ECLI:NL:GHAMS:2022:1016

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
5 april 2022
Publicatiedatum
6 april 2022
Zaaknummer
200.287.655/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eigendom en verzorgingskosten van koeien in civiele procedure

In deze zaak gaat het om een geschil tussen [appellante] en [X] over de eigendom van koeien en de daarmee samenhangende verzorgingskosten. [appellante] heeft in hoger beroep beroep ingesteld tegen een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland, waarin haar vorderingen zijn afgewezen. De kantonrechter had geoordeeld dat [X] niet € 15.700,- aan [appellante] verschuldigd was voor de aankoop van negen koeien, omdat [X] een tegenvordering had van € 27.046,64 op [appellante]. Deze tegenvordering bestond uit verzorgings- en draagkosten voor de koeien, en andere kosten die door [X] waren gemaakt. Het hof heeft de feiten die door de kantonrechter zijn vastgesteld als uitgangspunt genomen, met uitzondering van enkele door [appellante] gestelde feiten die niet in geschil zijn. Het hof oordeelt dat [appellante] in een eerdere procedure heeft gesteld dat de koe Shila en haar nakomelingen haar eigendom waren, en dat zij in deze procedure niet heeft aangetoond dat dit niet het geval was. Het hof heeft de vordering van [appellante] tot betaling van € 15.700,- afgewezen en de vordering van [X] tot betaling van € 3.264,- toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente. De proceskosten zijn voor rekening van [appellante].

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.287.655/01
zaaknummer rechtbank Noord-Holland : 7833253 / CV EXPL 19-8172
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 5 april 2022
inzake
[appellante],
wonend te [woonplaats] , gemeente [gemeente] ,
appellante in principaal appel,
geïntimeerde in incidenteel appel,
advocaat: mr. C. Hofmans te Amsterdam,
tegen
[X],
handelend onder de naam Melkveebedrijf [X] ,
wonend te [woonplaats] ,
geïntimeerde in principaal appel, appellant in incidenteel appel,
advocaat: mr. M.A.M. Euverman te Amsterdam.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [appellante] en [X] genoemd.
[appellante] is bij dagvaarding van 21 december 2020, tevens bevattende de grieven, in hoger beroep gekomen van een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem (hierna: de kantonrechter), van 7 oktober 2020, onder bovenvermeld zaaknummer gewezen tussen [appellante] als eiseres en [X] als gedaagde (hierna: het bestreden vonnis).
Nadat [appellante] overeenkomstig de dagvaarding had geconcludeerd, hebben partijen de volgende stukken ingediend:
- memorie van antwoord, tevens memorie van grieven in incidenteel appel, tevens houdende akte wijziging eis in reconventie;
- memorie van antwoord in incidenteel appel, met producties.
- akte uitlating zijdens [X] .
Ten slotte is arrest gevraagd.
[appellante] heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en - uitvoerbaar bij voorraad - alsnog [X] zal veroordelen tot betaling van € 15.700,-, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 27 april 2019, alsmede van € 932,- aan buitengerechtelijke kosten, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 4 juni 2019, met veroordeling van [X] in de kosten van het geding in beide instanties inclusief nakosten en rente.
[X] heeft in principaal appel geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis en in incidenteel appel tot gedeeltelijke vernietiging, en - uitvoerbaar bij voorraad - gevorderd [appellante] alsnog te veroordelen tot betaling van € 10.447,64, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 augustus 2019 althans vanaf 23 maart 2021, met veroordeling van [appellante] in – naar het hof begrijpt – de kosten van het geding in hoger beroep.
Beide partijen hebben in hoger beroep bewijs aangeboden.

2.Feiten

De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis onder 2.1 tot en met 2.11 de feiten vastgesteld die hij tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn in hoger beroep, behoudens het in grief 1 door [appellante] gestelde, en waarmee het hof voor zover nodig rekening houdt, niet in geschil en dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt. Samengevat en waar nodig aangevuld met andere feiten die als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende betwist zijn komen vast te staan, komen de feiten neer op het volgende.
