In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 12 april 2022 uitspraak gedaan in een beklagprocedure ex artikel 12 van het Wetboek van Strafvordering. Klager en klaagsters hebben beklag gedaan tegen het niet vervolgen van beklaagde, die beschuldigd wordt van het opzetten van een lastercampagne. De klagers hebben aangifte gedaan van verschillende strafbare feiten, waaronder smaad, laster, en deelname aan een criminele organisatie. Het hof heeft in zijn beoordeling gekeken naar de verklaringen van beklaagde, die op verschillende momenten heeft bekend dat hij een lastercampagne tegen klagers heeft opgezet. Het hof heeft vastgesteld dat, indien bewezen, deze feiten zeer schadelijk zijn voor de klagers en dat er voldoende algemeen belang is bij strafvervolging. Het hof heeft daarom besloten om de officier van justitie te bevelen om over te gaan tot vervolging van beklaagde. Deze beschikking is gegeven in raadkamer, waarbij de advocaat-generaal aanwezig was en geen aanleiding zag om de conclusie in het verslag te herzien. De beslissing is genomen door een collegiaal hof, bestaande uit drie rechters, en is ondertekend door de voorzitter en de griffier.