ECLI:NL:GHAMS:2022:1

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
8 februari 2022
Publicatiedatum
14 december 2021
Zaaknummer
200.293.072/01 NOT
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Klacht tegen notaris inzake afwikkeling nalatenschap en vermeende schending van verplichtingen

In deze zaak heeft klaagster een klacht ingediend tegen de notaris die betrokken was bij de afwikkeling van de nalatenschap van haar overleden partner. Klaagster verwijt de notaris dat zij in strijd heeft gehandeld met haar verplichtingen, waaronder het niet correct inschrijven in het boedelregister en het niet melden van een mogelijke insolventie van de boedel aan de kantonrechter. De notaris had op 24 november 2016 een verklaring van erfrecht afgegeven, waaruit bleek dat de kinderen van de erflater de enige erfgenamen waren. Klaagster en de erfgenamen raakten in onenigheid over de verdeling van de gemeenschap. Klaagster heeft in hoger beroep een beroepschrift ingediend tegen de beslissing van de kamer voor het notariaat, die haar klacht in eerste aanleg niet-ontvankelijk had verklaard en de overige klachtonderdelen ongegrond had verklaard. Het hof heeft de zaak behandeld en de eerdere beslissing van de kamer bevestigd. Het hof oordeelde dat de notaris niet tuchtrechtelijk verwijtbaar had gehandeld, aangezien de verplichtingen om de erfgenamen te informeren en een boedelbeschrijving op te stellen niet op haar rustten. Klaagster werd niet-ontvankelijk verklaard in haar nieuwe klacht over het schriftelijk vastleggen van afspraken, omdat deze klacht niet in de eerdere procedure was ingebracht. De beslissing van het hof werd openbaar uitgesproken op 8 februari 2022.

Uitspraak

beslissing
___________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht
zaaknummer : 200.293.072/01 NOT
nummer eerste aanleg : 20-08
beslissing van de notaris- en gerechtsdeurwaarderskamer van 8 februari 2022
inzake
[klaagster] ,
wonend te [woonplaats] ,
appellante,
tegen
[notaris] ,
notaris te [plaats] ,
geïntimeerde,
gemachtigde: mr. M.A. van der Pool, advocaat te Amsterdam.
Partijen worden hierna klaagster en de notaris genoemd.

1.De zaak in het kort

De notaris heeft in haar hoedanigheid van betrokken notaris werkzaamheden verricht ten behoeve van de afwikkeling van de nalatenschap van de partner van klaagster. Klaagster verwijt de notaris dat zij daarbij heeft gehandeld in strijd met diverse op haar rustende verplichtingen.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Klaagster heeft op 14 april 2021 een beroepschrift bij het hof ingediend tegen de beslissing van de kamer voor het notariaat in het ressort Den Haag (hierna: de kamer) van 17 maart 2021 (ECLI:NL:TNORDHA:2021:8). Op 21 oktober 2021 heeft klaagster aanvullende producties ingediend.
2.2.
De notaris heeft op 25 augustus 2021 een verweerschrift bij het hof ingediend.
2.3.
Het hof heeft van de kamer de stukken van de eerste aanleg ontvangen.
2.4.
De zaak is behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 25 november 2021. Klaagster en de notaris, vergezeld van haar gemachtigde, zijn verschenen en hebben het woord gevoerd; klaagster aan de hand van een aan het hof overgelegde pleitnota.

3.Feiten

Samengevat komen de feiten neer op het volgende.
3.1.
Klaagster en [X] (hierna: erflater) waren partners en hadden een notariële samenlevingsovereenkomst getekend. Erflater is op [overlijdensdatum] 2016 overleden.
3.2.
Op 24 november 2016 heeft de notaris een verklaring van erfrecht afgegeven. Uit deze verklaring van erfrecht blijkt dat de twee kinderen van erflater, [A] en [B] , (hierna te noemen: de zoon en de dochter) de enige erfgenamen zijn van erflater. Zij hebben de nalatenschap beneficiair aanvaard en zij zijn tezamen bevoegd en gerechtigd tot beheer en vereffening van de nalatenschap.
3.3.
Tussen klaagster en de erfgenamen is onenigheid ontstaan over de verdeling van de gemeenschap tussen klaagster en erflater. Om tot een oplossing te komen heeft er op 19 juli 2017 ten kantore van [boedelnotaris] , notaris te [plaats] (hierna: de boedelnotaris), een bespreking plaatsgevonden tussen de zoon, de notaris als gevolmachtigde van klaagster en de boedelnotaris in het kader van de afwikkeling van de nalatenschap van erflater. Klaagster heeft op diezelfde dag in de ochtend een volmacht getekend.
3.4.
Op 20 juli 2017 hebben de erfgenamen een “package deal” voorgesteld, waarna een fysieke verdeling van de goederen onder leiding van de heer [C] zou plaatsvinden.

