ECLI:NL:GHAMS:2022:1057

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
5 april 2022
Publicatiedatum
10 april 2022
Zaaknummer
200.282.021/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid assurantietussenpersoon en zorgplicht voor verzekeringnemers

In deze zaak gaat het om de aansprakelijkheid van een assurantietussenpersoon, Zicht B.V., voor schade die appellanten, [appellant sub 1] en [appellant sub 2], hebben geleden door het ontbreken van dekking onder een rechtsbijstandsverzekering in een geschil met aannemer Langereis. De appellanten, die een kinderdagverblijf en een bed and breakfast exploiteren, hebben Zicht B.V. aansprakelijk gesteld omdat zij menen dat Zicht tekort is geschoten in haar zorgplicht als assurantiebemiddelaar. De rechtbank had eerder de vordering van de appellanten afgewezen, waarop zij in hoger beroep zijn gegaan. Het hof heeft vastgesteld dat Zicht B.V. niet als enige assurantiebemiddelaar optrad en dat de appellanten niet voldoende gebruik hebben gemaakt van de aangeboden verzekeringsmogelijkheden. Het hof concludeert dat Zicht B.V. niet tekort is geschoten in haar verplichtingen, omdat de appellanten niet op het aanbod van Zicht zijn ingegaan om een rechtsbijstandsverzekering voor hun bed and breakfast te sluiten. Het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank, met uitzondering van de niet-ontvankelijkheid van de vennootschap onder firma [Y], die opnieuw is beoordeeld en ontvankelijk is verklaard. De vordering van de appellanten wordt afgewezen, en zij worden veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer: 200.282.021/01
zaak-/rolnummer rechtbank Noord-Holland: C/15/289220 / HA ZA 19-361
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 5 april 2022
inzake

1.[appellant sub 1] ,

2.
[appellant sub 2]
beiden wonende te [plaats A] ,
3. de vennootschap onder firma
KINDERDAGVERBLIJF [X] [plaats A],
4. de vennootschap onder firma
[Y]
appellanten,
advocaat: mr. H. Oomen te Haarlem,
tegen:
ZICHT B.V.,
gevestigd te ’s-Hertogenbosch,
geïntimeerde,
advocaat: mr. M.A.J.J. Niesten te Eindhoven.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [appellant sub 1] , [appellant sub 2] , [X] , [Y] en Zicht genoemd. Appellanten worden gezamenlijk met [appellant sub 1] c.s. aangeduid.
[appellant sub 1] c.s. zijn bij dagvaarding van 4 juni 2020 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar, van 4 maart 2020, hersteld bij vonnis van 18 maart 2020, onder het hierboven genoemde zaak-/rolnummer gewezen tussen [appellant sub 1] c.s. als eisers en Zicht als gedaagde.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven tevens houdende akte rectificatie en akte wijziging van eis, met producties;
- memorie van antwoord, met producties;
- akte uitlating producties van [appellant sub 1] c.s.
Partijen hebben de zaak ter zitting van 24 januari 2022 mondeling toegelicht, [appellant sub 1] c.s. door mr. Oomen, voornoemd en door mr. M.J. Folkeringa, advocaat te Haarlem en Zicht door mr. Niesten, voornoemd en mr. J.D. van de Meent, advocaat te Amsterdam.
Ten slotte is arrest gevraagd.
[appellant sub 1] c.s. hebben geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en - uitvoerbaar bij voorraad - alsnog hun in hoger beroep gewijzigde vordering zal toewijzen, met beslissing over de proceskosten, met rente en nakosten en Zicht zal veroordelen tot terugbetaling van hetgeen [appellant sub 1] c.s. ter uitvoering van het bestreden vonnis hebben voldaan, vermeerderd met rente.
Zicht heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis, met beslissing - uitvoerbaar bij voorraad - over de proceskosten, met nakosten en rente.
Beide partijen hebben in hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.

2.Feiten

De rechtbank heeft in het bestreden vonnis onder 2.1 tot en met 2.11 feiten opgesomd die tussen partijen vaststaan. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil, zodat het hof daarvan als vaststaand zal uitgaan. Met grief 2 voeren [appellant sub 1] c.s. aan dat de rechtbank niet volledig is geweest bij de vaststelling van de feiten. Deze grief slaagt niet, omdat de rechtbank niet was gehouden meer of andere feiten op te sommen dan die zij nodig achtte ter motivering van het vonnis. Met de door [appellant sub 1] c.s. in het kader van deze grief gestelde feiten zal hierna bij de beoordeling rekening worden gehouden. Samengevat en waar nodig aangevuld met andere feiten die als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende betwist zijn komen vast te staan, komen de feiten neer op het volgende.
2.1.
