeel dat de verdachte de schop tegen het hoofd van de aangever gaf in een hevige, nog voortdurende gemoedsbeweging die was ontstaan door de noodweersituatie als hiervoor omschreven. Het hof is van oordeel dat de overschrijding van de grenzen van proportionaliteit en subsidiariteit de verdachte niet kan worden verweten.
De verdachte is, gelet op het voorgaande, ten aanzien van het onder 2 bewezenverklaarde niet strafbaar en dient derhalve te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.

Vordering tenuitvoerlegging

Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de rechtbank Midden-Nederland van 25 februari 2021 opgelegde voorwaardelijke werkstraf voor de duur van 40 uren subsidiair 20 dagen jeugddetentie met een proeftijd van 2 jaren en een voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 6 maanden met een proeftijd van 1 jaar. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Het hof acht, evenals de advocaat-generaal en de raadsman, termen aanwezig om de vordering tot tenuitvoerlegging af te wijzen.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 1 tenlastegelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep, voor zover inhoudelijk aan het oordeel van het hof onderworpen, en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld, verklaart de verdachte niet strafbaar en ontslaat de verdachte te dier zake van alle rechtsvervolging.
Wijst af de vordering van de officier van justitie in het arrondissement te Amsterdam van 31 mei 2021, strekkende tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de rechtbank Midden-Nederland van
25 februari 2021, parketnummer 16-113093-19, voorwaardelijk opgelegde werkstraf voor de duur van
40 uren, subsidiair 20 dagen jeugddetentie en de voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 6 maanden.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. H.M.J. Quaedvlieg, mr. N. van der Wijngaart en mr. M.J. Dubelaar, in tegenwoordigheid van mr. B. van Vliet, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
8 april 2022.
Mrs. N. van der Wijngaart, M.J. Dubelaar en B. van Vliet zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]