ECLI:NL:GHAMS:2021:958

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
8 april 2021
Publicatiedatum
8 april 2021
Zaaknummer
23-001493-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak poging doodslag en zware mishandeling door zoon tegen vader met TBS maatregel

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 8 april 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1989 en thans gedetineerd in Vught, was in eerste aanleg veroordeeld voor poging tot doodslag en zware mishandeling van zijn vader. Het hof heeft de verdachte vrijgesproken van de poging tot doodslag, omdat er onvoldoende bewijs was dat de verdachte opzettelijk de intentie had om zijn vader van het leven te beroven. De verklaringen van de aangever en de verdachte stonden tegenover elkaar, en het hof oordeelde dat de letsels niet met voldoende zekerheid aan de verdachte konden worden toegeschreven.

Wel heeft het hof de verdachte schuldig bevonden aan mishandeling van zijn vader, waarbij hij meermalen tegen het lichaam en hoofd heeft geslagen en geschopt. Het hof heeft hierbij rekening gehouden met de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd, waaronder de invloed van alcohol en de eerdere gewelddadige veroordelingen van de verdachte. De verdachte heeft een geschiedenis van geweldsdelicten en is eerder veroordeeld voor mishandeling van zijn moeder.

De strafmaat is vastgesteld op een gevangenisstraf van zes maanden, met daarnaast de maatregel van terbeschikkingstelling (TBS) met dwangverpleging. Het hof oordeelde dat de verdachte een gevaar vormt voor de samenleving en dat een langdurige behandeling in een forensisch psychiatrische setting noodzakelijk is. De vordering van de benadeelde partij is gedeeltelijk toegewezen, waarbij de schadevergoeding is vastgesteld op €750,00 voor immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001493-19
datum uitspraak: 8 april 2021
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 3 april 2019 in de strafzaak onder de parketnummers 13-741229-18 en 16-118125-18 (TUL) tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1989,
thans gedetineerd in Vught PPC te Vught.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 25 maart 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Gelet op de in hoger beroep door het gerechtshof toegelaten
wijzigingis aan de verdachte tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 01 november 2018 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [benadeelde] van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet
- met (de rand van) een kapotgescheurd (bier)blikje, in elk geval met een scherp en/of puntig voorwerp, op de keel en/of de hals van voornoemde [benadeelde] (hard) heeft gedrukt en/of gestoken en/of gesneden en/of
- zijn handen om de keel en/of de hals van voornoemde [benadeelde] heeft gedrukt en/of gedrukt heeft gehouden, althans zodanig de keel en/of hals vast te pakken en/of vast te houden dat voornoemde [benadeelde] geen lucht meer kreeg althans kon krijgen;
2.
hij op of omstreeks 01 november 2018 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, zijn vader [benadeelde] heeft mishandeld door voornoemde [benadeelde] meermalen in/op/tegen het
lichaam en/ofgezicht, in elk geval op/tegen het hoofd, te stompen en/of slaan en/of schoppen en/of trappen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.