4.Standpunt van klaagster

4.1.
Samengevat verwijt klaagster de notaris dat zij in haar hoedanigheid van betrokken notaris onzorgvuldig en in strijd met diverse op haar rustende wettelijke verplichtingen heeft gehandeld. De klacht valt uiteen in de volgende onderdelen.
1. Klaagster verwijt de notaris dat zij zich foutief heeft ingeschreven in het boedelregister. Door deze inschrijving niet aan te passen aan de werkelijkheid, geeft dit aanleiding tot verdraaiing van de feiten. Dit schaadt de zaak van klaagster tegen de erfgenamen.
2. De notaris heeft ten onrechte de (mogelijk) insolvente boedel niet gemeld/niet laten melden aan de kantonrechter.
Op 24 november 2016 heeft de notaris de beneficiaire aanvaarding door de erfgenamen laten inschrijven in het boedelregister. Dit terwijl diezelfde dag de “gewaarmerkte vorderingen” van klaagster door de vereffenaars in ontvangst waren genomen en niet gegrond waren betwist. De vorderingen zijn diezelfde dag feitelijk schriftelijk aanvaard. De notaris had dit tezamen met de vereffenaars moeten melden aan de kantonrechter, omdat door deze vorderingen de boedel een gerede kans had op insolventie. Dit heeft de notaris nagelaten. Dat de notaris zelf heeft geopteerd om de vereffening te begeleiden heeft zeer in het nadeel van klaagster gewerkt. De notaris heeft de vereffenaars beschermd en geadviseerd met de voorkennis die de notaris had opgedaan tijdens de vertrouwelijke gesprekken met klaagster, dat de vorderingen in november 2016 door klaagster bekend zouden worden gemaakt. Klaagster is daardoor benadeeld.
3.A. De notaris heeft geen boedelbeschrijving laten opmaken.
3.B. De notaris heeft klaagster bewogen om haar vorderingen te laten vereffenen zonder de haar toekomende boedelbeschrijving. In strijd met de notariële verplichting heeft de notaris klaagster niet gewezen op de aan de transactie verbonden risico’s.
4.2.
In haar beroepschrift heeft klaagster onder meer aangevoerd dat zij door de gang van zaken in eerste aanleg (één van de leden van de kamer was niet onbevooroordeeld, de notaris is ter zitting in eerste aanleg nauwelijks bevraagd, de kamer heeft de feiten onjuist vastgesteld) in haar procesrechtelijke belangen is geschaad.
4.3
Verder heeft klaagster in haar beroepschrift aangevoerd dat de notaris (direct) na de besprekingen van 19 en 20 juli 2017 tussen de erfgenamen, de boedelnotaris en de notaris (als gevolmachtigde van klaagster) de gemaakte afspraken schriftelijk had moeten vastleggen. Als de notaris dit had gedaan zou klaagster veel leed bespaard zijn gebleven. Dit standpunt heeft klaagster ter zitting in hoger beroep nader toegelicht.

5.Beoordeling

Klachtonderdelen 1, 2, 3A en 3B
5.1.
De kamer heeft de klacht met betrekking tot klachtonderdeel 1 niet-ontvankelijk verklaard wegens het verstrijken van de driejaarstermijn van artikel 99 lid 21 Wna en de klachtonderdelen 2, 3a en 3b ongegrond verklaard. De kamer heeft, kort samengevat, het volgende geoordeeld. Op basis van artikel 4:199 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek is een erfgenaam verplicht om ten spoedigste mededeling te doen aan de kantonrechter indien blijkt dat de schulden van een beneficiair aanvaarde nalatenschap de baten overtreffen. Deze plicht rust niet op de notaris omdat zij geen erfgenaam is. Ook anderszins is niet gebleken van het bestaan van een afgeleide verplichting. Op de notaris rust de verplichting om de erfgenamen voor te lichten. Het is aan de erfgenamen om te beslissen of zij de nalatenschap beneficiair aanvaarden; van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen door de notaris is niet gebleken. Omdat de notaris niet de boedelnotaris was rustte op haar evenmin de verplichting om een boedelbeschrijving te laten opmaken. Ten slotte is de stelling van klaagster dat zij door de notaris zou zijn bewogen tot vereffening van de nalatenschap onvoldoende feitelijk onderbouwd. Ook dit klachtonderdeel is naar het oordeel van de kamer ongegrond.
Het hof verenigt zich met deze oordelen van de kamer en de gronden waarop deze berusten. In hoger beroep zijn geen feiten of omstandigheden naar voren gebracht die andere oordelen rechtvaardigen.
Klachten omtrent de procedure eerste aanleg
5.2.
Op grond van het bepaalde in artikel 107 lid 4 Wna dient het hof een aan hem voorgelegde zaak opnieuw in volle omvang te behandelen. De stelling van klaagster dat zij door de gang van zaken in eerste aanleg in haar procesrechtelijke belangen is geschaad, behoeft geen bespreking, nu klaagster in hoger beroep voldoende gelegenheid heeft gehad om haar standpunt kenbaar te maken.
Nieuwe klacht
5.3.
In hoger beroep heeft klaagster als nieuwe klacht aangevoerd dat de notaris de gemaakte afspraken tijdens de besprekingen van 19 en 20 juli 2017 kort daarna schriftelijk had moeten vastleggen.
5.4.
Op grond van het bepaalde in artikel 107 lid 4 Wna dient het hof een aan hem voorgelegde zaak opnieuw in volle omvang te behandelen. In die procedure is voor de behandeling van in hoger beroep nieuw geformuleerde klachten geen plaats. Klaagster zal daarom in deze nieuwe klacht niet-ontvankelijk worden verklaard.
5.5.
Het hiervoor overwogene leidt tot de volgende beslissing.

6.Beslissing

Het hof:
- verklaart klaagster niet-ontvankelijk in haar nieuwe klacht zoals weergegeven in rechtsoverweging 5.3.;
- bevestigt de bestreden beslissing.
Deze beslissing is gegeven door mrs. G.C.C. Lewin, A.D.R.M. Boumans en B.J.M. Gehlen en in het openbaar uitgesproken op 8 februari 2022 door de rolraadsheer.