ECLI:NL:GHAMS:2021:973

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
2 februari 2021
Publicatiedatum
9 april 2021
Zaaknummer
19/00722
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake niet-ontvankelijkheid bezwaar tegen aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 2 februari 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de niet-ontvankelijkheid van het bezwaar van belanghebbende tegen een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 2015. De inspecteur had op 25 april 2017 een aanslag opgelegd, waarop belanghebbende bezwaar maakte. Dit bezwaar werd door de inspecteur op 16 oktober 2017 niet-ontvankelijk verklaard, omdat belanghebbende geen gronden voor het bezwaar had ingediend. De rechtbank bevestigde deze beslissing in haar uitspraak van 23 april 2019, waarna belanghebbende in hoger beroep ging.

Het Hof heeft vastgesteld dat belanghebbende meerdere keren in de gelegenheid is gesteld om haar bezwaar te motiveren, maar dat zij hier niet op heeft gereageerd. Het Hof oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat het bezwaar niet-ontvankelijk was. Belanghebbende had in haar hoger beroepschrift enkel aangevoerd dat de aanslag niet correct was berekend, maar dit betrof de inhoud van de aanslag en niet de ontvankelijkheid van het bezwaar. Het Hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond.

De uitspraak benadrukt het belang van het indienen van een gemotiveerd bezwaarschrift en de gevolgen van het niet voldoen aan de vereisten van de Algemene wet bestuursrecht. Het Hof heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling en heeft de uitspraak van de rechtbank bevestigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

kenmerk 19/00722
2 februari 2021
uitspraak van de vijftiende enkelvoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X], wonende te [Z], belanghebbende,
tegen de uitspraak van 23 april 2019 in de zaak met kenmerk HAA 17/5307 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst,de inspecteur.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De inspecteur heeft met dagtekening 25 april 2017 aan belanghebbende voor het jaar
2015 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 34.884. Bij gelijktijdig gegeven beschikking is belastingrente in rekening gebracht ten bedrage van € 30.
1.2.
Het daartegen gemaakte bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraak, gedagtekend 16
oktober 2017, niet-ontvankelijk verklaard.
1.3.
Belanghebbende heeft beroep ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank heeft dit beroep
in haar uitspraak van 23 april 2019 ongegrond verklaard.
1.4.
Het tegen deze uitspraak ingestelde hoger beroep van belanghebbende is bij het Hof
ingekomen op 15 mei 2019. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Belanghebbende heeft bij brief van 25 september 2020, door het Hof ontvangen op 5
oktober 2020, verzocht om uitstel van de zitting. Het uitstelverzoek is door het Hof afgewezen.
1.6.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 oktober 2020. Van het verhandelde
ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2.Feiten

