Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Het geding in hoger beroep
2.Feiten
grief I in principaal appelvalt Essent de door de kantonrechter vastgestelde feiten aan, reden waarom het hof aanleiding ziet om de feiten – voor zover in hoger beroep nog van belang – opnieuw vast te stellen.
3.Beoordeling
grief 1 in incidenteel appelkomt [geïntimeerde] op tegen het oordeel van de kantonrechter dat de in artikel 2.1.2 onder 6 van de cao PLB opgenomen afwijking van artikel 7:668a lid 2 BW rechtsgeldig is. [geïntimeerde] stelt daartoe, samengevat weergegeven, dat zij op 30 november 2015 bij Essent is gaan werken en daar op 1 december 2020 gedurende zestig maanden werkzaam was. Essent is opvolgend werkgever in de zin van artikel 7:668a lid 2 BW. [geïntimeerde] stelt dat volgens artikel 7:668a lid 1 BW uitgangspunt is dat na 24 maanden de laatste arbeidsovereenkomst geldt als aangegaan voor onbepaalde tijd, waarbij de periode dat zij op payrollbasis werkzaam was krachtens lid 2 meetelt. Artikel 7:668a lid 5 BW bepaalt dat de cao de termijn van 24 maanden ten hoogste mag verlengen naar 48 maanden, waardoor de afwijking in de cao PLB een ongeoorloofde afwijking is en [geïntimeerde] voor onbepaalde tijd bij Essent in dienst is.
Kamerstukken I, E, p. 4-5). Andere voorbeelden (naast het voornoemd afwijken van het begrip opvolgend werkgever) van een niet verantwoorde wijze van omgang met de mogelijkheid tot afwijking zijn volgens de regering het geheel buiten toepassing verklaren van de regeling van opvolgend werkgeverschap en afspraken op grond waarvan na een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd bij een reguliere werkgever en een daarop volgende uitzendovereenkomst, de uitzendwerkgever voor de toepassing van de regeling niet als opvolgend werkgever wordt aangemerkt. Kennelijk acht de wetgever het met name van belang dat niet wordt afgeweken van het begrip opvolgend werkgever en de regeling van opvolgend werkgeverschap niet buiten toepassing wordt verklaard. Hiervan is in artikel 2.1.2 van de cao PLB geen sprake, omdat daarin slechts een beperking in duur van de afwijkingsmogelijkheid van de ketenregeling is opgenomen. De in artikel 2.1.2 onder 6 van de cao PLB opgenomen afwijking van artikel 7:668a lid 2 BW is derhalve rechtsgeldig, zodat [geïntimeerde] voor bepaalde tijd bij Essent in dienst was. Grief 1 in incidenteel appel slaagt niet.
grief III in principaal appelkomt Essent op tegen het oordeel van de kantonrechter dat Essent ernstig verwijtbaar heeft gehandeld.
overall performance, de verklaring van [A] daarover niet klopt en gekleurd is door zijn persoonlijke verhouding met [geïntimeerde] . In 2020 hebben vele incidenten met [geïntimeerde] plaatsgevonden. Volgens Essent was de non-actiefstelling wel terecht. Het bericht daaromtrent is alleen verstuurd naar directe collega’s van [geïntimeerde] , niet naar de hele organisatie. Ten slotte is er geen verband tussen het ernstig verwijtbaar handelen van Essent en het niet verlengen van de arbeidsovereenkomst met [geïntimeerde] , omdat de arbeidsovereenkomst niet is verlengd vanwege het functioneren en het gedrag van [geïntimeerde] .
2019 Performance Management SOR innogyvan [geïntimeerde] van 28 december 2019 (dus een maand na indiensttreding bij Essent) blijkt dat [geïntimeerde] op het gebied coaching op een niveau van een tot en met vijf een twee scoort: ‘draagt op eigen initiatief bij aan de ontwikkeling van medewerkers/collega’s’. In een e-mail van 27 januari 2021 heeft [A] over deze SOR-score het volgende verklaard:
grief II in principaal appelkomt Essent op tegen het oordeel van de kantonrechter dat geen sprake is van ernstig verwijtbaar handelen van [geïntimeerde] . Essent stelt daartoe, samengevat weergegeven, dat [geïntimeerde] zich vanwege diverse incidenten in een kort tijdsbestek ernstig verwijtbaar heeft gedragen en de transitievergoeding moet terugbetalen.
grief V in principaal appelkomt Essent op tegen het oordeel van de kantonrechter dat Essent een rectificatie moest laten uitgaan. Essent stelt daartoe dat het bericht dat zij binnen de organisatie heeft verzonden geen onjuiste voorstelling van zaken heeft gecreëerd.
grief IV in principaal appelkomt Essent op tegen het oordeel van de kantonrechter dat Essent een billijke vergoeding van € 33.000,00 bruto is verschuldigd. Essent stelt daartoe dat niet aannemelijk is dat [geïntimeerde] gedurende een jaar werkloos zal blijven, gelet op haar opleiding en ervaring. Essent is ter ore gekomen dat [geïntimeerde] sinds 1 juni 2021 een nieuwe baan heeft, zodat ze maar zes maanden werkloos is geweest. [geïntimeerde] heeft reintegratiebegeleiding door een externe partij geweigerd. Bovendien is uitgegaan van een onjuist bruto maandsalaris waarmee de billijke vergoeding verkeerd is berekend, het juiste bruto maandsalaris bedraagt € 3.828,37. Ten slotte heeft de kantonrechter onterecht rekening gehouden met 30% van de kosten van de cursus Coach Boulevard , omdat [geïntimeerde] deze cursus door eigen toedoen niet heeft afgerond, aldus Essent.
grief 2 in incidenteel appelkomt ook [geïntimeerde] op tegen de hoogte van de billijke vergoeding. [geïntimeerde] stelt daartoe dat zij inderdaad per 1 juni 2021 een nieuwe baan heeft, maar met een lager salaris dan bij Essent (een verschil van € 9.460,44 bruto per jaar). [geïntimeerde] vindt het redelijk gedurende twee jaar met dit verlies aan inkomen rekening te houden. Bovendien heeft [geïntimeerde] gedurende de eerste zes maanden van haar WW-uitkering € 8.290,98 bruto inkomensschade geleden. Het mislopen van het diploma van de cursus Coach Boulevard vertegenwoordigt een waarde van € 10.805,30 netto. Daarnaast maakt [geïntimeerde] aanspraak op vergoeding van de werkelijke advocaatkosten in beide instanties, zijnde een bedrag van ruim € 14.000,00 netto. Ten slotte maakt [geïntimeerde] aanspraak op vergoeding van kosten voor healing sessies van € 191,95 netto en een immateriële schadevergoeding van € 1.000,00, tot een totaalbedrag van € 70.500,00 bruto aan billijke vergoeding.