Vrijspraak van het onder 1 ten laste gelegde

Het hof overweegt het volgende.
Enerzijds wordt acht geslagen op de verklaring van de aangever, inhoudende dat de verdachte twee helften van een gescheurd bierblik tegen zijn keel heeft gedrukt, waarbij de aangever dacht dat de verdachte hem zou doden. Daarna zou de verdachte geprobeerd hebben hem te wurgen. Daar tegenover staat de stellige ontkenning van de verdachte. De verdachte heeft verklaard dat hij weliswaar een bierblik heeft gescheurd maar dat hij dit heeft weggegooid voordat het tot een handgemeen kwam. Het aan de hals van de aangever geconstateerde letsel moet volgens de verdachte op een andere manier zijn ontstaan, mogelijk doordat hij tijdens de vechtpartij de aangever bij de kraag van zijn shirt heeft gepakt en daarbij met zijn vingernagels in de hals van de aangever heeft gekrast. Van verwurgingshandelingen is volgens de verdachte geen sprake geweest.
Met de raadsman en de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat onvoldoende bewijs voorhanden is om tot een bewezenverklaring van de poging tot verwurging te komen, nu ondersteunend bewijs voor de aangifte op dit punt ontbreekt.
Voor het drukken van een gescheurd bierblik tegen de keel zou het letsel in de hals van de aangever –bestaande uit enkele streepvormige huidbeschadigingen – een aanwijzing kunnen zijn. In die richting wijst de letselbeschrijving van 2 november 2018 en de aanvullende rapportage van 8 maart 2019 van de forensisch arts [naam 1] van de GGD. [naam 1] heeft geconcludeerd dat de combinatie van snij- en kraswonden die zijn geconstateerd in de hals van de aangever
zeer veel waarschijnlijkeris veroorzaakt door het zetten van het doorgescheurde blikje tegen de hals dan het krabben met nagels.
Daar staat tegenover dat in hoger beroep op verzoek van de verdediging een contra-expertise is uitgevoerd door forensisch arts [naam 2] van het NFI. In het NFI rapport van 18 december 2020 concludeert [naam 2] dat het letsel geen kenmerken vertoont die een nader
onderscheid ten aanzien van een veroorzakend voorwerp mogelijk maken. Derhalve behoren zowel krassen met een doorgescheurd blik, als krassen van/met vingernagels tot de mogelijke oorzaken. Het aantreffen van het letsel in de hals van [benadeelde] is
ongeveer even waarschijnlijkonder een hypothese van krassen met een doorgescheurd blik, als onder een hypothese van krassen van/met vingernagels, aldus genoemde deskundige.
Het hof is van oordeel dat op grond van het dossier niet met een voor een bewezenverklaring vereiste mate van zekerheid kan worden vastgesteld dat de letsels in de hals van de aangever zijn toegebracht met gebruikmaking van het in diens woning aangetroffen gescheurde bierblik.
Naar het oordeel van het hof is derhalve niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 1 is ten laste gelegd, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.

Bewezenverklaring van het onder 2 ten laste gelegde

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
2.
hij op 1 november 2018 te Amsterdam zijn vader [benadeelde] heeft mishandeld door voornoemde [benadeelde] meermalen tegen het lichaam en het hoofd te stompen en slaan en schoppen.
Hetgeen onder 2 meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.