De rechtbank heeft de volgende feiten vastgesteld (daarin wordt belanghebbende aangeduid als ‘eiseres’ en de inspecteur als ‘verweerder’):
“1. Met dagtekening 31 augustus 2016 heeft eiseres aangifte IB/PVV 2015 gedaan berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 11.388. In de aangifte heeft eiseres een bedrag van € 4.056 aan specifieke zorgkosten in aftrek gebracht.
2. Verweerder heeft eiseres op 16 december 2016 en op 27 januari 2017 een (herhaald) verzoek om informatie gestuurd met betrekking tot het inkomen uit werk en woning en de persoonsgebonden aftrek (aftrek specifieke zorgkosten). In de brief van 27 januari 2017 is eiseres verzocht te reageren vóór 10 februari 2017.
3. Eiseres heeft gereageerd bij brief van 3 februari 2017 waarin zij schrijft het eerste verzoek om informatie, van 16 december 2016, niet te hebben ontvangen. Eiseres verzoekt om een kopie van die brief en om uitstel van de reageertermijn.
4. Hierop heeft verweerder gereageerd bij brief van 10 februari 2017, waarbij hij een kopie van de brief van 16 december 2016 heeft gevoegd. Eiseres is verzocht te reageren vóór 24 februari 2017. Eiseres heeft niet gereageerd.
5. Op 3 maart 2017 heeft verweerder zijn voornemen tot afwijking van de aangifte naar
eiseres gestuurd. In de brief is de volgende berekening van de voorgenomen afwijking opgenomen:
Belastbaar inkomen uit werk en woning (box 1)
Het berekende inkomen uit werk en woning volgens de aangifte € 15.444
Totaalbedrag van de afwijking(en)
€ 19.440 +
Vastgesteld belastbaar inkomen uit werk en woning € 34.884
Persoonsgebonden aftrek
Persoonsgebonden aftrek volgens de aangifte € 4.056
Totaalbedrag van de afwijking(en) € 4.056 -/-
Vastgesteld bedrag van de persoonsgebonden aftrek € 0
Eiseres is, indien zij het niet eens is met het voornemen tot afwijking van de aangifte van verweerder, verzocht vóór 17 maart 2017 te reageren. Eiseres heeft niet gereageerd.
6. Met dagtekening 25 april 2017 is de onderhavige aanslag aan eiseres opgelegd.
7. Eiseres heeft hiertegen op 5 juni 2017 bezwaar gemaakt. In het bezwaarschrift heeft eiseres het volgende vermeld:
“Hierbij wil ik bezwaar maken tegen genoemde aanslagen. Ik wil ook bij vermelden ik heb geen telefoonnummer op het moment maar ik zag dat je eentje moet invullen en dat is een hele oude nummer zo ik wil erbij zeggen ik ben telefoonish niet bereikbaar ik weet niet zeker of ik hier moet opgeven dat ik ook graag een uitstel van betaling wil.”
8. In reactie op het bezwaarschrift heeft verweerder aan eiseres op 20 juni 2017 een brief gestuurd waarin, voor zover hier van belang, het volgende is vermeld:
“Ik kan uw bezwaarschrift niet in behandeling nemen, omdat u deze niet heeft gemotiveerd. Ik stel u in de gelegenheid mij
vóór 18 juli 2017alsnog de motivering toe te zenden.
Kopieën van de vragenbrief en de brief met de voorgenomen afwijking van de aangifte 2015 heb ik nogmaals meegestuurd.
Na ontvangst van de volledige motivering zal uw bezwaarschrift verder in behandeling worden genomen.”
9. Eiseres heeft geen motivering toegezonden. Op 18 juli 2017 heeft verweerder eiseres nogmaals in de gelegenheid gesteld een motivering toe te zenden, vóór 1 augustus 2017. In de brief van 18 juli 2017 is voorts opgenomen:
“Als ik vóór bovengenoemde datum de gevraagde informatie niet heb ontvangen, zal ik het bezwaarschrift op grond van artikel 6:6 van de Algemene wet bestuursrecht
niet-ontvankelijk verklaren. In dat geval ga ik er vanuit dat u afziet van het recht om gehoord te worden.”
10. Eiseres heeft geen motivering toegezonden. Bij brief van 1 augustus 2017 heeft verweerder eiseres verzocht om telefonisch contact op te nemen. In de brief is, voor zover hier van belang, het volgende vermeld:
“Op het herhaalde verzoek van
18 juli 2017is (nog) geen motivering of uw aangifte ontvangen. Naar aanleiding hiervan verzoek ik u
vóór 9 augustus 2017telefonisch contact met mij op te nemen.
Als ik vóór bovengenoemde datum niets van u heb vernomen, zal ik het bezwaarschrift op grond van artikel 6:6 van de Algemene wet bestuursrecht niet-ontvankelijk verklaren. In dat geval wordt van het horen afgezien. Tevens komt de uitstel van betaling te vervallen.”
11. Eiseres heeft bij brief van 3 augustus 2017, ontvangen door verweerder op 8 augustus 2017, gereageerd. In de brief is, voor zover hier van belang, het volgende vermeld:
“Uit uw brief van 1-8-2017 begreep ik dat er een erdere brief was gestuurd maar helaas die heb ik niet ontvangen. Het gaat om bezwaar (…). Kunt u me alsnog dat brief opsturen zodat ik weet over welke informatie het gaat?”
12. Op 9 augustus 2017 heeft verweerder eiseres een kopie van de brieven die betrekking hebben op het ingediende bezwaar gestuurd. Tevens heeft verweerder daarbij een kopie van de brief met de voorgenomen afwijking van de aangifte gevoegd.
13. Op 12 september 2017 heeft eiseres telefonisch contact opgenomen met verweerder. Tijdens dit gesprek heeft verweerder eiseres verzocht om het bezwaar vóór 25 september 2017 te motiveren.
14. Eiseres heeft bij brief van 19 september 2017, ontvangen door verweerder op 25 september 2017, bericht dat zij niet in de gelegenheid is tijdig een gemotiveerd bezwaarschrift in te dienen. Daarbij heeft zij niet verzocht om uitstel van de reageertermijn.
15. Verweerder heeft op 16 oktober 2017 uitspraak op bezwaar gedaan. In de uitspraak op bezwaar is, voor zover hier van belang, het volgende opgenomen:
“Omdat ik tot nu toe geen motivering van het bezwaarschrift heb ontvangen, voldoet uw bezwaar niet aan de formele vereisten van artikel 6:5 van de Algemene wet bestuursrecht. Het bezwaar is niet-ontvankelijk.
Horen
Omdat het bezwaarschrift kennelijk niet-ontvankelijk is, heb ik op grond van artikel 7:3 van de Algemene wet bestuursrecht afgezien van het horen.”
16. Bij brief van 17 november 2017, ontvangen door de rechtbank op 23 november 2017, heeft eiseres beroep ingesteld.”
Nu de hiervoor vermelde feiten door partijen op zichzelf niet zijn bestreden, zal ook het Hof daarvan uitgaan.

