ECLI:NL:GHAMS:2021:955

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
8 april 2021
Publicatiedatum
8 april 2021
Zaaknummer
23-004592-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in hoger beroep wegens te late indiening van een schriftuur

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 12 maart 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 11 december 2018. Het openbaar ministerie had hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis, maar de raadsman van de verdachte stelde dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk moest worden verklaard omdat de schriftuur te laat was ingediend. De advocaat-generaal pleitte ervoor om het openbaar ministerie toch ontvankelijk te achten, ondanks de termijnoverschrijding.

Het hof overwoog dat volgens artikel 410, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) de officier van justitie binnen veertien dagen na het instellen van hoger beroep een schriftuur met grieven moet indienen. In dit geval was de appelschriftuur vier dagen te laat ingediend. Het hof oordeelde dat de reden voor de vertraging, namelijk de tussenliggende feestdagen, geen legitieme rechtvaardiging bood voor de te late indiening. Het hof benadrukte dat het vonnis waartegen hoger beroep was ingesteld, beschikbaar was op de dag van de uitspraak en dat er geen reden was om aan te nemen dat het opstellen van de appelschriftuur meer tijd zou vergen.

Het hof concludeerde dat het belang van het hoger beroep in dit geval niet opwoog tegen het belang van de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie vanwege de te late indiening van de appelschriftuur. Het hof verklaarde het openbaar ministerie dan ook niet-ontvankelijk in het hoger beroep, waarbij het belang van het slachtoffer/de benadeelde partij niet werd genegeerd, maar niet voldoende was om de niet-ontvankelijkheid te weerleggen. De beslissing werd genomen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, met de rechters H.M.J. Quaedvlieg, J.W.P. van Heusden en J.J.J. Schols.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-004592-18
datum uitspraak: 12 maart 2021
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 11 december 2018 in de strafzaak onder parketnummer 13-684141-18 tegen
[verdachte],
geboren te [geboortedatum],
adres: [woonplaats].

Onderzoek ter terechtzitting

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 12 maart 2021.
Het openbaar ministerie heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de standpunten van de verdediging en van de advocaat-generaal.

Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in het hoger beroep

De raadsman van de verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in het hoger beroep wegens het te laat indienen van een schriftuur in de zin van artikel 410, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv).
De advocaat-generaal heeft gevorderd het openbaar ministerie, ondanks de termijnoverschrijding, wél ontvankelijk te achten in het hoger beroep.
Het hof overweegt als volgt.
Artikel 410, eerste lid, Sv bepaalt dat de officier van justitie binnen veertien dagen na het instellen van hoger beroep een schriftuur houdende grieven moet indienen. Indien van de zijde van het openbaar ministerie een schriftuur niet is ingediend, kan in gevolge artikel 416, derde lid, Sv het door de officier van justitie ingestelde hoger beroep zonder onderzoek van de zaak zelf niet-ontvankelijk worden verklaard. Die bepaling is mede van toepassing op een geval als het onderhavige, waarin de schriftuur niet tijdig is ingediend (ECLI:NL:HR:2009:BI4078 en Kamerstukken II 2005/06, 30320, nr. 3, p. 12 en p. 36).
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat het openbaar ministerie op 21 december 2018 hoger beroep heeft ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam en dat de appelmemorie, bevattende de redenen voor het instellen van hoger beroep, op 8 januari 2019 ingediend, derhalve niet binnen 14 dagen na het instellen van het appel.
De vraag die het hof moet beantwoorden is of het belang van het hoger beroep zwaarder dient te wegen dan het belang dat is gemoeid met het verbinden van niet-ontvankelijkheid in het hoger beroep aan het verzuim van het openbaar ministerie om tijdig een appelschriftuur in te dienen.
In het onderhavige geval is de appelschriftuur vier dagen te laat ingediend. De door de advocaat-generaal opgegeven
mogelijkereden – te weten: tussenliggende feestdagen – biedt naar het oordeel van het hof geen legitieme rechtvaardiging voor de te late indiening. Hierbij neemt het hof mede in aanmerking dat het vonnis waartegen hoger beroep is ingesteld een uitgewerkt vonnis betreft dat beschikbaar was op de dag van de uitspraak en dat gelet op de inhoud en strekking van de uiteindelijk (te laat) ingediende appelschriftuur niet valt in te zien waarom het opstellen en indienen daarvan meer tijd zou behoeven.
Het hof voegt hier aan toe dat het belang van het slachtoffer/de benadeelde partij het hof niet is ontgaan. Dat belang wordt echter niet op een dusdanige wijze geschaad of beperkt dat het in casu een zelfstandige grond vormt voor het zwaarder laten wegen van het belang van een behandeling van het hoger beroep: de verdachte is bij het vonnis waarvan beroep veroordeeld door de rechtbank voor het mishandelen van het slachtoffer/de benadeelde partij; de benadeelde partij is door de rechtbank niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering. Voor het slachtoffer/de benadeelde partij staat derhalve de weg naar de civiele rechter volledig open. Door de beslissing het openbaar ministerie niet-ontvankelijk te verklaren in het hoger beroep wordt dat niet anders en kan het slachtoffer nog steeds volledig die weg bewandelen.
Resumerend is het hof van oordeel dat het belang van het ingestelde hoger beroep in het onderhavige geval niet prevaleert boven het belang dat is gemoeid met het verbinden van niet-ontvankelijkheid in het hoger beroep aan het verzuim van het openbaar ministerie om tijdig een appelschriftuur in te dienen. Dit leidt ertoe dat het hof het openbaar ministerie niet-ontvankelijk zal verklaren in het ingestelde hoger beroep.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in het hoger beroep.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. H.M.J. Quaedvlieg, mr. J.W.P. van Heusden en mr. J.J.J. Schols, in tegenwoordigheid van mr. D. de Jong, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 12 maart 2021.