ECLI:NL:GHAMS:2021:931

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
31 maart 2021
Publicatiedatum
2 april 2021
Zaaknummer
23-004541-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vrijspraak van bedreiging met vuurwapen en wapenbezit

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 31 maart 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in Sri Lanka in 1984, had een alarmpistool en bijbehorende munitie voorhanden en heeft meerdere personen, waaronder een medebewoner van de RIBW-locatie, een buurvrouw en twee kinderen, bedreigd met de dood door het alarmpistool op hen te richten. De rechtbank had de verdachte eerder vrijgesproken van een aantal tenlastegelegde feiten, maar het hof heeft in hoger beroep de vrijspraak op onderdelen vernietigd en de verdachte alsnog schuldig bevonden aan bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en wapenbezit. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte op 5 juni 2019 in Beverwijk [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft bedreigd met een vuurwapen en dat hij een alarmpistool en munitie voorhanden had. De verdachte is eerder veroordeeld voor misdrijven en er zijn zorgen over zijn recidivekans. Het hof heeft een gevangenisstraf van acht maanden opgelegd, waarvan twee maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden voor behandeling en toezicht door de reclassering. De verdachte is niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep voor zover dit gericht was tegen de vrijspraak van de rechtbank.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-004541-19
datum uitspraak: 31 maart 2021
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsman)
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 9 december 2019 in de strafzaak onder parketnummer
15-136483-19 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Sri Lanka) op [geboortedag] 1984,
adres: [adres] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 17 maart 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht.

Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep

De verdachte is door de rechtbank vrijgesproken van hetgeen aan hem onder 1 is tenlastegelegd. Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte daarom in zoverre niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep.

