ECLI:NL:GHAMS:2021:907

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
30 maart 2021
Publicatiedatum
1 april 2021
Zaaknummer
200.261.848/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zorgplicht van onderwijsinstellingen en psychodiagnostisch onderzoek in het onderwijs

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Amsterdam op 30 maart 2021, staat de zorgplicht van het Atlas College en OBD Noordwest centraal. Appellanten, ouders van [X], een oud-leerling van het Atlas College, vorderen schadevergoeding en verklaringen voor recht omdat zij menen dat de onderwijsinstellingen hun zorgplicht hebben geschonden. De rechtbank Noord-Holland had eerder geoordeeld dat de zorgplicht was geschonden, maar had de schadevorderingen afgewezen. In hoger beroep beargumenteren appellanten dat de instellingen onzorgvuldig hebben gehandeld door geen adequate protocollen te hebben voor psychodiagnostisch onderzoek en het doen van meldingen bij het Advies en Meldpunt Kindermishandeling (AMK). De rechtbank had vastgesteld dat de zorgcoördinator van het Atlas College onzorgvuldig had gecommuniceerd, maar de schadevorderingen werden afgewezen omdat appellanten niet voldoende hadden aangetoond dat zij schade hadden geleden door deze communicatie.

Het hof bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat de zorgplichtschendingen niet hebben geleid tot schade die voor vergoeding in aanmerking komt. Het hof stelt dat de appellanten onvoldoende bewijs hebben geleverd van de gestelde immateriële schade en dat de communicatieproblemen niet zodanig ernstig waren dat deze een aantasting in de persoon rechtvaardigen. De vorderingen van appellanten worden afgewezen, en zij worden veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer: 200.261.848/01
zaak-/rolnummer rechtbank Noord-Holland: C/15/271134/HA ZA 18-150
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 30 maart 2021
inzake

1.[appellant sub 1] ,

2.
[appellante sub 2] (e/v [appellant sub 1] ),
beiden handelend in persoonlijke hoedanigheid als ook in hoedanigheid van vertegenwoordigers van
[X],
wonend te [woonplaats] ,
appellanten,
tevens geïntimeerden in voorwaardelijk incidenteel appel,
advocaat: mr. M.A.M. Euverman te Amsterdam,
tegen

1.STICHTING ATLAS COLLEGE,

gevestigd te Hoorn,
geïntimeerde,
tevens appellante in voorwaardelijk incidenteel appel,
advocaat: mr. B.M. Dijkstra te Alkmaar,

2.STICHTING OBD NOORDWEST,

gevestigd te Alkmaar,
geïntimeerde,
tevens appellante in voorwaardelijk incidenteel appel,
advocaat: mr. D.M. Uithol te Rotterdam.

1.Kern van de zaak

1.1.
Partijen zullen hierna als volgt worden aangeduid:
  • [appellant sub 1] als
  • appellanten gezamenlijk (in enkelvoud) als
  • [X] als
  • Stichting Atlas College als
  • Stichting OBD Noordwest als
1.2.
Partijen strijden over de vraag of het Atlas College en OBD Noordwest hun zorgplicht hebben geschonden jegens [X] , de zoon van [appellanten] en oud-leerling op het Atlas College en jegens [appellanten] als ouders. [appellanten] vordert daartoe strekkende verklaringen voor recht, alsmede schadevergoeding van het Atlas College en van OBD Noordwest, een instelling die zich toelegt op onderwijsadvies. Het Atlas College en OBD Noordwest bestrijden dat zij hun zorgplicht hebben geschonden en zij betwisten de gestelde schade.
1.3.
De rechtbank Noord-Holland (vestiging Alkmaar) heeft op 27 maart 2019 voor recht verklaard dat zowel het Atlas College als OBD Noordwest hun zorgplicht jegens [appellanten] hebben geschonden. De schadevorderingen en overige vorderingen heeft de rechtbank afgewezen. De procedure bij de rechtbank had het zaaknummer dat hierboven staat vermeld.
1.4.
Met dit hoger beroep beoogt [appellanten] dat zijn (schade)vorderingen alsnog worden toegewezen.