2.1
[X] is bevriend geweest met [appellante] en haar echtgenoot [echtgenoot appellante] (hierna: [echtgenoot appellante] ).
2.2
[echtgenoot appellante] is bestuurder geweest van PrimeVal Genetics B.V. (hierna te noemen: PrimeVal). Deze vennootschap die zich richt op het fokken en houden van melkvee en runderen en in het bijzonder ten behoeve van de handel in fokvee, embryo’s en dierlijk sperma, wordt thans bestuurd door [bestuurder] (hierna: [bestuurder] ). [echtgenoot appellante] exploiteert thans een eenmanszaak op het gebied van veterinaire dienstverlening.
2.3
In mei 2015 heeft [appellante] voor een bedrag van € 20.700,- negen koeien gekocht voor [X] .
2.4
Op 2 januari 2018 heeft [X] een bedrag van € 5.000,- overgemaakt naar [appellante] onder vermelding van “deelbetaling”.
2.5
Op 27 februari 2018 heeft [X] een bedrag van € 14.707,50 aan PrimeVal in rekening gebracht wegens “kostdagen Shila en nakomelingen en zes keer ET kalf”.
2.6
Bij brief van 12 april 2019 heeft de gemachtigde van [appellante] [X] gesommeerd een bedrag van € 15.700,- voor 27 april 2019 aan [appellante] te voldoen, bij gebreke waarvan [appellante] aanspraak maakte op de wettelijke handelsrente en de buitengerechtelijke incassokosten.
2.7
In zijn reactie van 13 mei 2019 heeft de gemachtigde van [X] het volgende geschreven, voor zover van belang:
“(...) Partijen doen namelijk al geruime tijd zaken, waarbij er niet alleen kalveren zijn gekocht maar ook embryo’s zijn ingebracht bij koeien van cliënten en er ook koeien en nakomelingen verzorgd werden door cliënten. Niet alleen voor de heer [bestuurder] - waar uw cliënten ook bij betrokken waren - maar ook voor uw cliënten is dit gebeurd. Hoe ik het begrijp hebben uw cliënten zelfs geprocedeerd tegen de heer [bestuurder] over de eigendom van koe Shila . Een koe die bij cliënt stond, door cliënt verzorgd is en waarvan de nakomelingen grootgebracht en verzorgd zijn.
Met betrekking tot die koe en haar nakomelingen zijn er door cliënt kosten gemaakt. In eerste instantie waren de kosten hieromtrent voor rekening van de heer [bestuurder] . Omdat uw cliënten echter aanspraak maakten op het eigendom, was de heer [bestuurder] uiteindelijk niet bereid om die kosten ad € 17.500,- te voldoen. Dat is ook logisch, want waarom zou hij betalen voor een koe die niet zijn eigendom was. Deze rekening dient thans nog betaald te worden. Mijns inziens door degene die thans het eigendom heeft. (…) De bovengenoemde kosten overstijgen dus de (pretense) vordering van uw cliënten ruimschoots. (...) Zij stellen dan ook voor om de kwestie tegen gesloten beurzen af te wikkelen, zodat partijen over en weer niets meer van elkaar te vorderen hebben. (...)”.
2.8
De gemachtigde van [appellante] heeft in reactie hierop op diezelfde dag het volgende geschreven, voor zover van belang:
“(...) Cliënte heeft uw cliënten de financiering bezorgd voor de betreffende dieren, welke dieren vervolgens aan uw cliënten geleverd zijn. Een lening derhalve, uw cliënten zijn hier goed mee bekend. Een deel is afgelost.
De afspraken hieromtrent zijn duidelijk. De kosten van embryo’s heeft cliënte betaald, het spoelen heeft cliënte betaald, het inzetten heeft cliënte betaald. Door de levering van de dieren heeft uw cliënte, naast de dieren, ook fosfaatrechten ontvangen ter waarde van ongeveer € 80.000,00.