Bewijsoverweging

Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman betoogd dat de opzet op mishandeling ontbreekt, hetgeen tot vrijspraak moet leiden. Hij heeft daartoe aangevoerd dat de verdachte zich verdedigde tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding. Het was een gesloten ruimte waarin beide zich bevonden, de verdachte kon daar niet zomaar weg en werd aangevallen door de aangever. Daarop heeft de verdachte gereageerd en zichzelf verdedigd. Aan de verdachte kan daarom een beroep op noodweer(exces) niet worden ontzegd, aldus de raadsman.
Het hof acht de feiten en omstandigheden die de verdediging aan het verweer ten grondslag heeft gelegd niet aannemelijk geworden. De door de verdediging gegeven lezing van de gebeurtenissen vindt zijn weerlegging in de volgende, aan wettige bewijsmiddelen ontleende, feiten en omstandigheden.
De aangever heeft in zijn aangifte verklaard dat de verdachte heel boos werd en hem ging bedreigen. De aangever heeft verder verklaard dat de verdachte bij hem zou blijven slapen, maar dat hij dat na de bedreigingen niet meer wilde.
De verdachte heeft daarover bij zijn inbewaringstelling bij de rechter-commissaris en ter terechtzitting in eerste aanleg verklaard dat de sfeer grimmig was, dat ze allebei bier op hadden en dat hij toen voor zijn vader ging staan en zei dat hij een kopstoot zou krijgen als hij niet ophield met af te geven op zijn persoonlijke begeleider.
Vanaf dit moment lopen de verklaringen van de verdachte en de aangever weliswaar uiteen, maar het hof volgt de verklaring van de aangever, die inhoudt dat de verdachte na deze mededeling ‘compleet flipte’ en hem aanviel. Het hof weegt hierbij mee dat de verdachte op dat moment boos, agressief en flink onder invloed van alcohol was. Bovendien is de verdachte jonger, groter en sterker dan zijn vader.
De verdachte heeft bij de rechter-commissaris over het einde van de vechtpartij verklaard: “Toen zag ik hoe hij eruit zag en toen bedacht ik: ik zit in de ISD, dit kan ik niet gebruiken. Wat is er nu weer gebeurd.” Ook deze verklaring past veeleer bij de verklaring van de aangever dat de verdachte ‘compleet flipte’, dan bij het door de verdediging geschetste scenario.
Het hof acht alles afwegend niet aannemelijk geworden dat de aangever de verdachte heeft aangevallen. Voor zover de aangever geweld heeft gebruikt tegen de verdachte acht het hof aannemelijk dat dit gericht is geweest op verdediging tegen de agressie van de verdachte. Daar komt bij dat er geen sprake was van een gesloten ruimte. De verdachte had de woning kunnen verlaten, hetgeen hij na de vechtpartij ook heeft gedaan.
Gelet op het vorenstaande is het hof van oordeel dat de verdachte de hem verweten gedragingen niet heeft verricht in een situatie waarin en op een tijdstip waarop voor hem de noodzaak bestond tot verdediging tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding, dan wel het onmiddellijk dreigend gevaar daarvoor. Het verweer wordt verworpen.