[appellant sub 1] en [appellant sub 2] zijn vennoten van [X] en exploiteren in die hoedanigheid op twee locaties een kinderdagverblijf en een peuterspeelzaal. Het kinderdagverblijf was gevestigd in een pand aan de [A-straat] te [plaats A] en is op 29 mei 2015 verhuisd naar een pand aan de [B-straat] te [plaats A] . Het pand aan de [A-straat] te [plaats A] is eigendom van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] . Daarnaast had [X] een filiaal aan de [C-straat] te [plaats A] .
2.2. ‘
‘ [Y] ’ is de handelsnaam van de vennootschap onder firma [Z] , waarvan [appellant sub 1] en [appellant sub 2] de vennoten zijn (hierna: [Z] ). De bedrijfsactiviteiten van [Z] bestaan uit de exploitatie van een bed and breakfast/hotel/pension op twee locaties. [Z] is blijkens het uittreksel van het handelsregister gevestigd aan de [D-straat] te [plaats A] , het woonhuis van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] . De handelsnaam [Y] is met ingang van 25 maart 2015 geregistreerd op het adres [A-straat] .
2.3.
Zicht is een assurantiekantoor dat adviseert over en bemiddelt bij de totstandkoming van verzekeringen. Tot de portefeuille van Zicht behoorden verzekeringen ten behoeve van [appellant sub 1] c.s.
2.4.
Bij e-mail van 24 augustus 2015 heeft [X] aan Zicht een geschil gemeld met aannemer Langereis over de verbouwing van het pand aan de [A-straat] tot klein pension met drie hotelkamers. Zicht heeft dezelfde dag deze melding doorgeleid aan rechtsbijstandsverzekeraar ARAG. ARAG heeft dekking voor deze aanspraak afgewezen.
2.5.
Bij brief van 26 oktober 2015 hebben [appellant sub 1] en [appellant sub 2] Zicht aansprakelijk gesteld voor schade, bestaande uit kosten van rechtsbijstand in het geschil met de aannemer. Zij verwijten Zicht dat er geen dekking is onder een rechtsbijstandsverzekering. Zicht heeft iedere aansprakelijkheid afgewezen.

3.Beoordeling

De vordering
3.1.
In deze procedure vorderen [appellant sub 1] c.s. na wijziging van eis dat Zicht wordt veroordeeld tot betaling van schadevergoeding voor een bedrag van € 27.769,59, te vermeerderen met rente. Dit betreft de kosten die zij hebben gemaakt in een procedure tegen aannemer Langereis. [appellant sub 1] c.s. leggen aan deze vordering ten grondslag dat Zicht jegens hen is tekortgeschoten in de nakoming van haar verplichtingen als assurantiebemiddelaar en -adviseur waardoor zij voor het geschil met de aannemer geen dekking hadden onder een rechtsbijstandsverzekering.
3.2.
In eerste aanleg vorderden [appellant sub 1] c.s. een verklaring voor recht dat Zicht is tekortgeschoten in de nakoming van haar verplichtingen, met verwijzing naar een schadestaatprocedure. Die vordering is door de rechtbank afgewezen en [appellant sub 1] c.s. zijn veroordeeld in de kosten van het geding in eerste aanleg. Tegen deze beslissing en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komen [appellant sub 1] c.s. met vijf grieven op.
Ontvankelijkheid van [Z]
3.3.
Met grief 1 keren [appellant sub 1] c.s. zich tegen het oordeel van de rechtbank dat eiser sub 4 in eerste aanleg ‘vennootschap onder firma [Y] ’ niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in haar vordering. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat ‘ [Y] ’ geen vennootschap is, maar slechts een handelsnaam. [Z] is de vennootschap, maar zij heeft volgens de rechtbank geen vordering tegen Zicht ingesteld.
3.4.
De grief slaagt. Uit de stellingen van [appellant sub 1] c.s. in de inleidende dagvaarding, gelezen in samenhang met het daarbij als productie 1 overgelegde uittreksel uit het handelsregister, blijkt dat eiseres sub 4 de vennootschap onder firma BBCanaliscious is, die mede optreedt onder de handelsnaam [Y] . Een vennootschap onder firma kan zelfstandig een vordering in rechte instellen. In dit geval was voldoende duidelijk om welke vennootschap onder firma het ging. Dat was [Z] , mede handelende onder de naam [Y] . Zij was daarmee ontvankelijk in eerste aanleg en is dat ook in hoger beroep. Dat volgens de rechtbank niet kon worden aangenomen dat [Z] schade had geleden als gevolg van het handelen van Zicht, staat niet aan haar ontvankelijkheid in de weg. Die vaststelling zou er wel toe kunnen leiden dat de vordering van BBCanaliscious moet worden afgewezen.
3.5.
De grieven 2 tot en met 4 lenen zich voor een gezamenlijke behandeling.
Maatstaf voor de beoordeling van het handelen van Zicht als assurantiebemiddelaar
3.6.