2.Feiten

De rechtbank heeft in het bestreden vonnis onder 2 de feiten weergegeven die zij als vaststaand heeft aangenomen. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil. Samengevat staan de volgende feiten vast.
2.1.
[appellanten] heeft een dochter, [Y] , en een zoon, [X] . [X] is geboren op [geboortedatum] 2000.
2.2.
Toen het gezin na een jarenlang verblijf in het buitenland in Nederland is komen wonen, zijn beide kinderen op 6 januari 2014 gestart in de Internationale Schakelklas (hierna:
ISK) van Scholengemeenschap Newton (hierna:
SG Newton). Deze school valt onder het Atlas College.
2.3.
De algemene gang van zaken voor kinderen in de ISK is dat zij op ieder moment kunnen doorstromen naar (regulier) vervolgonderwijs zodra de vorderingen van het betreffende kind daartoe toereikend zijn.
2.4.
In maart 2014 is OBD Noordwest benaderd door Atlas College met het verzoek om onderzoek te doen naar de vraag naar welke vorm van voortgezet onderwijs [X] (en [Y] ) zou(den) kunnen doorstromen. Het onderzoek is uitgevoerd door mevrouw [A] (hierna:
[A]), werkzaam als GZ-psycholoog bij OBD Noordwest.
2.5.
Hiertoe is na telefonische toestemming van [appellanten] bij [X] een IQ-test afgenomen op 17 maart 2014.
2.6.
Vervolgens heeft [A] een psychodiagnostisch onderzoek uitgevoerd, waarvan onderdeel was een op 21 mei 2014 door een medewerker van Atlas College ingevulde Sociaal Emotionele Vragenlijst (hierna:
SEV) betreffende [X] .
2.7.
Op grond van dit psychodiagnostisch onderzoek heeft [A] op 30 mei 2014 een rapport uitgebracht. Daarin schrijft zij onder meer:
‘Hulpvraag van school:
De school wil graag weten of [X] in aanmerking komt voor een beschikking (Leerwegondersteunend Onderwijs (LWOO) of Praktijkonderwijs (PRO) ten behoeve van extra ondersteuning in het VO. Daarnaast wil de school graag weten welk onderwijsniveau op dit moment het best passend is.
(…)
Resultaten van de SEV:
De leerkracht van [X] heeft de SEV (…) ingevuld. De SEV is een lijst die door de leerkracht wordt ingevuld om een beeld te verkrijgen van de sociaal-emotionele ontwikkeling van de leerling. Uit het profiel (zie bijlage) blijkt dat de leerkracht aangeeft dat [X] op school gedragsproblemen vertoont. Op de 4 hoofdschalen is er sprake van verhoogde problematieken (subklinisch gebied tot klinisch gebied hoog).
(…)
In het gesprekje tijdens het onderzoek met de WNV (zie algemene indruk en onderzoeksverloop) verwoordt [X] dat hij zich grote zorgen maakt over de situatie thuis (…).
Begeleiding voor het gezin en nader onderzoek naar het gedrag van [X] vanuit een instituut zoals de GGZ, Stichting de Praktijk, het huis vol Compassie is noodzakelijk.
Samenvatting en conclusie:
Om een antwoord te krijgen op de vraag wat op dit moment het best passende onderwijsniveau is voor [X] en of hij in aanmerking komt voor een LWOO- of PRO-beschikking, is een non-verbaal intelligentieonderzoek (WNV (…)) afgenomen. Uit het intelligentieonderzoek blijkt dat [X] over gemiddelde non-verbale cognitieve mogelijkheden beschikt. Totaal IQ: 96 (…). Gezien zijn non verbaal cognitieve mogelijkheden zou een VMBO klas kadergerichte leerweg/theoretische leerweg binnen zijn mogelijkheden kunnen liggen.
Advies
In stappen in een VMBO klas kadergerichte leerweg/theoretische leerweg wordt op dit moment geadviseerd op grond van zijn non verbale mogelijkheden en zijn huidige taalvaardigheid. Bij de overstap naar het reguliere onderwijs zullen de laatste leerresultaten moeten aansluiten bij het schoolniveau en dus ondersteunend zijn bij de keuze bij definitieve plaatsing.
[X] heeft veel ondersteuning nodig op het gebied van de Nederlandse taal.
Verder onderzoek naar zijn gedrag (o.a. vlotte afleidbaarheid, druk gedrag, moeite om zich af te stemmen op leeftijdsgenootjes) is zeer wenselijk. Hiervoor kan contact worden opgenomen (na verwijzing door de huisarts) met instellingen zoals de GGZ, Stichting de Praktijk, het huis vol Compassie.
Gezinsbegeleiding is tevens noodzakelijk. Dit kan ook door bovenstaande instellingen geboden worden.’
2.8.
Op 16 juni 2014 hebben [A] , [appellanten] en mevrouw [B] , de zorgcoördinator van Atlas College (hierna:
[B]) het rapport van 30 mei 2014 gezamenlijk besproken. Bij e-mail van diezelfde dag met als onderwerp ‘evaluatiegesprek over [X] ’ heeft [appellanten] aan [B] , voor zover relevant, geschreven:
‘Bij deze mijn dank voor het gesprek van hedenmiddag en de evaluatie van de testen van [X] . Ik ben blij met de constateringen en de aanbevelingen, die ik zeker zal opvolgen.
Ik ben blij te kunnen melden, dat we reeds morgenochtend (…) een afspraak hebben gemaakt bij de huisarts (…) om te bewerkstelligen dat hij [X] verwijst naar de GGZ. Ik zal u morgen van het resultaat op de hoogte brengen.
(…)