Bewijsmiddelen

1. Een proces-verbaal van aangifte met nummer PL1300-2018223307-1 van 1 november 2018, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant] [doorgenummerde pagina’s 3-5].
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 1 november 2018 tegenover verbalisant afgelegde verklaring van
[benadeelde]:
Ik doe aangifte tegen mijn zoon [verdachte] van mishandeling gepleegd op 1 november 2018 te Amsterdam. [verdachte] was bij mij vandaag. […] Ik zei tegen hem dat ik wat eten zou maken en dat ik hem dan naar huis zou brengen. [verdachte] zou in eerste aanleg bij mij slapen, maar dat wilde ik na de bedreigingen niet meer. [verdachte] flipte toen compleet. […]
Ik heb toen overal harde vuistslagen gekregen. [verdachte] sloeg wild om zich heen. Ik weet niet hoeveel klappen en trappen ik gekregen heb. Ik ben rug- en hartpatiënt, [verdachte] is een jonge sterke kerel. Ik maakte weinig kans.
Ik heb nu overal letsel, ik heb een blauw oog en overal bulten op mijn hoofd. Alles doet pijn.
2. Een letselverklaring van 2 november 2018, opgemaakt door [naam 1], forensisch arts, betreffende [benadeelde], met fotobijlage [doorgenummerde pagina’s 8-20].
Deze verklaring houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Letselbeschrijving:
Lichaamsdeel: hoofd
beschrijving: Vrijwel midden op het voorhoofd bevindt zich een grillig gevormde rood/paarse
huidverkleuring, ongeveer 3 cm in doorsnede;
Rond het linker oog bevindt zich een paars/rode huidverkleuring, ongeveer 4 cm in doorsnede;
Ter plaatse van de linker wang/jukbeen bevindt zich een donker rode huidverkleuring van ongeveer4 cm in doorsnede;
De linker oorschelp is voor een groot gedeelte blauw/paars gekleurd.
In de linker wenkbrauw bevindt zich een huid beschadiging van ongeveer 0.5 cm lang (Barstwond)
In de linker oorschelp bevindt zich een huidbeschadiging, met hechtpleister bedekt.
Soort: Bloeduitstorting
3. Een proces-verbaal ‘verhoor van verdachte inbewaringstelling’ van 5 november 2018, opgemaakt door mr. E. Diepraam, rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in de rechtbank Amsterdam.
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 5 november 2018 tegenover de rechter-commissaris afgelegde verklaring van de
verdachte:
Mijn vader en ik hebben gevochten. Ik ging voor hem staan toen hij in de keuken bezig was. De sfeer was al grimmig en wij hadden allebei bier op. Ik zei: als je niet ophoudt, krijg je een kopstoot. […] Ik heb hem vastgepakt. Wij zijn op de grond beland en er waren klappen over en weer. Ik ben sterker dan hij. Op een gegeven moment stopte hij en ik ook. Toen zag ik hoe hij eruit zag en toen bedacht ik: ik zit in de ISD, dit kan ik niet gebruiken. Wat is er nu weer gebeurd.
4. De verklaring van de
verdachte, afgelegd ter terechtzitting in eerste aanleg van 20 maart 2019.
Deze verklaring houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Ik was die dag met mijn vader bezig om medicatie mee te krijgen, voor als ik bij hem zou
logeren. Daar heeft hij mij mee geholpen en daarna ben ik met hem mee naar huis gegaan. […]
Hij begon weer over mijn persoonlijk begeleider [naam 3]. Toen begon ik te schelden, dat was niet slim. Toen begon hij weer over [naam 3], daarop begon ik weer te schelden. Hij vroeg weer: wat is er aan de hand? Toen zei ik weer: houd op over [naam 3]. Vervolgens begon hij er weer over. Toen stond ik op en wilde ik gewoon zeggen hou op, maar in plaats daarvan stond ik op en zei ik: wil je dat ik je een kopstoot geef. […]
Toen heb ik hem op de grond geworpen en hebben we op de grond geworsteld. Op de grond was
het rollebollen, schoppen en slaan. Ik heb hem op de grond inderdaad geschopt en geslagen.
De hiervoor vermelde letselverklaring, een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef, onder 5° van het Wetboek van Strafvordering, is slechts gebezigd in verband met de inhoud van de andere bewijsmiddelen.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Op grond van de hiervoor vermelde feiten en omstandigheden is het hof van oordeel dat geen sprake is geweest van een noodweersituatie (zie bespreking beroep op noodweer), zodat het beroep op noodweerexces reeds daarom niet slaagt. Het verweer wordt verworpen.
Ook overigens is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 2 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
mishandeling, begaan tegen zijn vader tot wie hij in familierechtelijke betrekking staat.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 2 bewezenverklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf en maatregel