Uitgangspunt voor de beoordeling is dat een assurantiebemiddelaar tegenover zijn opdrachtgever de zorg dient te betrachten die van een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot mag worden verwacht. De assurantiebemiddelaar moet aan de hand van feiten en omstandigheden die hem bekend zijn of behoren te zijn de verzekeringnemers tijdig opmerkzaam maken op de gevolgen die deze (kunnen) hebben voor de dekking onder de verzekeringen die tot zijn portefeuille behoren. Van een assurantiebemiddelaar mag verder worden verwacht dat hij bij het aangaan van de relatie en ook daarna periodiek, onderzoek doet naar de aard en omvang van de bedrijfsactiviteiten van zijn opdrachtgever en deze onder omstandigheden voldoende vaak en voldoende indringend moet waarschuwen voor de gevolgen van bepaalde risico’s. Ook dient hij voldoende actief behulpzaam te zijn bij het verkrijgen van passende verzekeringen, als daartoe aanleiding is. Hoe ver het genoemde onderzoek moet gaan, hoe frequent en indringend waarschuwingen moeten zijn en welke hulp voldoende is om de zorgplicht van de assurantiebemiddelaar nagekomen te achten, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval.
Verzekeringen ten name van [appellant sub 1] c.s., met name de rechtsbijstandsverzekeringen
Verzekeringen ten name van [appellant sub 1] en [appellant sub 2]
3.7.
Vast staat dat [appellant sub 1] en [appellant sub 2] voor zichzelf in privé een rechtsbijstandsverzekering hebben gesloten. Deze verzekering is niet door bemiddeling van Zicht tot stand gekomen. [appellant sub 1] en [appellant sub 2] zijn deze verzekering rechtstreeks met ABN AMRO Schadeverzekering N.V. aangegaan.
Verzekeringen ten name van [X]
3.8.
Zicht trad sinds 29 augustus 2008 op als assurantiebemiddelaar en -adviseur van [X] . In 2008 is door bemiddeling van Zicht voor [X] een rechtsbijstandsverzekering gesloten met ARAG. Op deze verzekering zijn van toepassing de verzekeringsvoorwaarden ProRechtCombinatie Zakelijke Markt. De verzekerde hoedanigheid is ‘Kleinschalig kinderdagverblijf’ in (onder meer) het pand aan de [A-straat] te [plaats A] .
3.9.
Op 23 juli 2014 heeft een aan Zicht verbonden adviseur een bezoek gebracht aan [appellant sub 1] om de lopende verzekeringen te bespreken. Naar aanleiding van dit bezoek heeft Zicht het rapport opgesteld “BedrijfsRisicoVerkenner Rapport voor: [X] [plaats A] VOF” van 22 augustus 2014 (hierna: het BRV). [appellant sub 1] heeft het BRV ontvangen en hij heeft daarvan kennis genomen. Het BRV bevat onder meer een beschrijving van de verzekeringen die door [appellant sub 1] en [appellant sub 2] in privé en door [X] zijn gesloten. Daaruit blijkt dat niet alle verzekeringen van [X] door bemiddeling van Zicht tot stand zijn gekomen. Voor het filiaal van [X] aan de [C-straat] te [plaats A] is een inventaris/goederenverzekering, een bedrijfsschadeverzekering en een milieuschadeverzekering gesloten via Rabobank als assurantiebemiddelaar en Interpolis als verzekeraar.
Verzekeringen ten name van [Z]
3.10.
Op het moment dat het BRV werd opgemaakt, liepen geen door tussenkomst van Zicht gesloten verzekeringen ten name van [Z] . De bed and breakfast-activiteiten vonden plaats in het woonhuis van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] . Door bemiddeling van Zicht is voor hen in privé een opstal- en een inboedelverzekering gesloten (ten name van [appellant sub 2] ). De inboedel die gebruikt wordt voor de bed and breakfast is daaronder verzekerd, omdat die inboedel privé-eigendom is van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] . Ten tijde van het opmaken van het BRV werd de handelsnaam [Y] nog niet door [Z] gebruikt.
3.11.
[Z] had ten tijde van het opstellen van het BRV geen rechtsbijstandsverzekering. In het BRV staat onder de rubriek “Kosten als gevolg van juridische geschillen”: “Het risico van Bed & Breakfast activiteiten meeverzekeren op de polis.” Bij e-mail van 13 oktober 2014 heeft Zicht aan [appellant sub 1] laten weten dat het niet mogelijk is om [Z] mee te verzekeren op de rechtsbijstandsverzekering van [X] . Vanwege de afwijkende verzekerde hoedanigheid, kinderdagverblijf ten opzichte van een bed and breakfast, bleek bijverzekeren van [Z] op de verzekering van [X] volgens Zicht niet mogelijk. Zicht heeft bij de e-mail van 13 oktober 2014 daarom een offerte en een aanvraagformulier toegezonden voor het sluiten van een afzonderlijke rechtsbijstandsverzekering door [Z] bij ARAG:
“Aangezien het niet mogelijk is om [Z] aan te tekenen op de Rechtsbijstandverzekering van [X] [plaats A] hebben wij als bijlage bijgevoegd een voorstel voor een losse Rechtsbijstandverzekering voor [Z] .
