ECLI:NL:GHAMS:2021:985

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
9 april 2021
Publicatiedatum
12 april 2021
Zaaknummer
23-004706-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van vonnis met aanpassing van gevangenisstraf en vorderingen van benadeelde partij

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 9 april 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam, dat op 18 december 2019 was gewezen. De verdachte, geboren in 1972, was eerder veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten en had zich schuldig gemaakt aan bedreiging met een stanleymes en mishandeling van twee personen. Het hof heeft het vonnis van de politierechter bevestigd, behalve ten aanzien van de opgelegde gevangenisstraf en de beslissingen over de vorderingen van de benadeelde partij en de tenuitvoerlegging. De politierechter had de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 2 maanden, waarvan 1 maand voorwaardelijk. De advocaat-generaal had dezelfde straf gevorderd, maar de raadsvrouw van de verdachte pleitte voor een lichtere straf, gezien de positieve ontwikkelingen in het leven van de verdachte.

Het hof heeft de straffen bepaald op basis van de ernst van de feiten en de omstandigheden, waarbij het de huidige proceshouding van de verdachte in overweging heeft genomen. De verdachte heeft verantwoordelijkheid genomen voor zijn daden en heeft zich ingespannen om zijn leven te beteren. Het hof heeft besloten om de gevangenisstraf te vervangen door een taakstraf van 150 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 30 dagen, met inachtneming van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.

Daarnaast heeft het hof de vordering van de benadeelde partij, die immateriële schade van € 250,00 vorderde, toegewezen. De verdachte is verplicht om dit bedrag te betalen, vermeerderd met wettelijke rente. Het hof heeft de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke gevangenisstraf afgewezen, gezien de positieve ontwikkeling van de verdachte. Het arrest is uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier en is niet door alle rechters ondertekend.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-004706-19
datum uitspraak: 9 april 2021
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 18 december 2019 in de strafzaak onder de parketnummers 13-702565-18 en 13-650635-16 (TUL) tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1972,
adres: [adres] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
26 maart 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen behalve ten aanzien van de opgelegde gevangenisstraf en van de beslissingen over de vordering van de benadeelde partij en over de vordering tot tenuitvoerlegging. In zoverre zal het vonnis worden vernietigd.

Oplegging van straffen

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1 en 3 bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden met aftrek, waarvan 1 maand voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Ten aanzien van het onder 2 bewezenverklaarde heeft de politierechter de verdachte schuldig verklaard zonder oplegging van straf.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1 en 3 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg is opgelegd. Voor het onder 2 tenlastegelegde heeft de advocaat-generaal gevorderd dat de verdachte schuldig zal worden verklaard zonder oplegging van straf of maatregel. Ten slotte heeft de advocaat-generaal gerekwireerd tot toewijzing van de vordering tenuitvoerlegging en van de vordering van de benadeelde partij, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsvrouw van de verdachte heeft verzocht geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf aan de verdachte op te leggen. De verdachte heeft inzicht in zijn delictgedrag getoond, geleerd van zijn fouten en zijn leven gebeterd. Hij is actief betrokken bij de kerk en maakt zich daarmee nuttig voor de maatschappij. Een onvoorwaardelijke gevangenisstraf zou deze ingeslagen weg kunnen doorkruisen en negatieve gevolgen kunnen hebben op het inkomen, de woonsituatie en de motivatie van de verdachte, aldus de raadsvrouw.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan bedreiging, met een stanleymes, van een medewerker van de [bedrijf]. Tegelijkertijd heeft hij zich daarmee schuldig gemaakt aan een overtreding van de Wet wapens en munitie. Door aldus te handelen heeft hij gevoelens van angst en onveiligheid bij het slachtoffer teweeggebracht, evenals bij de omstanders. Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan mishandeling van twee personen door hen te bijten en daarmee inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van deze personen. Extra kwalijk aan het handelen van de verdachte is dat de bedreiging is gericht tegen een medewerker van de [bedrijf] en de mishandeling tegen winkelmedewerkers, die allen te goeder trouw hun werk verrichtten.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 8 maart 2021 is hij eerder onherroepelijk veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten. In combinatie met de ernst en hoeveelheid van de feiten maakt dit een onvoorwaardelijke gevangenisstraf in beginsel aangewezen.
In het voordeel van de verdachte houdt het hof rekening met de huidige proceshouding van de verdachte. Hij heeft ter terechtzitting in hoger beroep verantwoordelijkheid genomen voor zijn daden en excuses gemaakt aan het ter zitting aanwezige slachtoffer, dat deze heeft aanvaard. De verdachte heeft verklaard met zijn criminele vrienden te hebben gebroken en zich de afgelopen jaren te hebben ingespannen zijn leven te beteren. De verdachte volgt een re-integratie traject bij [traject] om passend betaald werk te vinden en is daarnaast werkzaam als vrijwilliger bij de [vrijwilliger] , waar hij tevens begeleiding krijgt. De verdachte heeft verklaard op de goede weg te zijn, al gaat het met horten en stoten. Een en ander vindt bevestiging in een e-mailbericht van een van de voorgangers van voornoemde [vrijwilliger] .
Het voorgaande maakt dat het hof aanleiding ziet te volstaan met een taakstraf, naast een deels voorwaardelijke gevangenisstraf, waarvan het onvoorwaardelijke deel gelijk is aan de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Zo kan de verdachte enerzijds bewijzen dat hij de positieve ontwikkelingen in zijn leven kan vasthouden, terwijl hij anderzijds een stok achter de deur ervaart die er aan bijdraagt dat hij zich in de toekomst niet opnieuw schuldig maakt aan het plegen van enig strafbaar feit.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 55, 57, 62, 285 en 300 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 27 en 54 van de Wet wapens en munitie.

