Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Ontstaan en loop van het geding
2.2. Feiten
(...)
Naar ons oordeel zijn de in de jaarrekening verantwoorde baten en lasten alsmede de balansmutaties over 2019, uitgezonderd de gevolgen van de aangelegenheden beschreven in de paragraaf “De basis voor ons oordeel betreffende getrouwheid en ons oordeel met beperking betreffende rechtmatigheid”, in alle van materieel belang zijnde aspecten rechtmatig tot stand gekomen in overeenstemming met de begroting en met de in de relevante wet- en regelgeving met de begroting en met de in de relevante wet- en regelgeving, waaronder gemeentelijke verordeningen, opgenomen bepalingen.
(…)
De basis voor ons oordeel betreffende getrouwheid en ons oordeel met beperking betreffende rechtmatigheid
De in de jaarrekening verantwoorde baten en lasten alsmede de balansmutaties zijn niet allen in overeenstemming met wet- en regelgeving tot stand gekomen. De bevindingen zijn van dien aard dat een goedkeurende verklaring dient te worden onthouden. Het gaat om circa € 7,8 miljoen aan getrouwheidsfouten welke ook als rechtmatigheidsfout worden aangemerkt, omdat dit afwijkingen zijn van de verslaggevingsvoorschriften (BBV). Het totaal van de overige rechtmatigheidsfouten bedraagt circa € 98,2 miljoen, waarvan circa 80,6 miljoen is te relateren aan het niet voldoen aan de wet- en regelgeving met betrekking tot inkopen en aanbesteden.”
“Het vermoeden is dat het eerste zaaknummer AMS 20/1620 ziet op de eerste naheffingsaanslag en het tweede zaaknummer AMS 20/1621 op de tweede naheffingsaanslag. Het hoger beroepschrift ziet derhalve enkel op zaaknummer AMS 20/1621. Echter aangezien het niet direct duidelijk is welk zaaknummer betrekking heeft op de eerste of de tweede naheffingsaanslag dient dit hoger beroepschrift dusdanig gelezen te worden dat als deze twee nummers zijn omgedraaid dat dan op het andere zaaknummer in hoger beroep wordt gegaan.”
Het andere hoger beroep wordt - voor zover dat bestond - als ingetrokken beschouwd.
Het van belanghebbende geheven griffierecht heeft betrekking op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank in de zaak met kenmerk 20/1621.
De voorzitter vraagt mij welke kosten ik heb gemaakt. Ik antwoord: kosten voor mijn hotelovernachting, zijnde € 80 en reis- en parkeerkosten voor mijn autorit vanuit [woonplaats] . Desgevraagd bevestig ik dat ik geen verletkosten heb.
Ik antwoord dat ik heb gebeld met de gemeente Amsterdam, maar dat men heeft geweigerd mijn zaak te bespreken; de gemeente gaf aan dat ik een brief moest sturen. Deze gang van zaken is overigens ook al aan de orde geweest tijdens de zitting van de rechtbank.
partijenof zij verlangen dat de zaak wordt terugverwezen naar de heffingsambtenaar indien moet worden geconstateerd dat de heffingsambtenaar ten onrechte heeft nagelaten belanghebbende te horen. De voorzitter schorst de zitting zodat partijen over het antwoord op deze vraag kunnen nadenken. Na een korte schorsing wordt de zitting hervat.
De heffingsambtenaar heeft tijdens de schorsing van zojuist aangegeven mijn bezwaar af te wijzen ook indien ik alsnog zou worden gehoord.”
3.Geschil in hoger beroep
4.Oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat de heffingsambtenaar in beide bestreden besluiten de volgende overwegingen heeft genomen: ‘u kreeg twee parkeerbonnen op verschillende dagen, namelijk in de [straat] op 19-12-2019 om 19.54 uur en in de [straat] op 20-12-2019 om 9.26 uur’. De heffingsambtenaar heeft in het verweerschrift en op de zitting nogmaals kenbaar gemaakt dat het gaat om twee parkeerbonnen op twee verschillende dagen. De beroepsgrond slaagt dan ook niet.
5.Beoordeling van het geschil
Tevens wijst belanghebbende in dit verband op het onthouden van een goedkeurende verklaring door de accountant ter zake van de jaarrekening 2019 van de gemeente Amsterdam (zie onder 2.5).
samenhangen metde inning van niet betaalde parkeerbelastingen.
Het eerste lid bevat een limitatieve opsomming van kostencomponenten, zoals informatieverwerkingskosten of personeelskosten, en bepaalt dat de kosten slechts in rekening mogen worden gebracht voor zover ze «rechtstreeks voortvloeien uit de inning van niet betaalde parkeerbelastingen». Dit roept in de praktijk met name de vraag op of de kosten van digitale scantechnologie die niet uitsluitend zijn gemaakt ten behoeve van de inning van niet betaalde parkeerbelastingen, ook in rekening mogen worden gebracht. De nieuwe formulering «samenhangen met de inning van niet betaalde parkeerbelastingen» (onderdeel C, eerste lid) stelt buiten twijfel dat de kosten niet uitsluitend ten behoeve van de inning van niet betaalde parkeerbelastingen hoeven te zijn gemaakt. De formulering is ontleend aan de modelbepalingen voor de doorberekening van kosten in aanwijzing 5.57 van de Aanwijzingen voor de regelgeving. Dezelfde wijziging is doorgevoerd in de artikelen 5 en 14 Bgpb (onderdelen D en I, eerste lid).”
Met hetgeen belanghebbende in hoger beroep heeft aangevoerd heeft hij geen feiten of omstandigheden aannemelijk gemaakt op grond waarvan – tenminste – in redelijkheid zou moeten worden getwijfeld aan de raming.
6.6. Kosten
Als te vergoeden kosten komen in aanmerking de reiskosten die belanghebbende heeft gemaakt voor het bijwonen van de zittingen van de rechtbank en van het Hof. Het Hof bepaalt deze op basis van het tarief tweede klasse per openbaar vervoer (artikel 2, aanhef, eerste lid, onderdeel d van het Besluit proceskosten bestuursrecht in samenhang met artikel 11, eerste lid, onderdeel d van het Besluit tarieven in strafzaken).
7.Beslissing
- vernietigt de uitspraak van de rechtbank;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- handhaaft de naheffingsaanslag;
- veroordeelt de heffingsambtenaar in de proceskosten van belanghebbende in beroep en
in hoger beroep tot een bedrag van € 52,40, en
- draagt de heffingsambtenaar op aan belanghebbende het voor de behandeling van het
hoger beroep betaalde griffierecht van € 134 te vergoeden.
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Wie niet verplicht is om digitaal te procederen, kan op vrijwillige basis digitaal procederen. Hieronder leest u hoe een cassatieberoepschrift wordt ingediend.
www.hogeraad.nl. Informatie over de inlogmiddelen vindt u op
www.hogeraad.nl.
Een professionele gemachtigde moet altijd digitaal procederen, ongeacht voor wie de gemachtigde optreedt. Degene die op papier mag procederen en dat ook wil, kan het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.