3.Geschil in hoger beroep

3.1.
Evenals in eerste aanleg is in hoger beroep in geschil of het bezwaar terecht niet-ontvankelijk is verklaard.
3.2.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken

4.Beoordeling van het geschil

Uitstelverzoek
4.1.
In haar brief van 25 september 2020 heeft belanghebbende om uitstel van de zitting van 27 oktober 2020 verzocht. Zij schrijft – kort gezegd– dat ze op 13 oktober 2020 een afspraak in het ziekenhuis heeft en dat het schijnt dat zij dan binnen twee weken geopereerd zal worden. Het Hof heeft het verzoek afgewezen. Ter toelichting van deze beslissing moge het volgende dienen. Belanghebbende heeft reeds vier keer eerder om uitstel van eerder geplande zittingen verzocht (voor een zitting op 31 maart 2020, een zitting op 30 juni 2020, een zitting op 4 augustus 2020 en een zitting op 13 oktober 2020) met min of meer dezelfde redengeving, welke verzoeken telkens zijn toegewezen door het Hof. Onder deze omstandigheid is de door belanghebbende (wederom) gegeven onderbouwing voor uitstel naar het oordeel van het Hof, afgewogen tegen het belang van de voortgang van de procedure, van onvoldoende gewicht om de zitting uit te stellen. Het Hof weegt hierbij mee dat geen sprake is van een omvangrijke en/of gecompliceerde zaak, nu het alleen de ontvankelijkheid van het bezwaar betreft. Hieraan voegt het Hof nog toe dat belanghebbende bij de afwijzing van het verzoek is gewezen op de mogelijkheid om zich te laten vertegenwoordigen.
Ontvankelijkheid bezwaar
4.2.
De rechtbank heeft geoordeeld dat de inspecteur het bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Daartoe heeft de rechtbank als volgt overwogen:
“18. Verweerder heeft het bezwaarschrift van eiseres niet-ontvankelijk verklaard omdat eiseres geen gronden van het bezwaar heeft ingediend.
19. Op grond van artikel 6:4, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) geschiedt het maken van bezwaar door het indienen van een bezwaarschrift bij het bestuursorgaan dat het besluit heeft genomen. Artikel 6:5 van de Awb bepaalt dat het bezwaarschrift wordt ondertekend en dat het ten minste de naam en het adres van de indiener, de dagtekening, een omschrijving van het besluit waartegen het bezwaar is gericht en de gronden van het bezwaar bevat. Indien niet is voldaan aan (een van) de vereisten van artikel 6:5 van de Awb kan het bezwaar niet-ontvankelijk worden verklaard mits de indiener de gelegenheid heeft gehad het verzuim te herstellen binnen een hem daartoe gestelde termijn.
20. Eiseres heeft op 5 juni 2017 bezwaar gemaakt tegen de aan haar opgelegde aanslag (zie onder 7). Gelet op de inhoud van het bezwaarschrift is de rechtbank van oordeel dat het bezwaarschrift geen gronden van het bezwaar bevat. Verweerder heeft eiseres dan ook terecht in de gelegenheid gesteld om dit verzuim te herstellen. Verweerder heeft eiseres zelfs meerdere keren in de gelegenheid gesteld om alsnog haar gronden van het bezwaar in te dienen (zie onder 8, 9 en 13). Daarbij heeft verweerder eiseres ook nog verzocht telefonisch contact op te nemen (zie onder 10). Eiseres heeft op geen van de brieven van verweerder gereageerd met de gronden van het bezwaar. Eiseres heeft bij brief van 3 augustus 2017 verweerder verzocht alsnog, naar de rechtbank begrijpt, de brief van 16 december 2016 aan haar te verzenden omdat zij, zoals eiseres stelt, deze niet heeft ontvangen. De brief van 16 december 2016 heeft verweerder reeds op 10 februari 2017 (zie onder 4) naar eiseres verzonden en nogmaals op 9 augustus 2017. In beroep stelt eiseres, naar de rechtbank begrijpt, dat zij de brief van 16 december 2016 niet heeft ontvangen en daardoor geen gronden van bezwaar heeft kunnen indienen. Deze grief kan naar het oordeel van de rechtbank niet slagen. De brief van 16 december 2016 is namelijk meerdere keren, in totaal drie keer, naar eiseres verzonden. Niet gesteld noch gebleken is dat de brieven naar een onjuist adres zouden zijn verstuurd. Het is daarom niet aannemelijk dat eiseres geen enkele keer de brief van 16 december 2017 heeft ontvangen. Nu eiseres door verweerder meerdere malen in de gelegenheid is gesteld de gronden van het bezwaar in dienen maar dat niet heeft gedaan, is de rechtbank van oordeel dat verweerder het bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.”
4.3.
Naar het oordeel van het Hof is de beslissing van de rechtbank dat het bezwaar terecht niet-ontvankelijk is verklaard, juist. Het Hof verenigt zich met de gronden dienaangaande en maakt die tot de zijne. In haar summiere hoger beroepschrift heeft belanghebbende slechts aangevoerd dat zij hoger beroep aantekent “ivm niet correcte berekening waarvan hele aanslag niet correct is door inkomsten die onjuist berekend zijn”. Dit argument kan enkel betrekking hebben op de juistheid van de aanslag en ziet niet op de ontvankelijkheid van het bezwaar. Belanghebbende heeft in hoger beroep aldus geen feiten en/of omstandigheden aangevoerd die een nieuw of ander licht op de zaak kunnen werpen.
Slotsom
4.4.
Het hoger beroep van belanghebbende is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd.