Vordering tenuitvoerlegging

Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de rechtbank Amsterdam van 18 oktober 2017 opgelegde gevangenisstraf van 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting gevorderd dat de vordering tot tenuitvoerlegging wordt toegewezen met omzetting van 3 maanden gevangenisstraf in 120 uur taakstraf, te vervangen door 60 dagen hechtenis.
De raadsvrouw heeft het hof ter terechtzitting verzocht de vordering tot tenuitvoerlegging af te wijzen, subsidiair de gevangenisstraf om te zetten in een taakstraf.
Gebleken is dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd aan strafbare feiten heeft schuldig gemaakt. Daarom kan de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijk opgelegde straf worden gelast. Het hof acht, gelet op de wending die het leven van de verdachte de afgelopen jaren heeft genomen zoals hiervoor overwogen, echter termen aanwezig om de vordering tot tenuitvoerlegging af te wijzen.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot vergoeding van immateriële schade à € 250,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de vordering van de benadeelde partij geheel moet worden toegewezen en dat ter zake daarvan de schadevergoedingsmaatregel wordt opgelegd.
De benadeelde partij heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat het voorval een grote impact op zijn leven heeft gehad. Hij heeft tientallen sessies bij een therapeut ondergaan en is in overleg met zijn werkgever bezig met een nieuw behandeltraject te beginnen. Uit het onderzoek ter terechtzitting is aldus voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks immateriële schade in de vorm van geestelijk letsel heeft geleden. De verdediging heeft de vordering van [benadeelde] niet betwist. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen, evenals de gevorderde wettelijke rente.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de opgelegde gevangenisstraf, de beslissingen omtrent de vordering van de benadeelde partij en de vordering tot tenuitvoerlegging en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
30 (dertig) dagen.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
26 (zesentwintig) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
150 (honderdvijftig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
75 (vijfenzeventig) dagen hechtenis.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 250,00 (tweehonderdvijftig euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer genaamd [benadeelde] , ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 250,00 (tweehonderdvijftig euro) als vergoeding voor immateriële schade.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 5 (vijf) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Wijst af de vordering van de officier van justitie in het arrondissement te Amsterdam van 9 oktober 2018, strekkende tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de rechtbank Amsterdam van 18 oktober 2017, parketnummer 13-650635-16, voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf van 3 maanden met een proeftijd van 2 jaren.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. P.C. Römer, mr. R.D. van Heffen en mr. M. Gonggrijp-van Mourik,
in tegenwoordigheid van mr. B. van Vliet, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 9 april 2021.
Mrs. Van Heffen, Gonggrijp-van Mourik en Van Vliet zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]