[X] is ook dagelijks aan het lezen in een Nederlands boek ter verbetering van zijn Nederlands; wellicht dat dit ook verder helpt in zijn ontwikkeling.’
2.9.
Bij e-mail van 19 juni 2014 met als onderwerp ‘evaluatiegesprek over [X] ’ heeft [appellanten] aan [B] (en de mentor van [X] ), voor zover relevant, geschreven:
‘Het is jammer dat er geen reactie uwerzijds komt op mijn bericht van eergisteren. U vroeg mij u op de hoogte te houden, maar op deze wijze is er geen communicatie mogelijk. Het lijkt een normale tendens om alles maar op de lange baan te schuiven, zo is mijn indruk. De verslagen van mevr. [A] waren ook al op 8 april j.l. klaar, maar toch duurde het nog twee maanden voordat wij dat onder ogen kregen, ondanks dat ik meer dan een maand geleden daarom heb verzocht - een reactie bleef ook daar lange tijd uit. Op 16 mei berichtte [de mentor van [X] ] mij dat de resultaten van het onderzoek de week daarop bekend zouden worden gemaakt. Dat strookt niet met de datum op het verslag. Dit kan ik niet als normaal beschouwen en deze werkwijze zal een snel resultaat altijd in de weg staan. Voorts hebben we nog eens de rapportage van [X] doorgenomen en zijn meer en meer tot de conclusie gekomen, dat we hierin onze zoon niet kunnen herkennen en zullen verder dan ook alleen met de huisarts zoeken naar oplossingen, als deze tenminste een probleem kan ontdekken. Wij zijn niet gebaat bij het lange wachten op reacties uwerzijds, dus vinden wij dat we deze weg moeten gaan bewandelen. (…)
Ik verzoek u dan ook nadrukkelijk dit aan ons over te laten en u slechts te concentreren op het vervolgonderwijs voor [X] , want ik blijf van mening dat hij nodig naar een andere school moet om onder Nederlanders zijn taal verder aan te scherpen. (…)
Het schooljaar is weliswaar bijna afgelopen, maar met wat goede wil moet het toch mogelijk zijn [X] aan het begin van het volgende schooljaar op een andere school
ingeschreven en geplaatst te kunnen krijgen. Het is daarbij duidelijk dat er dan wel nu adequate acties genomen dienen worden en er geen verdere vertragingen worden gegenereerd.
Wilt u mij van vorderingen dienaangaande op de hoogte houden?’
2.10.
Bij brief van 23 juni 2014 heeft [appellanten] een klacht ingediend bij de directeur van SG Newton, mw. [C] (hierna:
[C]). Naar aanleiding hiervan heeft op 30 juni 2014 een persoonlijk gesprek plaatsgevonden tussen [B] , [A] , [C] en [appellanten]
2.11.
Op 24 juni 2014 heeft er een telefoongesprek plaatsgevonden tussen [appellant sub 1] en [B] , waarbij [appellant sub 1] te kennen heeft gegeven dat hij alles wil laten rusten, dat hij de school niet (langer) toestemming geeft contact op te nemen met de huisarts, en dat school vanzelf ziet wat er gaat gebeuren (althans woorden van die strekking).
2.12.
Op 25 juni 2014 heeft [B] bij Advies en Meldpunt Kindermishandeling (AMK) een schriftelijk melding gedaan van (vermoedens van) kindermishandeling betreffende [X] . Daaraan voorafgaand heeft [B] telefonisch contact gehad met het AMK voor advies. Bureau Jeugdzorg heeft een huisbezoek afgelegd. Bij afsluitbrief van 25 juli 2014 heeft Bureau Jeugdzorg aan [appellanten] bericht de gemelde zorgen met betrekking tot eventuele kindermishandeling niet te kunnen bevestigen en het onderzoek af te sluiten.
2.13.
[appellant sub 1] heeft op 14 juli 2014 per e-mail aan [C] en aan het bestuur van het Atlas College verzocht om een afschrift van de ingevulde SEV-lijst. [C] heeft dit vervolgens bij OBD Noordwest opgevraagd. Bij afwezigheid van [A] heeft mw. [D] , werkzaam bij OBD Noordwest, de ingevulde SEV aan [C] toegestuurd. Deze heeft de SEV op 22 augustus 2014 bij haar op kantoor met [appellanten] besproken.
2.14.
Bij e-mail van 8 september 2014 heeft [C] [appellanten] op de hoogte gesteld van de doorstroomopties voor [X] ; zij heeft [appellanten] onder meer geschreven:
‘Op de OSG zou er plek zijn voor [X] in klas 1 mavo. (…) Er is op de OSG geen plaats voor een extra leerling in 1 mavo/Fast Lane. (…) Mijn vraag aan u is nu, ga ik door met de aanmeldingsprocedure voor plaatsing op korte termijn in mavo 1 (zonder Fast Lane) op de OSG of wilt u dan toch de keuze maken voor een school buiten de groep van het Atlas College? Ik wacht u antwoord af.’
2.15.
In antwoord hierop heeft [appellanten] bericht dat de aanmelding van [X] voor mavo 1 op OSG West-Friesland door kan gaan. Op 20 september 2014 is [X] gestart bij OSG West-Friesland in mavo klas 1. Een jaar later is [X] op het Tabor College gestart met tweetalig onderwijs havo klas 2.
2.16.
Voor een second opinion heeft [appellanten] de ggz jeugdzorg-instelling De Praktijk (hierna:
De Praktijk) aangezocht. In het rapport van De Praktijk d.d. 29 januari 2015 staat onder meer en voor zover relevant het volgende:
‘Integrale conclusie na multidisciplinair overleg d.d. 27 januari 2015:
(…)
Er is besloten om nieuw onderzoek te verrichten, waarbij er naast een verbale intelligentietest (afgenomen door een vrijgevestigde psycholoog d.d. 4-9-14) door Stichting De Praktijk een non-verbale intelligentietest is afgenomen. Ook is het zelfbeeld, het pestverleden, de familiebeleving, de schoolbeleving en het inlevingsvermogen van [X] in kaart gebracht.
(…)
Op basis van beide intelligentieonderzoeken kan geconcludeerd worden dat de Nederlandse taalachterstand die [X] heeft zijn prestaties aannemelijk gedrukt hebben. (…)
Concluderend wordt een jongen gezien die als voertaal het Engels gebruikt. Zijn prestaties op de verbale intelligentietest zijn zeer waarschijnlijk gedrukt doordat hij de Nederlandse taal onvoldoende beheerst. (…)
Behandeladvies:
Omdat er op basis van het onderzoek geen sprake is van psychopathologie, wordt het dossier van [X] bij Stichting De Praktijk afgesloten.
Van belang is dat er aandacht is voor de Nederlandse taalachterstand van [X] om zijn achterstand in het onderwijs zoveel mogelijk te voorkomen. (…) Om de gameverslaving van [X] aan te pakken worden ouders verwezen naar [E] . (…) Mochten ouders het zelfbeeld van [X] willen versterken, dan kunnen zij hiervoor binnen de basis GGZ hulp zoeken bij een therapeut.’
2.17.
Op 18 november 2014 heeft [appellanten] (na afwijzing door het College van Bestuur van het Atlas College van een daar in juli 2014 ingediende klacht) een klacht ingediend bij de Landelijke Klachtencommissie Onderwijs (hierna:
LKO). Bij beslissing van 18 maart 2015 is de klacht jegens [B] gegrond bevonden met betrekking tot inadequate communicatie en onvoldoende grond voor een AMK-melding. Voor zover relevant luidt de beslissing als volgt:
‘4. Overwegingen van de commissie
Over de klacht dat de zorgfunctionaris niet adequaat met klagers heeft gecommuniceerd over hun zoon [X] overweegt de Commissie dat uit de stukken en het ter zitting verhandelde een beeld naar voren komt dat dit bevestigt. Zo is gebleken dat klagers er niet van op de hoogte zijn gesteld dat de mentorcontacten zouden worden overgenomen door de zorgcoördinator. Voorts heeft de zorgcoördinator, die immers de contacten van de mentor had overgenomen, op verschillende belangrijke momenten verzuimd klagers te informeren, bijvoorbeeld over het afnemen van het psychodiagnostisch onderzoek, over het invullen van de SEV alsmede over wie deze had ingevuld en over de redenen om te komen tot het onderzoek. De Commissie acht dit gebrek aan informatie van zodanige aard dat dit deel van de klacht gegrond wordt geacht.
(…)
De Commissie heeft aangaande de beoordeling van een AMK-melding door een school als vast beleid dat de school de bevoegdheid heeft om een melding te doen bij het AMK als de school zorgen heeft over de situatie van een leerling. Het enkele feit dat een school een melding doet, is in beginsel niet klachtwaardig tenzij op voorhand evident is dat er niets aan de hand was of is en de melding ten onrechte of op onjuiste gronden is gedaan.
Hierover overweegt de Commissie dat de AMK-melding door de zorgcoördinator is gedaan, nadat zij op signalen over het gedrag van [X] in de klassensituatie op 24 juni 2014 telefonisch overleg met klager heeft gevoerd. Daarbij heeft blijkbaar met name de opmerking van klager dat hij niet mee wenste te werken aan begeleiding van [X] geleid tot de beslissing van de zorgcoördinator.
De Commissie is van oordeel dat louter dit telefoongesprek redelijkerwijze onvoldoende basis kan vormen voor een zo vergaande en ingrijpende beslissing over te gaan tot een AMK-melding. Dat de zorgcoördinator bezorgd was over de uitlatingen van klager acht de Commissie begrijpelijk, maar voor een AMK-melding is meer dan het telefoongesprek nodig en het had op de weg van de zorgcoördinator gelegen om met klager een vervolgafspraak te maken voor nader overleg hierover. Dit geldt temeer, omdat klager op het moment van het telefoongesprek kenbaar voor de zorgcoördinator geagiteerd was door de inhoud van de rapportage op grond van het psychodiagnostisch onderzoek.
Voorts had het op de weg van de zorgcoördinator gelegen om, omdat het om een dergelijke ingrijpende beslissing ging, over een mogelijke AMK-melding intern overleg te voeren met de directeur van de school. Door dit niet te doen en zelfs in strijd met de afspraken op school niet de locatiedirecteur te informeren, heeft zij ten onrechte nagelaten haar opvattingen bij een derde te toetsen.
Aldus is naar het oordeel van de Commissie geen sprake van een valse maar wel van een ongefundeerde AMK-melding, omdat er onvoldoende aanleiding was voor een AMK-melding, zodat de klacht in zoverre gegrond is. De Commissie zal een aanbeveling aan het bevoegd gezag doen over het opstellen van een protocol waarin het doen van een AMK-melding door school is vormgegeven en waarin waarborgen worden opgenomen voor een zorgvuldige besluitvorming.’