Wanneer jullie deze verzekering willen afsluiten dan ontvangen wij graag het bijgevoegde aanvraagformulier ingevuld en ondertekend retour.”
[appellant sub 1] c.s. hebben volgens Zicht niet op dit voorstel gereageerd.
3.12.
[appellant sub 1] c.s. hebben in hoger beroep voor het eerst tijdens de mondelinge gesteld dat zij na de ontvangst van de offerte van 13 oktober 2014 telefonisch contact hebben gehad met een medewerker van Zicht en dat in dit gesprek geconstateerd zou zijn dat een rechtsbijstandsverzekering voor [Z] niet nodig was, omdat mogelijke schadevoorvallen gedekt zouden zijn onder de aansprakelijkheidsverzekering. Zicht heeft ter zitting betwist dat dit gesprek heeft plaatsgevonden en heeft met een beroep op de in hoger beroep geldende twee-conclusieregel zich verzet tegen het innemen door [appellant sub 1] c.s. van een nieuwe feitelijke stelling die erop neerkomt dat Zicht heeft geadviseerd dat een rechtsbijstandverzekering voor [Z] niet nodig was. [appellant sub 1] c.s. hebben vervolgens naar aanleiding van dit bezwaar ter zitting niet gemotiveerd duidelijk gemaakt dat zij deze stelling al wel eerder hebben ingenomen. Het hof constateert dat blijkens het proces-verbaal van de comparitie in eerste aanleg tijdens die zitting door [appellant sub 1] is gezegd dat hij de e-mail van 13 oktober 2014 heeft besproken met een medewerker van Zicht. In dat gesprek is volgens hem aan de orde gekomen dat hij in privé al een rechtsbijstandverzekering had en dat voor het geval iets met de gasten zou gebeuren er een aansprakelijkheidsverzekering zou zijn. Uit het proces-verbaal blijkt niet dat toen is gesteld dat in dit gesprek - meer specifiek - is gesproken over de noodzaak van het sluiten van een rechtsbijstandverzekering voor [Z] en ook niet wat [appellant sub 1] daarover zou hebben gevraagd, wat daarop is geantwoord of door de medewerker van Zicht concreet is geadviseerd en waarom Zicht zou zijn teruggekomen van haar schriftelijke voorstel om een losse rechtsbijstandverzekering te sluiten voor [Z] . Aldus kan niet worden geconcludeerd dat de thans ingenomen stelling al eerder was ingenomen. [appellant sub 1] c.s. hebben verder geen omstandigheden aangevoerd op grond waarvan het aannemen van een uitzondering op de twee-conclusieregel gerechtvaardigd zou zijn. De genoemde nieuwe feitelijke stelling zal daarom bij de beoordeling buiten beschouwing blijven.
3.13.
Bij email van 28 mei 2015 schrijft [appellant sub 1] aan Zicht het volgende:
“De verhuizing van [X] 1 [A-straat] zal morgen plaatsvinden. (…) [A-straat] zal verbouwd gaan worden naar Hotel/pension. We zijn er nog niet uit of de verzekeringen voor het pension bij Zicht blijven.”
3.14.
Bij e-mail van 29 mei 2015 heeft een medewerker van Zicht het volgende aan [X] geschreven:
“Succes met de verhuizing! Ik zal de adreswijzigingen in orde maken hoor. (…) Voor het hotel/pension willen wij graag vrijblijvende offertes verzorgen.”
3.15.
Met ingang van 17 juli 2015 heeft [appellant sub 1] voor [Z] als verzekeringnemer een verzekeringspakket via Rabobank als tussenpersoon en Interpolis als verzekeraar gesloten. Een rechtsbijstandsverzekering maakt daarvan onderdeel uit.
3.16.
Bij e-mail van 26 juli 2015 schrijft [appellant sub 1] het volgende aan een medewerker van Zicht:
“Toevallig ontdekte ik, door de rechtsbijstandskwestie, dat ons pand misschien wel helemaal niet meer verzekerd is. Kun je me laten weten of de bestaande verzekeringen gericht op de bedrijfsruimte zoals bijvoorbeeld; waterschade, milieuschade, rechtsbijstand en het eigenarenbelang ook door jullie beëindigd zijn, (misschien meer?) Het is natuurlijk nooit de bedoeling geweest dat de bestaande verzekeringen zomaar beëindigd worden.
Voor zaken rondom de bedrijfsvoering van het hotel moeten we nog verzekeringen opvragen, daar zijn we nu mee begonnen. Bij Interpolis, Horecabranche en bij Zicht, maar dat is gericht op alles rondom horeca.