5.Kosten

Het Hof ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
De uitspraak is gedaan door mr. M.J. Leijdekker, lid van de vijftiende enkelvoudige belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. A.H. van Dapperen, als griffier. De beslissing is op 2 februari 2021 in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie stellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.
Toelichting rechtsmiddelverwijzing
Per 15 april 2020 is digitaal procederen bij de Hoge Raad opengesteld. Niet-natuurlijke personen (daaronder begrepen publiekrechtelijke lichamen) en professionele gemachtigden zijn verplicht digitaal te procederen. Wie niet verplicht is om digitaal te procederen, kan op vrijwillige basis digitaal procederen. Hieronder leest u hoe een cassatieberoepschrift wordt ingediend.
Digitaal procederen
Het webportaal van de Hoge Raad is toegankelijk via “Login Mijn Zaak Hoge Raad” op
www.hogeraad.nl. Informatie over de inlogmiddelen vindt u op
www.hogeraad.nl.
Niet in Nederland wonende of gevestigde partijen of professionele gemachtigden hebben in beginsel geen geschikt inlogmiddel en kunnen daarom niet inloggen in het webportaal. Zij kunnen zo lang zij niet over een geschikt inlogmiddel kunnen beschikken, per post procederen.
Per post procederen
Alleen bepaalde personen mogen beroep in cassatie instellen per post in plaats van via het webportaal. Zij mogen dit bovendien alleen als zij zonder een professionele gemachtigde procederen. Het gaat om natuurlijke personen die geen ondernemer zijn en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Een professionele gemachtigde moet altijd digitaal procederen, ongeacht voor wie de gemachtigde optreedt. Degene die op papier mag procederen en dat ook wil, kan het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.