2.18.
Naar aanleiding van een schriftelijke reactie van [appellanten] op de beslissing van de LKO, heeft de LKO bij brief van 30 april 2015 nog het volgende aan Atlas College bericht:
‘Het door u gemaakte onderscheid tussen een inhoudelijk en een procedureel oordeel over een AMK-melding is een onderscheid dat de Commissie niet hanteert.
De Commissie beoordeelt binnen de haar toegestane marges de AMK-melding in zijn geheel. Daarbij geldt dat een AMK-melding een zwaar middel is dat middels een zorgvuldige procedure dient te worden gehanteerd.
In de omstandigheden van dit geval (...) overweegt de Commissie dat louter het telefoongesprek van de zorgcoördinator met klager onvoldoende basis kon vormen voor de AMK-melding. Hiervoor was meer nodig. De zorgcoördinator had bijvoorbeeld een vervolgafspraak met klager moeten maken om met hem te overleggen over zijn weigering en om hem te wijzen op de consequenties daar van. Ook had intern overleg voor de hand gelegen. Door de stap over te slaan van verificatie, nader overleg en interne afstemming is het besluit om over te gaan tot een AMK-melding onvoldoende gefundeerd, reden waarom dit klachtonderdeel gegrond is verklaard.’
2.19.
Op 18 november 2014 heeft [appellanten] een klacht ingediend tegen [A] (en Augusteijn) bij het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam (hierna: het
Regionaal Tuchtcollege). Bij beslissing van 29 december 2015 oordeelt het Regionaal Tuchtcollege voor zover relevant als volgt:
‘5.1. Het college wijst er allereerst op dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep terzake als norm of standaard was aanvaard.
5.2.
Het eerste klachtonderdeel betreft het ontbreken van rechtsgeldige toestemming voor het afnemen van de WNV-test en de SEV en het overhandigen van de rapportage aan school. Ter terechtzitting heeft verweerster verklaard dat tussen de onderwijsbegeleidingsdienst en de school afspraken zijn gemaakt over ‘het onderzoeksproces’. Dit houdt onder meer in dat de school als opdrachtgever de gezagdragende ouders informeert over het onderzoek verstrekt en hiervoor van hen schriftelijke toestemming vraagt. Onder III 3.2.3 van de NIP Beroepscode voor psychologen 2007 staat:
“De psycholoog kan uitsluitend een professionele relatie met iemand aangaan of voortzetten met diens toestemming. Die toestemming is echter niet nodig als de professionele relatie tot stand komt als gevolg van een opdracht door een externe opdrachtgever die daartoe een door de wet toegestane bevoegdheid heeft”.
De school is niet een dergelijke opdrachtgever, zodat verweerster ondanks de afspraken met de school een eigen verantwoordelijkheid heeft met betrekking tot het informeren over het verkrijgen van toestemming voor het onderzoek van de minderjarige.
(…)
5.4
Niet ter discussie staat dat klagers mondeling toestemming hebben gegeven voor de WNV-test. Het college is van oordeel dat gezien de omstandigheden het niet onbegrijpelijk is dat verweerster op 17 maart 2014 besloot de minderjarige te onderzoeken zonder dat de school daarvoor een toestemmingsverklaring kon overleggen. Dit geldt echter niet voor het afnemen van de SEV. Het college is van oordeel dat verweerster bij uitbreiding van het onderzoek, dus het inzetten van de SEV om te bezien of extra ondersteuning nodig was in verband met de taalvaardigheid of dat er mogelijk sprake was van psychische problematiek, als ook bij het overhandigen van het psychodiagnostisch verslag aan school, zich ervan had moeten vergewissen dat klagers hiervoor (alsnog) daadwerkelijk (schriftelijke) toestemming hadden gegeven aan school. Het college is dan ook van oordeel dat dit klachtonderdeel slaagt.
5.5.
Het tweede klachtonderdeel betreft de uitvoering van het onderzoek en de inhoud van het psychodiagnostisch verslag. Volgens vaste jurisprudentie van het Centraal Tuchtcollege moet een deskundige rapport voldoen aan de volgende criteria:
1. Het rapport vermeldt de feiten, omstandigheden en bevindingen waarop het berust;
2. Het rapport geeft blijk van een geschikte methode van onderzoek om de voorgelegde vraagstelling te beantwoorden;
3. In het rapport wordt op inzichtelijke en consistente wijze uiteengezet op welke gronden de conclusies van het rapport steunen;
4. Het rapport vermeldt de bronnen waarop het berust, daaronder begrepen de gebruikte literatuur en de geconsulteerde personen;
5. De rapporteur blijft binnen de grenzen van zijn deskundigheid.