Ik hoor graag hoe het nu met de rechtsbijstandsverzekering verloopt. We hebben sinds maart ook nog een mogelijke zaak lopen betreffende de [A-straat] . De eerste etage heeft toen een balkon geplaatst en heeft al onze ramen aan de achterzijde beschadigd door lassen en veilen. Deze moet door de desbetreffende bewoner of aannemer vervangen worden en dit is ook toegezegd alleen gebeurd het maar niet. Als dit uitblijft zal ik ook een beroep op Arag moeten kunnen doen.”
3.17.
In vervolg op een bezoek van een medewerker van Zicht aan [appellant sub 1] , heeft Zicht bij email van 29 juli 2015 aan [appellant sub 1] en [appellant sub 2] een in vergelijking met de via Rabobank gesloten verzekeringen concurrerende offerte uitgebracht voor een op naam van [Y] als verzekeringnemer gesteld verzekeringspakket, waarvan een rechtsbijstandsverzekering met ARAG onderdeel uitmaakt. [appellant sub 1] heeft voor dit verzekeringspakket gekozen. Met ingang van 31 juli 2015 is een verzekering “ProRechtCombinatie Zakelijke Markt” tot stand gekomen die dekking bied voor [Y] aan de [A-straat] te [plaats A] , waarvan onderdeel is een rechtsbijstandsverzekering met ARAG.
Tussenconclusie: omvang van de portefeuille van Zicht
3.18.
Het voorgaande betekent naar het oordeel van het hof het volgende. Allereerst geldt dat de verzekeringen die [appellant sub 1] c.s. hebben gesloten op geen enkel moment alle tot de portefeuille van Zicht behoorden. Zicht trad niet op als enige assurantiebemiddelaar en -adviseur van [appellant sub 1] c.s. Een deel van de verzekeringen is via bemiddeling van Rabobank tot stand gekomen en daarnaast hebben [appellant sub 1] en [appellant sub 2] in privé rechtstreeks een rechtsbijstandsverzekering gesloten met ABN AMRO Schadeverzekering. Uit de hiervoor aangehaalde correspondentie blijkt dat [appellant sub 1] c.s. bij verschillende partijen offertes opvroegen en ook via andere partijen dan Zicht verzekeringen hebben gesloten.
3.19.
Verder geldt, meer specifiek, dat tot 31 juli 2015 geen verzekeringen door bemiddeling van Zicht tot stand zijn gekomen ten behoeve van [Z] . Zicht is verzocht het risico van de bed and breakfast-activiteiten bij te verzekeren op de rechtsbijstandsverzekering van [X] , maar dat bleek niet mogelijk te zijn. Zicht heeft [appellant sub 1] daarom in oktober 2014 een offerte en een aanvraagformulier toegezonden zodat een afzonderlijke rechtsbijstandsverzekering voor de activiteiten van [Z] kon worden verkregen, maar van dat aanbod is geen gebruik gemaakt. [Z] heeft in juli 2015 een verzekeringspakket ondergebracht bij Rabobank. Nadat Zicht een concurrerende offerte had uitgebracht, is per 31 juli 2015 een verzekeringspakket door bemiddeling van Zicht tot stand gekomen, daaronder begrepen een verzekering voor rechtsbijstand. Daaruit volgt dat pas op dat moment verzekeringen ten behoeve van [Z] tot de portefeuille van Zicht zijn gaan behoren en dat zij in zoverre daarmee een zorgplicht had jegens [Z] .
Het geschil met aannemer Langereis, waarvoor geen dekking bestond
3.20.
Het geschil met de aannemer Langereis heeft - kort weergegeven - volgens [appellant sub 1] c.s. op het volgende betrekking. In 2014 hebben [appellant sub 1] c.s. besloten het pand aan de [A-straat] te verbouwen tot een hotel/pension dat door [Z] onder de naam [Y] geëxploiteerd zou gaan worden. Het kinderdagverblijf zou verhuizen naar het pand aan de [B-straat] . Op 17 augustus 2014 beschikten [appellant sub 1] c.s. over een offerte van de aannemer voor de verbouwingswerkzaamheden. In juni 2015 zijn de werkzaamheden aan het pand aan de [A-straat] begonnen. Na verloop van tijd is een geschil ontstaan met de aannemer over de uitvoering van de werkzaamheden. [appellant sub 1] c.s. hadden behoefte aan rechtsbijstand en hebben het geschil gemeld bij Zicht. Toen bleek dat voor deze aanspraak geen dekking betond onder een rechtsbijstandsverzekering, aldus [appellant sub 1] c.s.
Beoordeling aansprakelijkheid: geen tekortkoming in de nakoming
3.21.
[appellant sub 1] c.s. houden Zicht aansprakelijk voor de schade die is ontstaan doordat voor het geschil met de aannemer geen dekking was onder een rechtsbijstandsverzekering.
3.22.