Alle nakomelingen van de dieren zoals geleverd door/ namens cliënte werden eigendom van uw cliënten. Uw cliënten hebben deze allemaal gehouden, zoals afgesproken tussen partijen. Het betreffende dier Sheila heeft het erf van uw cliënten nooit verlaten. De nakomelingen van dit dier hebben uw cliënten in bezit (genomen), met instemming van cliënte. Alle vruchten van de lening zijn ten gunste van uw cliënten gekomen. De fosfaatrechten zijn ten gunste van uw cliënten gekomen. De melkopbrengsten. (…).”
2.9
Vervolgens heeft de gemachtigde van [X] op 17 mei 2019 het volgende geschreven, voor zover van belang:
“(...) Derhalve hieronder (nogmaals) de gemaakte afspraken tussen partijen: (...) 3. Uw cliënt en de heer [bestuurder] werken samen en PrimeVal Genetics B. V. wordt opgericht. De heer [echtgenoot appellante] werd daarbij algemeen directeur. Er wordt aan cliënt gevraagd om voor een vergoeding koeien ter beschikking te stellen als draagkoe, Tevens wordt gevraagd om tegen betaling de verzorging van zowel de draagkoe als geboren en geleverde kalveren tegen betaling op zich te nemen; (...) De betreffende koe waar ik het in mijn vorige brief over had (… Shila …) is geboren op 13 juli 2015 in [plaats] (Friesland) en is als kalf naar cliënt toegekomen op 07 januari 2016. Tegelijkertijd met meerdere dieren onder de bovengenoemde afspraak 3. Dus cliënt ging er niet van uit dat deze koei Shila eigendom van uw cliënten was. Deze koe is gespoeld, drachtig gemaakt en verzorgd. Daar zijn kosten voor gemaakt maar die heeft cliënt dus niet betaald gekregen. Sterker nog, de koe en haar nakomelingen zijn nooit aan de melk gekomen en omdat zij op het terrein stonden van cliënt ging dit ten kosten van zijn fosfaatrechten. (…) Toen uiteindelijk bleek dat uw cliënten het eigendom hadden van de koei Shila en haar nakomelingen is er veelvuldig verzocht aan uw cliënten om de dieren op te halen. Zij hadden er echter zelf geen plek voor en hebben aangegeven “doe er maar mee wat jou goed lijkt”. Om niet in de knel te komen met zijn eigen fosfaatrechten zijn de koeien uiteindelijk afgevoerd. Uw cliënten zullen toch echt moeten betalen voor het draagmoederschap en verzorging van zowel Shila als haar nakomelingen.”
2.1
In een gerechtelijke procedure tussen [appellante] en [bestuurder] /PrimeVal heeft [appellante] voor zover van belang het volgende aangevoerd:
“(...) 19. Op een door “Dreefbeheer BV” (de aan de heer [A] en de heer [bestuurder] gelieerde bedrijven) gepubliceerde lijst betreffende overzicht van de aanwezige donor dieren van onder andere respectievelijk de heer [A] en [bestuurder] staat als laatste Peak Mntrs Shila 6 met als eigenaresse vermeld [appellante] ), nl. [appellante] vermeld. De betreffende donor-koe stond op dat moment bij de heer [X] aan de [adres] .
20. [appellante] maakte met de heer [X] de afspraak dat alle embryo’s bij hem op het bedrijf ingezet zouden worden van Shila , en dat zij onderling alles zouden regelen, zoals ze reeds met meerdere embryo’s van andere spoeldieren in het verleden ook gedaan hebben. De heer [B] werd medegedeeld dat Shila zou worden opgenomen in het spoelprogramma van Primeval, terwijl ze in het bezit is van [appellante] en dat alle eventuele embryo’s zonder uitzondering bij de heer [X] dienden te worden geïmplanteerd. (...)
25. Nu de heer [X] in de terechte veronderstelling verkeerde dat Shila het eigendom was [appellante] en de heer [X] met [appellante] vaste afspraken had gemaakt over Shila , waardoor hij nimmer kosten in rekening had gebracht hij Primeval (...).