Hierbij wordt conform de vaste jurisprudentie van het Centraal Tuchtcollege ten volle getoetst of het onderzoek uit het oogpunt van vakkundigheid en zorgvuldigheid de toets der kritiek kan doorstaan. De conclusies van een deskundigenrapport worden op grond van de vaste jurisprudentie van het Centraal Tuchtcollege marginaal getoetst. Marginale toetsing is in dit verband een redelijkheidtoetsing waarbij de juistheid van een conclusie van een rapport wordt getoetst aan het criterium of de deskundige gelet op alle daarbij betrokken aspecten in redelijkheid tot zijn conclusie heeft kunnen komen.
5.6.
De rapportage van verweerster voldoet niet aan deze criteria. Het college is van oordeel dat het onderzoek van de minderjarige onvoldoende zorgvuldig is geweest en dat verweerster op basis van dit onderzoek in redelijkheid niet tot haar conclusies en advies heeft kunnen komen. Verweerster heeft ter terechtzitting verklaard dat zij de WNV-test heeft afgenomen om een advies te kunnen geven over welke hulp de minderjarige nodig had in het vervolgonderwijs, in het bijzonder of hij in aanmerking kwam voor een beschikking Leerwegondersteunend Onderwijs. In het verslag zijn de volgende onderzoeksvragen geformuleerd:
‘Wat is het intelligentieniveau van (...) (de minderjarige, RTC)? Welk onderwijsniveau is op dit moment best passend?
Komt (...) (de minderjarige, RTC) in aanmerking voor een LWOO- of PRO beschikking?’
Ter terechtzitting heeft verweerster verklaard dat zij op basis van de WNV-test en het gesprek met de minderjarige heeft besloten om ook de SEV in te zetten, omdat bleek dat de minderjarige extra ondersteuning nodig had met betrekking tot zijn taalvaardigheid.
Het is aan verweerster als deskundige om te kiezen met welke onderzoeksmethode de onderzoeksvraag wordt beantwoord. Echter, de gekozen methode dient de voorgelegde vraagstelling te kunnen beantwoorden. Het college is van oordeel dat de SEV, een test voor het (vroegtijdig) opsporen van sociaal- emotioneel probleemgedrag, niet de geschikte methode is voor het in kaart brengen van de taalvaardigheid en de taalondersteuningsbehoefte van de minderjarige. Het verweer dat het door gehanteerde protocol geen andere testmethode toe laat dan de SEV baat verweerster niet. Ook indien verweerster tijdens het onderzoek aanwijzingen zag voor gedrags- en/of gezinsproblemen dan had zij volgens het college moeten kiezen voor andere vervolgstappen dan de SEV en gemotiveerd moeten afwijken van het door haar werkgever gebruikte protocol, bij voorbeeld door in gesprek te gaan met klagers.
Het college concludeert dan ook dat verweerster op grond van de gekozen onderzoeksmethode in alle redelijkheid niet tot de conclusies in het rapport over het gedrag van de minderjarige en de noodzaak tot gezinsbegeleiding (2.6) had kunnen komen. Dit klachtonderdeel is dan ook eveneens gegrond.’
2.20.
Op 19 november 2014 heeft [appellanten] een klacht ingediend tegen Augusteijn bij het College van Toezicht van het Nederlands Instituut van Psychologen (hierna: het
College van Toezicht NIP). Bij beslissing van 26 augustus 2016 heeft het College van Toezicht NIP de klacht tegen Augusteijn gegrond bevonden en voor zover relevant als volgt overwogen:
‘De overwegingen van het College
Ten aanzien van de inhoud van de klacht.
(…) Zoals verweerster zelf ook stelt zou de normale (en juiste) gang van zaken zijn geweest dat zij klagers begeleide inzage zou hebben aangeboden. Zij had dan rechtstreeks met klagers kunnen communiceren over de ingevulde SEV vragenlijst. In plaats daarvan heeft verweerster deze aan de school gestuurd. Daarmee heeft zij verzuimd om begeleide inzage te (doen) realiseren en heeft zij bovendien het risico genomen dat derden binnen de school kennis konden nemen van deze informatie.
Dat de school de ingevulde vragenlijst reeds kende doet daaraan niet af. Het begrip ‘de school’ is zodanig ruim dat door de toezending van de ingevulde vragenlijst aan de directrice, de inhoud ervan ook bij anderen dan de direct betrokken docent — welke de lijst had ingevuld - bekend werd of kon worden.
Hierdoor heeft verweerster haar geheimhoudingsplicht geschonden en is zij onvoldoende zorgvuldig geweest in de communicatie aangaande de vragenlijst, in die zin dat zij onvoldoende voorzorgen heeft genomen om te voorkomen dat vertrouwelijke gegevens over [X] ter kennis konden komen van derden. Haar handelwijze was dan ook strijdig met de artikelen III.3.3.1 en III.3.3.2 van de Beroepscode 2007. Dat verweerster uitsluitend beoogde klagers tegemoet te komen, zoals zij heeft gesteld, doet hieraan niet af: Zij had ook op de wensen van klagers kunnen ingaan door hen begeleide inzage te bieden, zonder de informatie naar de school te sturen. Een andere oplossing zou zijn geweest de terugkeer van [A] af te wachten en klagers naar haar te verwijzen.
Het College komt tot de slotsom dat de klacht gegrond is.’