De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1 primair en 2 bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, met aftrek van voorarrest, en heeft daarnaast de maatregel terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege gelast.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 20 maanden, met aftrek van voorarrest, en daarnaast de maatregel tot terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf en maatregel bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mishandeling van zijn vader. De verdachte heeft zijn vader meermalen tegen het hoofd en het lichaam gestompt, geslagen en geschopt. Voor het slachtoffer is dit erg beangstigend en pijnlijk geweest. Door op deze wijze te handelen heeft de verdachte inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Het hof vindt dit een ernstig feit, temeer nu het slachtoffer zijn vader is.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 1 maart 2021 is hij eerder wegens geweldsdelicten onherroepelijk veroordeeld, onder meer twee maal wegens mishandeling begaan tegen zijn moeder. De verdachte is in 2016 in een inrichting voor stelselmatige daders geplaatst en hij is in maart en augustus 2018 opnieuw veroordeeld wegens mishandeling.
Gedragskundige rapportages en de gevolgtrekkingen van het hof
Er is onderzoek gedaan door psychiater [naam 4] en GZ-psycholoog [naam 5] naar de persoon van de verdachte. De deskundigen hebben daaromtrent op respectievelijk 14 en 21 januari 2019 rapporten uitgebracht. In hoger beroep is door voornoemde deskundigen op verzoek van de verdediging aanvullend gerapporteerd op respectievelijk 9 september en 12 oktober 2020, waarbij nadrukkelijk is gekeken naar alternatieven voor de in eerste aanleg opgelegde TBS met dwangverpleging. De verdachte heeft meegewerkt aan de onderzoeken.
De gedragsdeskundigen hebben – samengevat en voor zover hier van belang – het volgende gerapporteerd en geadviseerd.
(i) Er is sprake van ziekelijke stoornissen in de zin van een stoornis in het gebruik van alcohol
(ernstig, momenteel in detentie in gedwongen, vroege remissie) en van een stoornis in het gebruik van cocaïne (matig, momenteel in detentie in gedwongen langdurige remissie). Daarnaast is er sprake van een gebrekkige ontwikkeling in de zin van een lichte verstandelijke beperking. Voortvloeiend uit de lichte verstandelijke beperking en uit de traumatiserende voorgeschiedenis kan een aantal disfuncties in de persoonlijkheidsontwikkeling beschreven worden (emotionele instabiliteit, wantrouwen jegens
de ander, beperkte coping, beperkte frustratietolerantie, beperkt zelfsturend vermogen) die echter niet als een zelfstandige (persoonlijkheids)stoornis geclassificeerd kunnen worden.
(ii) De psychische stoornissen en gebrekkige ontwikkeling bestonden ook ten tijde van ten laste gelegde. Duidelijk is geworden dat de frustraties, negatieve emoties en daarmee samenhangend de ervaren druk in het contact tussen vader en zoon was opgelopen. Aannemelijk is dat de verdachte impulsief reageerde vanuit zijn onvermogen zijn negatieve emoties en spanningen te hanteren. Daarbij speelt een rol dat hij wantrouwend is ten opzichte van de ander en een gebrekkig ontwikkelde cognitieve controle heeft (voortvloeiend uit de verstandelijke beperking). Daarnaast is er een chronische emotionele instabiliteit (voortvloeiend uit de verstandelijke beperking de traumatische voorgeschiedenis van de verdachte). Ten aanzien van vader lijken er latente negatieve gevoelens te zijn samenhangend met de onverwerkte suïcide van zijn moeder. Aannemelijk is dat alcoholgebruik drempelverlagend werkte voor agressieve acting out (en mogelijk ook negatieve emoties versterkte). Vanwege de invloed van deze disfuncties op zijn denken, voelen en handelen ten tijde van het ten laste gelegde, wordt geadviseerd het ten laste gelegde in verminderde mate toe te rekenen. De verdachte had immers voordat hij begon met het nuttigen van alcohol, nog gedragsalternatieven (zoals contact opnemen met zijn hulpverleners).
(iii) Er is een langdurig patroon waarbij emotionele instabiliteit, onder frustraties snel oplopende spanningen, beperkte copingmogelijkheden, een te kort schietende zelfsturing in combinatie met middelengebruik, in het bijzonder alcoholgebruik, leidt tot agressieve acting out. De verwachting is dat deze disfuncties in de toekomst opnieuw zullen leiden tot agressieve acting out. Er is daarbij sprake van ernstige psychosociale problematiek: de verdachte heeft geen huisvesting, inkomen, dagbesteding. Zijn netwerk bestaat enkel uit een vriend van 64 jaar. Er is geen hulpverlening aanwezig. Het recidiverisico wordt ingeschat als hoog, waarbij het risico al op korte termijn kan oplopen indien hij zonder behandeling in vrijheid wordt gesteld.