(…)
37. [appellante] heeft reeds gesteld dat zij met de heer [X] duidelijke afspraken had over de kosten met betrekking tot Shila en haar nakomelingen. (…) Indien Primeval ook maar enige kosten een iemand zou hebben betaald vanwege Shila en haar nakomelingen, hetgeen [appellante] betwist en door Primeval op geen enkele wijze wordt bewezen, dan dient Primeval deze gelden terug te vragen als zijnde onverschuldigd betaald. (...)
58. Door deze handelswijze van Primeval heeft [appellante] schade geleden. (...) Primeval heeft willens en wetens derden bewust verkeerd geïnformeerd omtrent het eigendom van Shila en haar nakomelingen. Immers de veehouder [X] mocht onder geen beding de dieren zijn erf laten verlaten. [appellante] heeft hierdoor geen verkoop kunnen realiseren en heeft langere c.q. extra stallingskosten.
(…)
60. Verder bedraagt de schade voor [appellante] de extra kosten gemaakt door het langer verblijf bij [X] ten gevolge van de blokkade (onjuiste mededeling door Primeval omtrent de eigendom) die eerst op 25 april 2018 is opgeheven. (...) Totaal: 1125 dagen x € 5,- p/d € 5.625,-.”
2.11
In een ongedateerd Whatsapp bericht heeft [X] aan [appellante] laten onder meer het volgende geschreven:
“(..) Heb hier nu nog 2x Gymnast vaarskalveren staan van Shila , willen jullie die nog laten testen? anders gaan ze maandag ook weg. Stuur jullie een mail hoe en wat dit af te handelen.”

3.Beoordeling

3.1
[appellante] heeft in eerste aanleg gevorderd [X] te veroordelen tot betaling van € 15.700,-, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 27 april 2019, alsmede van € 932,- aan buitengerechtelijke kosten, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 4 juni 2019, alles met veroordeling van [X] in de kosten van het geding inclusief nakosten en rente. Zij heeft hieraan ten grondslag gelegd dat zij € 20.700,- aan [X] heeft geleend waarop door [X] € 5.000,- is afgelost, zodat [X] nog € 15.700,- moet terugbetalen.
3.2
[X] heeft zich verweerd en daartoe aangevoerd € 27.046,64 te vorderen te hebben op [appellante] , welk bedrag met genoemde € 15.700,- wordt verrekend en voor het overige in reconventie wordt gevorderd, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 14 augustus 2019 en proceskosten. Genoemd bedrag van € 27.046,64 bestaat voor € 21.345,- uit verzorgings- en draagkosten voor koeien van [appellante] , voor € 6.000,- uit een vergoeding voor door [appellante] meegenomen koeien, voor € 3.442,64 uit door een stier van [appellante] veroorzaakte schade, waarop een bedrag van € 3.741,- in mindering is gebracht.
3.3
[appellante] heeft zich verweerd tegen de vorderingen in reconventie.
3.4
De kantonrechter heeft de vorderingen in conventie afgewezen en [appellante] in reconventie veroordeeld tot betaling aan [X] van € 5.645,- te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 14 augustus 2019, alsmede de proceskosten, en de vorderingen voor het overige afgewezen. De kantonrechter heeft daartoe het volgende overwogen. [X] betwist niet € 15.700,- aan [appellante] verschuldigd te zijn vanwege de aankoop van de onder 2.3 genoemde negen koeien. Uit het door [appellante] ingediende en tegen [bestuurder] /PrimeVal gerichte processtuk (hierboven weergegeven onder 2.10) blijkt dat volgens [appellante] Shila en daarvan de nakomelingen haar eigendom zijn, zij met [X] afspraken heeft gemaakt over de kosten van deze koeien, zij extra stallingskosten heeft gemaakt doordat PrimeVal verhinderde dat de betreffende koeien het terrein van [X] verlieten en haar schade vanwege het voorgaande neerkomt op € 5,- per koe per dag. Tezamen met een bedrag van € 500,- per draagkoe bij een succesvolle dracht moet het er voor worden gehouden dat [appellante] aan [X] de door hem in rekening gebrachte kosten van € 21.345,- verschuldigd is, welke vordering voor verrekening in aanmerking komt. De vordering van € 6.000,- vanwege het door [appellante] meenemen van twee aan [X] behorende koeien wordt afgewezen, evenals de vordering tot vergoeding van door een stier van [appellante] veroorzaakte schade, aldus steeds de kantonrechter.