3.De procedure in eerste aanleg

3.1.
[appellanten] heeft in eerste aanleg verklaringen voor recht gevorderd dat het Atlas College toerekenbaar is tekortgeschoten in haar verplichtingen, althans onrechtmatig jegens [appellanten] heeft gehandeld en dat ook OBD Noordwest onrechtmatig jegens [appellanten] heeft gehandeld. Verder heeft [appellanten] schadevergoeding van zowel het Atlas College als OBD Noordwest gevorderd.
3.2.
De zorgplichtschendingen door het Atlas College behelzen volgens [appellanten] de volgende:
onzorgvuldige communicatie door zorgcoördinator [B] met [appellanten] als de ouders van [X] ;
onzorgvuldigheid van [B] bij het doen van de AMK-melding;
onzorgvuldigheid van Atlas College zelf, door geen afspraken/protocollen te hebben ten aanzien van het uitvoeren van onderzoeken (met als uitvloeisel de fout sub a.) en het doen van AMK-meldingen (met als uitvloeisel de fout sub b).
OBD Noordwest heeft volgens [appellanten] ook haar zorgplicht geschonden. Dit betreft:
de onzorgvuldigheid van [A] bij afnemen van de SEV zonder vereiste toestemming van [appellanten] , alsmede het onzorgvuldig verwerken van de resultaten van het onderzoek;
de onzorgvuldigheid van Augusteijn door de SEV toe te zenden aan de school.
Ter onderbouwing van zijn vorderingen, heeft [appellanten] zich onder meer beroepen op de oordelen van de LKO, het Regionaal Tuchtcollege en het College van Toezicht NIP.
3.3.
De rechtbank is [appellanten] gevolgd in zijn stellingen wat de grondslagen a), b), en d) betreft en heeft voor recht verklaard dat het Atlas College, respectievelijk OBD Noordwest in zoverre hun onderscheiden zorgplichten hebben geschonden. Grondslag c) en e) heeft de rechtbank verworpen.
Vervolgens heeft de rechtbank beoordeeld of [appellanten] schade heeft geleden. Die vraag heeft de rechtbank ontkennend beantwoord. Zij heeft de schadevorderingen vervolgens afgewezen.