(iv) Om het recidivegevaar dat de verdachte in zich bergt terug te dringen is een langdurige intensieve klinische behandeling nodig. Om verandering te kunnen bewerkstelligen is een setting nodig die bestand is tegen ageergedrag van de verdachte (dat betekent: een hoog beveiligingsniveau zoals geboden wordt in een FPA of FPK). De behandeling dient gericht te zijn op de verslavingsproblematiek, de beperkte copingmogelijkheden en op de emotionele instabiliteit/impulsiviteit en daarmee samenhangend het verwerken van traumatische ervaringen, zijn negatieve zelfbeeld en zijn wantrouwen jegens anderen. Om toe te komen aan de behandeling van deze disfuncties zal betrokkene langdurig abstinent moeten zijn van middelen. Vanwege de combinatie van forse en chronische problematiek, het hoge recidivegevaar,
het verband tussen die twee, het ontbreken van alternatieve mogelijkheden tot behandeling in een minder ingrijpend kader, wordt geadviseerd een tbs met verpleging van overheidswege op te leggen.
De onder (i) en (ii) genoemde conclusies van de deskundigen worden gedragen door hun bevindingen. Daarom maakt het hof die tot de zijne. Dit betekent dat voor het hof vast staat dat de verdachte ten tijde van het tenlastegelegde leed aan een ziekelijke stoornis en een gebrekkige ontwikkeling en voorts dat aannemelijk is dat die hebben bijgedragen aan de totstandkoming van zijn gewelddadige handelwijze. Het hof rekent de verdachte het bewezen geachte feit dus in verminderde mate toe.
Het hof is verder van oordeel dat de verdachte afgestraft en onbehandeld een te groot gevaar vormt voor de samenleving. Daartoe is vooral redengevend hetgeen onder (iii) is opgenomen. Uit het door reclasseringswerker [naam 6] van GGZ Reclassering Inforsa opgemaakte voortgangsverslag van 3 februari 2021 blijkt dat de verdachte tijdens zijn detentie vanwege zijn zeer onberekenbare gedrag is overgeplaatst naar de afdeling Beheers-Problematische Gedetineerden van de PI Vught. Zijn verblijf op de afdeling werd ook hier afgewisseld met periodes in de straf- en isoleercellen. Het recidivegevaar wordt hierdoor naar het oordeel van het hof onderstreept. Vanaf 20 april 2020 is de verdachte overgeplaatst naar het Penitentiair Psychiatrisch Centrum van de PI Vught, alwaar hij sindsdien nog maar eenmaal enkele dagen in een isoleercel heeft doorgebracht. De huidige gestructureerde prikkelarme setting doet hem duidelijk goed, aldus psychiater [naam 4].
Met de deskundigen (en mede gelet op hun bevindingen zoals weergegeven onder (iv)) is het hof van oordeel dat de behandeling (in eerste instantie) klinisch dient plaats te vinden in een forensisch psychiatrische behandelsetting. Voorts is het hof met de deskundigen van oordeel dat het stellen van bijzondere voorwaarden onvoldoende garanties biedt voor de reductie van recidivegevaar tot maatschappelijk aanvaardbare proporties, gezien het gebrek aan zelfsturend vermogen bij de verdachte. Dat geldt voor het kader TBS met voorwaarden en voor een behandeling in het kader van een voorwaardelijk strafdeel. Ook een behandeling in het kader van een zorgmachtiging is ontoereikend. Een langdurige behandeling in een forensische setting met een hoog beveiligingsniveau is in dit kader niet geborgd. Een behandelsetting met een lager beveiligingsniveau wordt niet voldoende geacht.
Er moet bovendien ernstig rekening mee worden gehouden dat de verdachte zich niet aan te stellen voorwaarden zal houden. Zijn onvermogen is hiervoor te groot, evenals de psychosociale problematiek. Weliswaar geldt binnen het kader van een voorwaardelijk strafdeel dat bij overtreding van de voorwaarden de voorwaardelijk opgelegde straf ten uitvoer gelegd zal kunnen worden, maar tegelijkertijd blijft de verdachte indien dit zich zal voordoen alsdan verstoken van de noodzakelijke behandeling. Binnen het kader van een TBS met voorwaarden geldt weliswaar dat deze bij overtreding van de voorwaarden op bevel van de rechter kan worden omgezet in TBS met dwangverpleging, maar de tijd die met de effectuering daarvan gemoeid zou zijn zou een te langdurig risico voor de samenleving met zich meebrengen.
Het voorgaande betekent dat teneinde de benodigde (klinische) behandeling op strafrechtelijke voet te
