ECLI:NL:GHAMS:2022:1088
Gerechtshof Amsterdam
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in hoger beroep tegen vrijspraak
In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 29 maart 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Den Haag van 21 mei 2019. Het openbaar ministerie had hoger beroep ingesteld tegen de vrijspraak van de verdachte in de strafzaak met parketnummer 09-842033-14. Tijdens de zitting in hoger beroep heeft de raadsman van de verdachte aangevoerd dat het openbaar ministerie niet ontvankelijk verklaard dient te worden, omdat het geen schriftuur houdende grieven heeft ingediend, zoals vereist volgens artikel 410, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering. De advocaat-generaal bevestigde dat er geen appelschriftuur was ingediend en gaf geen rechtvaardiging voor dit verzuim.
Het hof heeft vastgesteld dat het openbaar ministerie op 4 juni 2019 tijdig hoger beroep heeft ingesteld, maar dat er geen appelschriftuur is ingediend. Het hof oordeelde dat het belang van de strafrechtelijke rechtshandhaving niet prevaleert boven het belang van sanctionering van het verzuim. Daarom heeft het hof het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep, op basis van artikel 416, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering. De beslissing werd genomen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof, waarin drie rechters zitting hadden, en werd uitgesproken op de openbare terechtzitting.