ECLI:NL:GHAMS:2022:1088

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
12 april 2022
Publicatiedatum
12 april 2022
Zaaknummer
23-002065-21
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in hoger beroep tegen vrijspraak

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 29 maart 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Den Haag van 21 mei 2019. Het openbaar ministerie had hoger beroep ingesteld tegen de vrijspraak van de verdachte in de strafzaak met parketnummer 09-842033-14. Tijdens de zitting in hoger beroep heeft de raadsman van de verdachte aangevoerd dat het openbaar ministerie niet ontvankelijk verklaard dient te worden, omdat het geen schriftuur houdende grieven heeft ingediend, zoals vereist volgens artikel 410, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering. De advocaat-generaal bevestigde dat er geen appelschriftuur was ingediend en gaf geen rechtvaardiging voor dit verzuim.

Het hof heeft vastgesteld dat het openbaar ministerie op 4 juni 2019 tijdig hoger beroep heeft ingesteld, maar dat er geen appelschriftuur is ingediend. Het hof oordeelde dat het belang van de strafrechtelijke rechtshandhaving niet prevaleert boven het belang van sanctionering van het verzuim. Daarom heeft het hof het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep, op basis van artikel 416, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering. De beslissing werd genomen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof, waarin drie rechters zitting hadden, en werd uitgesproken op de openbare terechtzitting.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002065-21
datum uitspraak: 29 maart 2022
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Den Haag, zitting houdende te Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Den Haag van 21 mei 2019 in de strafzaak onder parketnummer 09-842033-14 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1967,
adres: [adres].

Onderzoek ter terechtzitting

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
29 maart 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Het openbaar ministerie heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal.

Ontvankelijkheid van de officier van justitie in het hoger beroep

De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep bij wege van preliminair verweer aangevoerd dat het openbaar ministerie niet ontvankelijk dient te worden verklaard in het ingestelde hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 21 mei 2019, nu het immers niet (tijdig) een schriftuur houdende grieven als bedoeld in art. 410, eerste lid, Sv heeft ingediend.
De advocaat-generaal heeft aangegeven dat inderdaad geen schriftuur houdende grieven is ingediend door het openbaar ministerie, en hij geen aanvullingen of bezwaren inzake het ingestelde hoger beroep kan geven. Hij heeft gevorderd het openbaar ministerie niet-ontvankelijk te verklaren in het ingestelde hoger beroep.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat het openbaar ministerie op 4 juni 2019 tijdig hoger beroep heeft ingesteld tegen bovengenoemd vonnis van de rechtbank Den Haag, waarbij de verdachte integraal is vrijgesproken van het hem tenlastegelegde. Niet is gebleken dat een appelmemorie, bevattende de redenen voor het instellen van hoger beroep is ingediend. De advocaat-generaal heeft geen rechtvaardiging aangevoerd voor het niet indienen van de appelschriftuur. De advocaat-generaal heeft gevorderd en de raadsman heeft het hof verzocht het openbaar ministerie niet-ontvankelijk te verklaren in het hoger beroep.
In het onderhavige geval is het hof, gelet op vorenstaande, van oordeel dat nu geen appelschriftuur als bedoeld in artikel 410, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering is ingediend door het openbaar ministerie en door de advocaat-generaal ter terechtzitting in hoger beroep geen rechtvaardiging daarvoor is aangevoerd, het belang van de strafrechtelijke rechtshandhaving in het algemeen en het belang van het beroep in het bijzonder in casu niet prevaleren boven het belang van sanctionering van het verzuim.
Om die reden wordt het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaard in het ingestelde hoger beroep, gelet op het bepaalde in artikel 416, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in het hoger beroep.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Den Haag, zitting houdende te Amsterdam, waarin zitting hadden mr. W.F. Groos, mr. V.M.A. Sinnige en mr. P.H.M. Kuster, in tegenwoordigheid van mr. A.S. de Bruin, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 29 maart 2022.
Mr. Kuster is buiten staat om het arrest mede te ondertekenen.