Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.de vennootschap onder firma [naam VOF] ,
[appellant sub 2] ,
[appellante sub 3],
1.Het geding in hoger beroep
2.Feiten
3.Beoordeling
grieven 1 tot en met 4bestrijdt [naam VOF] het oordeel van de kantonrechter dat er onvoldoende gronden waren voor het gegeven ontslag op staande voet. [naam VOF] heeft daartoe aangevoerd dat [geïntimeerde] tijdens het gesprek op 30 september 2020 een zeer agressieve houding aannam, ze heeft geschreeuwd, gescholden en geduwd en geprobeerd [appellant sub 2] met haar tas tegen het hoofd te slaan. [appellant sub 2] heeft [geïntimeerde] meerdere keren tevergeefs gevraagd afstand te houden. Volgens [naam VOF] rechtvaardigt alleen dit voorval al het ontslag op staande voet. [naam VOF] meent verder dat de kantonrechter ten onrechte heeft aangenomen dat [naam VOF] [geïntimeerde] op staande voet heeft ontslagen louter vanwege het incident op 30 september 2020 en de telefonische bedreiging door de onbekende man. Ook andere gebeurtenissen en redenen hebben meegespeeld bij het ontslag op staande voet, zoals werkhouding (bellen onder werktijd, vaker pauze houden dan is toegestaan, niet volgens afgesproken werktijden en -dagen werken, weigering om werkinstructies op te volgen en het uitblijven van verbetering ondanks meerdere waarschuwingen). Verder meent [naam VOF] dat de telefonische bedreigingen richting [appellant sub 2] aan [geïntimeerde] kunnen worden toegerekend. De kantonrechter heeft ten onrechte geoordeeld dat niet is gebleken dat [geïntimeerde] de persoon die [appellant sub 2] heeft bedreigd hiertoe heeft aangezet. [geïntimeerde] had deze persoon tot de orde moeten roepen en zij had op zijn minst haar verontschuldigingen kunnen aanbieden. Het is geen toeval dat later op die dag een andere persoon zonder haar toestemming met haar telefoon [naam VOF] heeft bedreigd. [geïntimeerde] heeft hem daartoe aangezet, aldus steeds [naam VOF] .
grieven 5 en 8betoogt [naam VOF] dat het ontslag op staande voet het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen van [geïntimeerde] en dat de kantonrechter derhalve ten onrechte een transitievergoeding aan haar heeft toegekend. [geïntimeerde] heeft [naam VOF] bedrogen door zich veelvuldig ziek te melden, te laat op het werk te verschijnen of vroegtijdig te vertrekken, door zich zeer onredelijk op te stellen als [naam VOF] een redelijk gesprek wilde voeren, door niet mee te werken aan redelijke opdrachten, door zich veelvuldig met privézaken bezig te houden onder werktijd en zich op zodanige wijze te gedragen dat meerdere klanten klachten over haar hebben ingediend bij [naam VOF] . [naam VOF] heeft [geïntimeerde] meerdere malen tevergeefs verzocht haar werkhouding aan te passen. Het ontslag op staande voet is volgens [naam VOF] volledig aan [geïntimeerde] te wijten, zodat [naam VOF] haar geen transitievergoeding verschuldigd is.
grief 6betwist [naam VOF] dat [geïntimeerde] recht heeft op een billijke vergoeding, omdat geen sprake is van ernstige verwijtbaarheid aan de zijde van de werkgever. [naam VOF] heeft [geïntimeerde] meerdere mogelijkheden tot verbetering geboden. De waarschuwingen waren duidelijk en er werd haar een redelijke periode voor verbetering geboden. Ook was [naam VOF] flexibel en begripvol toen [geïntimeerde] aangaf fysieke klachten te hebben. Het onbehoorlijke gedrag van [geïntimeerde] op 30 september 2020 was de spreekwoordelijke druppel. Het kon niet van [naam VOF] worden gevergd [geïntimeerde] nog een kans te geven na werkweigering, het slaan door [geïntimeerde] , de scheldpartij en de bedreigingen aan het adres van werkgever.
grieven 7 en 9betoogt [naam VOF] dat de kantonrechter ten onrechte de loonvordering ter hoogte van € 6.375,20 bruto over de maanden oktober 2020 tot en met maart 2021 heeft toegewezen. Allereerst betoogt [naam VOF] dat zij vanaf 30 september 2020 helemaal geen loon verschuldigd is aan [geïntimeerde] . Het ontslag op staande voet is gerechtvaardigd en veroorzaakt door het (ernstig) verwijtbaar handelen van [geïntimeerde] zelf, zodat zij op grond van artikel 7:628 BW geen recht op loon heeft vanaf 30 september 2020. Nu [naam VOF] een klein schoonmaakbedrijf betreft, [geïntimeerde] zelf is weggelopen, zich niet beschikbaar heeft gesteld voor werk en pas vrij laat het verzoekschrift heeft ingediend, is het niet terecht dat het loon voor rekening en risico van [naam VOF] komt na 30 september 2020. Mocht dat wel het geval zijn, dan moet dit loon worden gematigd tot nihil. Daarnaast betoogt [naam VOF] dat de kantonrechter ten onrechte is uitgegaan van een bruto maandloon van € 1.593,80, aangezien laatstgenoemd bedrag hoort bij een 30-urige werkweek. Op 7 september 2020 zijn partijen volgens [naam VOF] een urenvermindering van 10 uur per week overeengekomen. Op basis van een 20-urige werkweek bedroeg het bruto maandloon van [geïntimeerde] € 1.074,71.