Zicht bestrijdt dat zij is tekortgeschoten in de nakoming van haar verplichtingen als assurantiebemiddelaar en -adviseur. Zicht wijst er onder andere op dat [appellant sub 1] c.s. ten onrechte ervan uitgaan dat een rechtsbijstandsverzekering gesloten had moeten worden ten aanzien van het adres [A-straat] .
3.23.
Dit verweer slaagt. Anders dan [appellant sub 1] c.s. veronderstellen, is de rechtsbijstandsverzekering die in 2008 door bemiddeling van Zicht bij ARAG is gesloten (zie 3.8) niet door Zicht beëindigd. Evenmin bood deze verzekering dekking voor het pand aan de [A-straat] , zodat door de verhuizing van het kinderdagverblijf ook geen dekking voor dat pand kan zijn beëindigd. De gedachte dat dit wel het geval is geweest, heeft [appellant sub 1] verwoord in zijn e-mail van 26 juli 2015 (zie 3.16). Dit standpunt hebben [appellant sub 1] c.s. ook aan hun stellingen in deze procedure ten grondslag gelegd (zoals bijvoorbeeld in de inleidende dagvaarding onder 1.6, de memorie van grieven onder 4.2.6, 4.2.9, 4.2.11, 4.4.2, 4.4.7, 4.4.10 en 4.4.11 en de pleitaantekeningen in hoger beroep onder 6 en 10). Dit standpunt wordt door het hof niet gevolgd. Zicht heeft bemiddeld bij de totstandkoming van een rechtsbijstandsverzekering met ARAG ten behoeve van de
activiteitenvan [X] . Dat dit voor [appellant sub 1] c.s. duidelijk moet zijn geweest, volgt ook uit de inleidende dagvaarding onder 1.3.4 waar staat dat de verzekerde hoedanigheid van deze rechtsbijstandsverzekering betrekking heeft op de
activiteitendie in verband stonden met het exploiteren van een kinderdagverblijf aan de [A-straat] te [plaats A] , welke pand eigendom is van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] . Dit volgt ook uit het BRV, waarin wordt opgemerkt dat de beschrijving van de activiteiten van [X] in de rechtsbijstandsverzekering “Kleinschalig kinderdagverblijf” is. Hieruit volgt dat het geen verzekering is waarbij een pand wordt verzekerd voor rechtsbijstand, maar dat de dekking ziet op de hoedanigheid van exploitant van een kinderdagverblijf. Het kinderdagverblijf is op 29 mei 2015 verhuisd uit het pand aan de [A-straat] naar de [B-straat] . Zicht heeft deze adreswijziging aan ARAG doorgegeven (zie 3.14). Uit niets blijkt dat deze verzekering, die dekking bood voor de activiteiten van [X] , door Zicht op dat moment is beëindigd.
3.24.
Dit is anders bij de glasverzekering waarnaar [appellant sub 1] c.s. verwijzen. De glasverzekering had wel betrekking op het pand aan de [A-straat] . Zicht heeft [appellant sub 1] c.s. meegedeeld dat de glasverzekering verviel, omdat door de verhuizing van [X] het pand aan de Kinkerstaat leeg kwam te staan en het verzekeren van glas bij leegstand of verbouw volgens Zicht niet mogelijk was.
3.25.
Naar het oordeel van het hof kan niet worden vastgesteld dat [appellant sub 1] c.s. door toedoen van Zicht ten onrechte ervan zijn uitgegaan dat de rechtsbijstandsverzekering betrekking had op het pand aan de Kinkerstaat en/of dat Zicht aan deze onjuiste beeldvorming heeft bijgedragen. Evenmin kan op grond van de over en weer gestelde feiten en omstandigheden worden aangenomen dat Zicht van deze onjuiste gedachtegang aan de zijde van [appellant sub 1] c.s. op de hoogte was of had moeten zijn en daarom [appellant sub 1] c.s. daarop had moeten wijzen. Daartoe wordt het volgende overwogen.
3.26.
Zicht heeft in het najaar van 2014 onderzocht of de bed and breakfast
activiteitenop de lopende rechtsbijstandsverzekering van [X] meeverzekerd konden worden, maar dat bleek niet mogelijk te zijn. Zicht stelt dat de reden daarvoor is dat de verzekerde hoedanigheid van een kinderdagverblijf afwijkt van die van een bed and breakfast. Zicht heeft daarom aan [appellant sub 1] c.s. een offerte toegestuurd voor een afzonderlijk te sluiten rechtsbijstandsverzekering voor [Z] (zie 3.11). Door te onderzoeken welke verzekering nodig was, hiervoor een offerte te maken en het aanvraagformulier toe te sturen, heeft Zicht [appellant sub 1] c.s. afdoende in staat gesteld om voor de activiteiten van [Z] een rechtsbijstandsverzekering te sluiten. [appellant sub 1] c.s. hebben van dit aanbod geen gebruik gemaakt en Zicht heeft dus niet de opdracht gekregen om een rechtsbijstandsverzekering voor [Z] te sluiten. Niet kan worden aangenomen dat Zicht in dit opzicht niet heeft gehandeld zoals van een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot mag worden verwacht.