3.5
[appellante] voert in (principaal) appel negen grieven aan. De grieven 2 tot en met 8 hebben betrekking op de, door de kantonrechter gedeeltelijk toegewezen, tegenvordering van [X] , die met de vordering van [appellante] is verrekend. Grief 1 in incidenteel appel is gericht tegen de afwijzing van de vordering van [X] in verband met de twee door [appellante] meegenomen koeien en grief 2 in incidenteel appel tegen de afwijzing van de vordering tot betaling van de door een stier van [appellante] veroorzaakte schade. Met grief 3 in incidenteel appel betoogt [X] dat [appellante] in eerste aanleg had erkend dat op haar vorderingen € 1.360,- in mindering diende te worden gebracht.
3.6.1
Het hof oordeelt als volgt. [appellante] betwist dat Shila en daarvan de nakomelingen gedurende de in deze procedure relevante periode eigendom zijn geweest van [appellante] ; [appellante] voert aan met [X] te hebben afgesproken dat laatstgenoemde de eigendom van Shila met nakomelingen zou verkrijgen en om die reden ook de kosten van deze dieren zou moeten betalen.
3.6.2
[appellante] heeft in de door haar tegen [bestuurder] /Primeval gevoerde procedure gesteld dat Shila met nakomelingen aan haar in eigendom toebehoorden. Daarom had [appellante] schade geleden in de vorm van € 5,- per dag aan [X] te betalen stallingskosten. [appellante] was gelet op artikel 21 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) gehouden de voor de beslissing in die zaak van belang zijnde feiten volledig en naar waarheid aan te voeren. [appellante] heeft in de huidige procedure niet gesteld dat zij in de tegen [bestuurder] /Primeval gevoerde procedure in strijd met de waarheid had aangevoerd dat Shila en de nakomelingen van Shila haar eigendom waren. Het hof gaat er in de onderhavige procedure daarom van uit dat [appellante] in de procedure tegen [bestuurder] /Primeval naar waarheid heeft verklaard en dat Shila met nakomelingen [appellante] eigendom waren. Het betoog van [appellante] dat Shila en de nakomelingen aan [X] in eigendom toebehoorden, kan daarom niet worden aanvaard. [appellante] heeft in genoemde procedure tegen [bestuurder] /PrimeVal gesteld dat de stallingskosten € 5,- per koe per dag bedroegen. Zij heeft niet gemotiveerd weersproken dat een draagmoedervergoeding van € 500,- marktconform was en daarom had te gelden. [appellante] heeft wel naar voren gebracht dat tegenover de stallingskosten van Shila , ook een melkopbrengst van Shila stond, maar [X] heeft daar tegenover gesteld voor Shila zelf geen stallingskosten in rekening te hebben gebracht. Uit productie 8 (conclusie van antwoord, eerste aanleg) - op welke de vordering van [X] ad € 21.345,- is gebaseerd - blijkt dat uitsluitend stallingskosten voor nakomelingen van Shila in rekening zijn gebracht. Dat deze stallingskosten, vermeerderd met € 5.000,- aan draagmoedervergoeding, in een te betalen bedrag van € 21.345,- resulteren, is voor het overige onvoldoende gemotiveerd betwist door [appellante] . Wel is juist, hetgeen door [appellante] wordt betoogd, dat [X] had erkend dat op de door hem gevorderde bedragen € 3.741,- in mindering kon worden gebracht. De kantonrechter heeft ten onrechte nagelaten dat te doen, en in zoverre slaagt grief 5 en zal het aan [X] toe te wijzen bedrag met genoemde € 3.741,- worden verminderd. De grieven 2 tot en met 8 in principaal appel falen voor het overige. Nu de vordering van [appellante] van € 15.700,- geheel wordt verrekend met de (hogere) vordering van [X] , is [X] tegenover [appellante] geen buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd.