kunnen inkaderen oplegging van de maatregel van TBS resteert. Het hof zal deze maatregel dan ook opleggen en het bevel geven dat de verdachte van overheidswege wordt verpleegd.
Uit het voorgaande volgt dat het hof, anders dan de raadsman, van oordeel is dat oplegging van de TBS-maatregel, afgezet tegen de aard en de ernst van het bewezen delict, niet disproportioneel is, mede gelet op het grote recidivegevaar dat de verdachte in zich bergt.
Het hof stelt samenvattend vast dat aan de wettelijke eisen als genoemd in de artikelen 37a en 37b, eerste lid, Sr is voldaan. Bij de verdachte was ten tijde van het begaan van het bewezen feit immers sprake van een ziekelijke stoornis en een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens, de door de verdachte begane mishandeling begaan tegen zijn vader betreft een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren is gesteld en naar het oordeel van het hof eist de algemene veiligheid van personen oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling van de verdachte en het bevel dat de verdachte van overheidswege wordt verpleegd. De maatregel zal worden opgelegd wegens (gekwalificeerde) mishandeling, een misdrijf dat is gericht tegen en gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een persoon, zodat de duur van de terbeschikkingstelling niet op voorhand is gemaximeerd.
Conclusie
Het hof acht - ondanks de vrijspraak van het onder 1 tenlastegelegde en rekening houdende met het feit dat de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar was ten tijde van het onder 2 bewezenverklaarde feit - een gevangenisstraf van 6 maanden passend en geboden. Daarbij weegt zwaar mee dat het om een forse mishandeling van zijn vader gaat en dat de verdachte reeds vele malen is veroordeeld, ook wegens soortgelijke feiten.
Het hof acht, alles overziend, naast de oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging oplegging van een gevangenisstraf van zes maanden passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 6.000,00 wegens immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van
€ 2.500,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering, met dien verstande dat de benadeelde partij thans niet langer proceskosten voor rechtsbijstand vordert.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 2 bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden.
Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade aangezien de benadeelde partij als gevolg van het strafbare feit lichamelijk letsel heeft opgelopen. Daarnaast heeft hij last van de psychische en emotionele gevolgen. Het hof is echter van oordeel dat op basis van de vordering niet kan worden vastgesteld dat er bij de benadeelde partij een post traumatische stressstoornis is gediagnosticeerd. Nu het hof de poging tot doodslag dan wel poging tot zware mishandeling niet bewezen acht en het geconstateerde letsel van relatief lichte aard is, is het hof van oordeel dat de vordering fors gematigd dient te worden tot na te melden bedrag. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in de vordering niet worden ontvangen en kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36f, 37a, 37b, 38e, 300 en 304 van het Wetboek van Strafrecht.

Vordering tenuitvoerlegging

Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 30 augustus 2018 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
De vordering tot tenuitvoerlegging zal worden afgewezen, nu het hof toewijzing daarvan – gelet op de terbeschikkingstelling van de verdachte – niet opportuun acht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast dat de verdachte
ter beschikking wordt gestelden beveelt dat hij van overheidswege zal worden verpleegd.
Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbendevan het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
1
STK Blikje, Gulpener Gladiator, kaartnummer [nummer].
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 750,00 (zevenhonderdvijftig euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 1 november 2018.
Wijst af de vordering van de officier van justitie in het arrondissement te Amsterdam van 5 november 2018, strekkende tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 30 augustus 2018, parketnummer 16-118125-18, voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. I.M.H. van Asperen de Boer-Delescen, mr. D. Radder en mr. A.M.P. Geelhoed, in tegenwoordigheid van mr. P.M. Huizenga, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 8 april 2021.
Mrs. Radder en Geelhoed zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.