3.27.
Ten tijde van de verhuizing van het kinderdagverblijf heeft Zicht nogmaals aangeboden te bemiddelen voor [Z] : “Voor het hotel/pension willen wij graag vrijblijvende offertes verzorgen” (zie 3.14) en in verband daarmee geïnformeerd naar de stand van zaken van de verbouwing van het pand tot hotel/pension. [appellant sub 1] c.s. zijn daarop niet ingegaan, maar hebben in juli 2015 voor de bed and breakfast-activiteiten verzekeringen gesloten via Rabobank, waaronder een rechtsbijstandsverzekering (zie 3.15). Uiteindelijk is per 31 juli 2015 een verzekeringspakket door bemiddeling van Zicht tot stand gekomen voor [Z] , daaronder begrepen een verzekering voor rechtsbijstand, omdat zij een concurrerende offerte had uitgebracht (zie 3.17 en 3.19). Ook in dit opzicht kan niet worden aangenomen dat Zicht niet zou hebben gehandeld zoals van een redelijk bekwaam en redelijk vakgenoot mag worden verwacht. BB-Canaliscous was geen verzekeringnemer die tot de portefeuille van Zicht behoorde. Zicht heeft niet eerder dan eind juli 2015 de opdracht gekregen om voor [Z] verzekeringen tot stand te brengen. Zicht heeft eerder bij emails van 13 oktober 2014 en 29 mei 2015 (zie 3.11 en 3.14) aangeboden dat te doen, maar daarop is door [appellant sub 1] c.s. niet ingegaan. In plaats daarvan zijn [appellant sub 1] c.s. in juli 2015 met Rabobank als assurantiebemiddelaar in zee gegaan. [appellant sub 1] c.s. stellen in de memorie van grieven onder 3.16 dat zij in oktober 2014 Zicht hebben laten weten dat zij ook hun derde bedrijf (waarmee zij [Z] bedoelen) wilden verzekeren, maar zij stellen in dat verband niet concreet dat [appellant sub 1] c.s. in de bespreking die vervolgens heeft plaatsgevonden, of daarna, aan Zicht daadwerkelijk de opdracht hebben gegeven te bemiddelen bij het tot stand komen van een verzekering, maar dat deze opdracht desondanks niet door Zicht is uitgevoerd. Daarmee faalt reeds de genoemde stelling.
3.28.
[appellant sub 1] c.s. voeren in meer algemene zin aan dat Zicht van de plannen om het pand aan de [A-straat] te verbouwen tot hotel/pension op de hoogte was en reeds daarom [appellant sub 1] c.s. had moeten adviseren een rechtsbijstandsverzekering te sluiten waaronder deze activiteiten verzekerd zouden zijn.
3.29.
Het verweer van Zicht tegen dit verwijt is terecht voorgesteld. Hiervoor is al verschillende keren aan de orde gekomen dat [Z] niet als verzekeringnemer tot de portefeuille van Zicht behoorde. Voor de bed and breakfast-activiteiten liep geen verzekering die door bemiddeling van Zicht tot stand was gekomen. [appellant sub 1] c.s. waren daarvan op de hoogte, want dat blijkt met zoveel woorden uit het BRV. Zicht heeft voor de activiteiten van [Z] een offerte voor een rechtsbijstandverzekering uitgebracht en een aanvraagformulier toegestuurd, zodat voor [appellant sub 1] c.s. duidelijk was dat deze activiteiten niet verzekerd waren, maar wel verzekerd konden worden. [appellant sub 1] c.s. zijn niet op dat voorstel ingegaan. Zij wisten, dan wel behoorden daarmee te weten dat de activiteiten van [Z] niet verzekerd waren onder een rechtsbijstandsverzekering. In het licht daarvan was er voor Zicht geen aanleiding uit het woord ‘blijven’ in de e-mail van 28 mei 2015 van [appellant sub 1] c.s., waarin zij schrijven nog niet te weten of de verzekeringen van het hotel bij Zicht zouden
blijven(zie 3.13), af te leiden dat [appellant sub 1] c.s. dachten dat zij al wel verzekerd waren voor rechtsbijstand. Zicht mocht uit deze e-mail opmaken - naar zij stelt en ook volgt uit het antwoord van Zicht bij e-mail van 29 mei 2015 (zie 3.14) - dat [appellant sub 1] c.s. nog geen verzekeringen voor het pension/hotel hadden geregeld en dat dit nog moest gebeuren.
3.30.