Tenlastelegging

Gelet op de door de rechtbank toegelaten wijziging en voor zover aan het oordeel van het hof inhoudelijk onderworpen is aan de verdachte tenlastegelegd dat:
2.
hij op of omstreeks 5 juni 2019 te Beverwijk [slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door een (geladen) vuurwapen te tonen en/of een vuurwapen op het hoofd van die [slachtoffer 1] te zetten en de trekker over te halen en/of meermalen, althans eenmaal, een vuurwapen op die [slachtoffer 1] te richten en/of de slede van dat vuurwapen naar achteren te halen en/of de trekker over te halen;
3.
hij op of omstreeks 5 juni 2019 te Beverwijk [slachtoffer 2] en/of haar kinderen heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door meermalen, althans eenmaal, te schieten met een vuurwapen en/of (vervolgens) een vuurwapen op die [slachtoffer 2] en/of haar kinderen te richten en/of (daarbij) te zeggen "real gangster";
4.
hij op of omstreeks 5 juni 2019 te Beverwijk, in elk geval in Nederland een wapen van categorie III, onder 4 van de Wet wapens en munitie, te weten een, alarmpistool, kaliber 8 mm P (knal) (merk Bruni) en bijbehorende munitie van categorie III, te weten 27, althans een of meer scherpe knalpatronen, kaliber 8, bodemstempel [stempel] . 8 mm voorhanden heeft gehad;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof op onderdelen tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2, 3 en 4 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
2.
hij op 5 juni 2019 te Beverwijk [slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht door een wapen te tonen en op [slachtoffer 1] te richten;
3.
hij op 5 juni 2019 te Beverwijk [slachtoffer 2] en kinderen heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht door meermalen te schieten met een wapen en vervolgens dat wapen op die [slachtoffer 2] en kinderen te richten en daarbij te zeggen "real gangster";
4.
hij op 5 juni 2019 te Beverwijk een wapen van categorie III, onder 4 van de Wet wapens en munitie, te weten een alarmpistool, kaliber 8 mm P (knal) (merk Bruni) en bijbehorende munitie van categorie III, te weten 24 scherpe knalpatronen, kaliber 8, bodemstempel [stempel] . 8 mm voorhanden heeft gehad.
Hetgeen onder 2, 3 en 4 meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 2, 3 en 4 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
Het onder 3 bewezenverklaarde levert op:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd.
Het onder 4 bewezenverklaarde levert op:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 2, 3 en 4 bewezenverklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De rechtbank heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en heeft aan de voorwaardelijke gevangenisstraf de bijzondere voorwaarden tot opname in een zorginstelling, een meldplicht, schuldhulpverlening, middelencontrole en begeleid wonen verbonden en deze bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar verklaard.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 2, 3 en 4 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk en een proeftijd van twee jaren. Daarnaast heeft de advocaat-generaal gevorderd aan de voorwaardelijke gevangenisstraf dezelfde bijzondere voorwaarden te verbinden als door de rechtbank is gedaan.
De raadsman heeft verzocht te volstaan met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden, omdat er gelet op het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 17 december 2020 – waarin nagenoeg dezelfde bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar zijn verklaard als in het vonnis van de rechtbank in onderhavige zaak – geen reden meer is een voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen en daaraan bijzondere voorwaarden te verbinden.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft een alarmpistool en bijbehorende munitie voorhanden gehad. Voorts heeft hij een medebewoner van de RIBW-locatie waar de verdachte woonde, een buurvrouw en twee kinderen bedreigd met de dood door dit alarmpistool op hen te richten. Het hof neemt in strafverzwarende zin mee dat de verdachte bovendien met het alarmpistool heeft geschoten in de richting van de buurvrouw en de kinderen, hetgeen voor hen zeer beangstigend moet zijn geweest. Voorts is bedreiging – zeker in gevallen waarin met een wapen wordt gedreigd – een zeer ernstig feit, dat gevoelens van onrust en onveiligheid veroorzaakt voor de slachtoffers en voor degenen die daarvan getuige zijn. De ervaring leert dat slachtoffers nog geruime tijd psychische klachten kunnen ondervinden als gevolg van dergelijke misdrijven.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 11 maart 2021 is hij eerder voor misdrijven onherroepelijk veroordeeld. Dit weegt in het nadeel van de verdachte.
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat geen andere straf volstaat dan een (deels) onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Bij het bepalen van de hoogte van de straf heeft het hof rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals die onder meer blijken uit een psychiatrisch rapport van 21 november 2019 en een voortgangsverslag van 15 maart 2021.
Uit bedoeld psychiatrisch rapport blijkt dat de verdachte door zijn middelenmisbruik dusdanig oordeels- en kritiekgestoord was dat hij de gevolgen van zijn handelen niet geheel meer kon overzien. Op grond hiervan wordt geadviseerd de verdachte het ten laste gelegde in verminderde mate toe te rekenen. Het hof neemt dit advies over en zal met deze omstandigheid rekening houden bij het bepalen van de straf.
Op 9 december 2019 is de verdachte door de rechtbank door middel van een dadelijk uitvoerbaar toezicht met bijzondere voorwaarden onder toezicht gesteld van de reclassering. Daarmee is de verdachte een zorgkader geboden dat hem ondersteunt bij het zich onthouden van alcohol en drugs. De verdachte is sinds 11 maart 2021 opgenomen bij FPA [plaats ] . In het voortgangsverslag van 15 maart 2021 is vermeld dat de kans op recidive als hoog wordt ingeschat, indien er geen ambulante behandeling en (woon)begeleiding wordt ingezet na de (open) klinische fase op de FPA [plaats ] . Het wordt daarom wenselijk bevonden dat de klinische opname wordt gecontinueerd en dat in samenspraak met de FPA [plaats ] en de reclassering gekeken zal worden naar een begeleide woonvorm (na de open kliniek). Daarnaast is sprake van een grote schuldenlast van circa € 80.000,00. Het is wenselijk dat de verdachte in aanmerking komt voor bewindvoering of een schuldhulpverleningstraject in de vorm van een WSNP-traject. De reclassering maakt de inschatting dat de verdachte hierbij ondersteuning nodig zal blijven hebben. Hoewel in de periode van september 2020 tot medio maart 2021 geen positieve urinecontroles hebben plaatsgevonden, acht de reclassering de kans aanwezig dat de verdachte bij stresserende omstandigheden terugvalt in middelengebruik.
In hetgeen hiervoor is overwogen ziet het hof – overeenkomstig de rechtbank en zoals gevorderd door de advocaat-generaal – aanleiding een deel van de gevangenisstraf in voorwaardelijke vorm op te leggen, met daaraan verbonden bijzondere voorwaarden . Het hof is van oordeel dat de dadelijke uitvoerbaarheid van de voorwaarden dient te worden bevolen. Als de verdachte niet wordt behandeld voor zijn verslavingsproblematiek, wordt het risico op terugval in zijn verslaving (door de forensisch psychiater) als hoog ingeschat. In dat geval is er – aldus de psychiater – ook een risico op gewelddadig gedrag zoals hiervoor bewezen verklaard. Gelet op de ernst van de bewezen verklaarde feiten en het verhoogde recidiverisico in geval van een terugval in middelengebruik, is het hof van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen.
De raadsman heeft bij pleidooi aangevoerd – zakelijk weergegeven - dat op grond van een vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 17 september 2020 in de voorliggende zaak een voorwaardelijk strafdeel met bijzondere voorwaarden niet van meerwaarde is. Het hof deelt die mening niet, reeds omdat dat vonnis nog niet onherroepelijk is.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van acht maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14e, 57, 63 en 285 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 1 tenlastegelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 2, 3 en 4 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 2, 3 en 4 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
8 (acht) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
2 (twee) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of hij gedurende deze proeftijd ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dit noodzakelijk acht daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich laat opnemen in een nog nader te bepalen (forensische) zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De opname duurt een jaar of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De veroordeelde zal zich houden aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling. Als de reclassering een overgang naar ambulante zorg, begeleid wonen of maatschappelijke opvang gewenst vindt, zal de veroordeelde meewerken aan de indicatiestelling en plaatsing;
- zich zal melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt om het reclasseringstoezicht uit te voeren;
- zal meewerken aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van afbetalingsregelingen, ook als dit inhoudt meewerken aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen. Veroordeelde zal de reclassering inzicht geven in zijn financiën en schulden;
- indien gaandeweg zal blijken dat begeleid wonen wenselijk of noodzakelijk is, zal meewerken aan een aanmelding hiervoor.
- zal meewerken aan controle van het gebruik van alcohol/drugs om het middelengebruik te beheersen. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak betrokkene wordt gecontroleerd.
Beveelt dat voornoemde voorwaarden en het hierop uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar zijn.
Geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. N. van der Wijngaart, mr. H.M.J. Quaedvlieg en mr. A.C. Huisman, in tegenwoordigheid van mr. S.H.M. van Gennip, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 31 maart 2021.
mrs. N. van der Wijngaart en A.C. Huisman zijn buiten staat dit arrest te ondertekenen.
=========================================================================
[…]