3.6.3
[X] heeft met de grieven 1 en 3 in incidenteel appel aanspraak gemaakt op het door [appellante] aangeboden bedrag van € 1.360,- voor de twee meegenomen koeien. [appellante] heeft zich hieraan gerefereerd. Daarmee is de vordering niet althans onvoldoende weersproken. De grieven slagen en de vordering van [X] tot genoemd bedrag zal worden toegewezen.
3.6.4
[X] maakt met grief 2 in incidenteel appel aanspraak op vergoeding van door een aan [appellante] toebehorende stier veroorzaakte schade ter grootte van € 3.442,64. Het hof verenigt zich met het oordeel van de kantonrechter dat deze vordering niet voor toewijzing in aanmerking komt en overweegt daartoe het volgende. Weliswaar blijkt uit de verklaring van de dierenarts dat de stier gevaarlijk was en blijkt uit de verklaring van [C] dat de stier een gat in de muur van de stal heeft veroorzaakt, maar op geen enkele manier blijkt dat de offerte van Weber & De Groot Aannemersbedrijf van 11 juli 2019 ad € 3.442,64 die [X] presenteerde betrekking had op het herstel van dit gat in de muur van de stal, noch dat deze werkzaamheden zijn uitgevoerd. Als onvoldoende onderbouwd zal de vordering tot vergoeding van de door de betreffende stier veroorzaakte schade daarom worden afgewezen.
3.7
Partijen hebben geen bewijs aangeboden van feiten en omstandigheden die, indien bewezen, tot een andere conclusie kunnen leiden.
3.8
De slotsom is dat het aan [X] toegewezen bedrag wordt verminderd met € 3.741,- en wordt verhoogd met € 1.360,-. Aan [X] zal daarom ten laste van [appellante] een bedrag worden toegewezen van in totaal € 3.264,-. De proceskostenveroordeling zoals uitgesproken in eerste aanleg blijft in stand, zodat grief 9 in principaal appel tevergeefs is voorgesteld. [appellante] vorderde in principaal appel tevergeefs betaling aan haar van een bedrag van € 15.700,-. [appellante] zal daarom als de in principaal appel als hoofdzakelijk in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. [X] vorderde in incidenteel appel toekenning van een extra bedrag van € 4.802,64. Van deze vordering is € 1.360,- toegewezen, zodat te gelden heeft dat beide partijen over en weer gedeeltelijk in het ongelijk zijn gesteld. De proceskosten in incidenteel appel zullen daarom worden gecompenseerd in die zin dat iedere partij de eigen proceskosten draagt.

4.Beslissing

Het hof:
rechtdoende in principaal en in incidenteel appel:
vernietigt het bestreden vonnis doch uitsluitend voor zover daarbij [appellante] is veroordeeld tot betaling aan [X] van een bedrag van € 5.645,- te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 14 augustus 2019 tot aan de dag van de gehele betaling;
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
veroordeelt [appellante] tot betaling aan [X] van € 3.264,- te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 14 augustus 2019 tot aan de dag van de gehele betaling;
bekrachtigt het bestreden vonnis voor het overige;
veroordeelt [appellante] in de kosten van het geding in principaal hoger beroep, tot op heden aan de zijde van [X] begroot op € 760,-aan verschotten en € 1.114,-voor salaris en op € 163,- voor nasalaris, te vermeerderen met € 85,- voor nasalaris en de kosten van het betekeningsexploot ingeval betekening van dit arrest plaatsvindt, te vermeerderen met de wettelijke rente, indien niet binnen veertien dagen na dit arrest dan wel het verschuldigd worden van de nakosten aan de kostenveroordeling is voldaan en compenseert de kosten van het geding in incidenteel hoger beroep in die zin dat ieder de eigen kosten draagt;
verklaart dit arrest wat betreft bovenstaande veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.L.D. Akkaya, G.C. Boot en I.A. Haanappel-van der Burg en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 5 april 2022.