Verder is van belang, zoals hiervoor in 3.18-3.19 al aan de orde is gekomen, dat Zicht niet optrad als enige assurantiebemiddelaar en -adviseur van [appellant sub 1] c.s. Bij de wijze waarop [appellant sub 1] c.s. met verschillende partijen zaken deden, waarbij zij via verschillende bemiddelaars verzekeringen sloten en offertes opvroegen, past niet hun stelling dat zij ervan uitgingen dat Zicht “alles zou regelen”, waaronder zij verstaan alle verzekeringen voor hun activiteiten als ondernemers. Dat konden zij in de gegeven omstandigheden niet van Zicht verwachten. Er bestond geen door hen gestelde ‘totaalrelatie’ met Zicht met een daarbij behorende zorgplicht. Die verstrekkende zorgplicht kan evenmin worden gebaseerd op de omstandigheid dat Zicht bekend was met het bestaan van de verzekeringen die [appellant sub 1] c.s. met andere bemiddelaars had gesloten. Zicht mocht gelet op de rol die zij had naast de andere partijen redelijkerwijs ervan uitgaan dat zij in beginsel alleen een zorgplicht had voor de verzekeringnemers in verband met de dekking onder de verzekeringen die tot haar portefeuille behoorden. Daarvan uitgaande kan niet worden aangenomen dat Zicht [appellant sub 1] c.s. uit eigen beweging diende te waarschuwen voor de mogelijke gevolgen van de nieuwe activiteiten die [Z] wilde ontplooien, die niet als verzekeringnemer tot haar portefeuille behoorde. Zicht mocht in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs aannemen dat zij hierover pas diende te adviseren en hiervoor te bemiddelen als zij daartoe een opdracht had gekregen. Zij heeft ook aangeboden voor [Z] te bemiddelen, maar op dat (herhaalde) aanbod is pas eind juli 2015 door [appellant sub 1] c.s. ingegaan. Dat [appellant sub 1] c.s. in verband met de voorgenomen verbouwactiviteiten op een eerder moment aan Zicht de opdracht hebben gegeven te adviseren of te bemiddelen, is niet concreet door hen gesteld.
3.31.
Het voorgaande betekent dat niet kan worden vastgesteld dat Zicht jegens [appellant sub 1] c.s. is tekortgeschoten in de nakoming van haar verplichtingen als assurantiebemiddelaar en -adviseur. De vorderingen van [appellant sub 1] c.s. stuiten daarop af.
3.32.
Zicht heeft subsidiair aangevoerd dat geen causaal verband aanwezig is tussen de gestelde normschending en de gevorderde schade. In dat verband heeft Zicht onder meer aangevoerd dat een rechtsbijstandsverzekering een wachttijd heeft van drie maanden. Het geschil met de aannemer bestond al in juli 2015, zodat daarvoor geen dekking meer kon worden verkregen. Verder heeft Zicht erop gewezen dat een rechtsbijstandsverzekering voor een nieuwe hoedanigheid (het exploiteren van een hotel/pension in het pand aan de [A-straat] ) pas mogelijk is als die activiteiten zijn aangevangen. De verbouwing van het pand zou daarmee hoe dan ook niet onder een rechtsbijstandsverzekering van [Z] verzekerd kunnen worden. Omdat niet kan worden aangenomen dat Zicht is tekortgeschoten in de nakoming van de haar gegeven opdracht, hoeven deze subsidiaire verweren - in verband waarmee grief 5 is aangevoerd - niet te worden besproken.
3.33.
De conclusie is dat de grieven niet kunnen leiden tot vernietiging van het bestreden vonnis. Het overige dat partijen hebben aangevoerd hoeft niet te worden besproken. De bewijsaanbiedingen hebben geen betrekking op voldoende concrete stellingen die, indien bewezen tot een ander oordeel in deze zaak dienen te leiden. De bewijsaanbiedingen zullen daarom als niet ter zake dienend worden gepasseerd.
3.34.
De slotsom is dat [Z] ontvankelijk is in deze procedure, maar dat haar vordering moet worden afgewezen. Het vonnis waarvan beroep zal voor het overige worden bekrachtigd. [appellant sub 1] c.s. zijn in het ongelijk gesteld en zullen worden verwezen in de kosten van het geding in hoger beroep.

4.Beslissing

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover [Z] , handelend onder de naam [Y] , daarbij niet-ontvankelijk is verklaard, en in zoverre opnieuw rechtdoende:
wijst de vordering van [Z] af;
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep voor het overige;
wijst af de in hoger beroep gewijzigde vordering;
veroordeelt [appellant sub 1] c.s. in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van Zicht begroot op € 760 aan verschotten en € 4.326 voor salaris advocaat en op € 163 voor nasalaris, te vermeerderen met € 85 voor nasalaris en met de kosten van het betekeningsexploot, ingeval niet binnen veertien dagen is voldaan aan de bij dit arrest uitgesproken veroordeling(en) en betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden, en te vermeerderen met de wettelijke rente over de proceskosten, indien niet binnen veertien dagen na de datum van dit arrest dan wel het verschuldigd worden van de nakosten aan de proceskostenveroordeling is voldaan;
verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.F. Aalders, J.W. Hoekzema en R.M. de Winter en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 5 april 2022.