4.De vorderingen in hoger beroep

4.1.
[appellanten] is van dat vonnis in hoger beroep gekomen. Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
  • memorie van grieven, met producties;
  • memorie van antwoord, tevens memorie van grieven in voorwaardelijk incidenteel appel door het Atlas College, met producties;
  • memorie van antwoord, tevens memorie van grieven in voorwaardelijk incidenteel appel door OBD Noordwest, met productie;
  • memorie van antwoord in incidenteel appel van het Atlas College, tevens houdende aanvulling grondslag vordering, met producties.
4.2.
Ten slotte hebben partijen uitspraak van het hof gevraagd.
4.3.
[appellanten] heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen. Verder vordert hij dat het hof – uitvoerbaar bij voorraad:
Primair
zal verklaren voor recht dat Atlas College toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van haar verplichtingen uit de tussen [appellanten] en Atlas College gesloten overeenkomst en dat Atlas College om die reden tevens verantwoordelijk is voor de gedragingen van de door haar ingeschakelde OBD Noordwest en dat Atlas College op grond daarvan aansprakelijk is voor de door [appellanten] geleden en nog te lijden schade;
Atlas College zal veroordelen tot vergoeding van de door [appellanten] geleden schade voorlopig begroot op € 39.212,97, met rente;
Atlas College zal veroordelen in de proceskosten, inclusief nasalaris advocaat.
Subsidiair
zal verklaren voor recht dat Atlas College onrechtmatig heeft gehandeld jegens [appellanten] en aansprakelijk is voor de daardoor door [appellanten] geleden en nog te lijden schade, alsmede voor de schade die [appellanten] heeft geleden en nog zal lijden als gevolg van het onrechtmatig handelen van OBD Noordwest;
Atlas College zal veroordelen tot schadevergoeding, voorlopig begroot op € 39.212,97, met rente;
Atlas College zal veroordelen in de proceskosten, inclusief nasalaris advocaat.
Meer subsidiair
zal verklaren voor recht dat Atlas College toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van haar verplichtingen uit de tussen [appellanten] en het Atlas College gesloten overeenkomst althans onrechtmatig heeft gehandeld jegens [appellanten] en dat Atlas College aansprakelijk is voor de door [appellanten] geleden en nog te lijden schade;
zal verklaren voor recht dat OBD Noordwest onrechtmatig heeft gehandeld jegens [appellanten] en dat OBD Noordwest op grond daarvan aansprakelijk is voor de door [appellanten] geleden en nog te lijden schade;
Atlas College en OBD Noordwest hoofdelijk zal veroordelen tot vergoeding van de door [appellanten] geleden schade, voorlopig begroot € 39.212,97, met rente;
Atlas College en OBD Noordwest hoofdelijk zal veroordelen in de proceskosten, inclusief nasalaris advocaat.
4.4.
Atlas College heeft geconcludeerd tot verwerping van het principaal appel. In voorwaardelijk incidenteel appel heeft het Atlas College geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden vonnis en tot afwijzing van de vorderingen van [appellanten] , met – uitvoerbaar bij voorraad – veroordeling van [appellanten] in de kosten van het geding in hoger beroep.
4.5.
OBD Noordwest heeft geconcludeerd tot verwerping van het principaal appel. In voorwaardelijk incidenteel appel heeft OBD Noordwest geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden vonnis en de afwijzing van de vorderingen van [appellanten] onder aanvulling van gronden te bevestigen, met – uitvoerbaar bij voorraad – veroordeling van [appellanten] in de kosten van het geding in hoger beroep.
4.6.
In het door het Atlas College ingestelde voorwaardelijk incidenteel hoger beroep heeft [appellanten] geconcludeerd tot verwerping, met – uitvoerbaar bij voorraad – veroordeling van het Atlas College in de kosten van het geding in (principaal en incidenteel) hoger beroep.
4.7.
[appellanten] heeft het door OBD Noordwest voorwaardelijk ingestelde incidentele hoger beroep niet bestreden.
4.8.
Alle partijen hebben in hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.

5.Motivering van de beslissing in hoger beroep

5.1.
Het hof zal hieronder het hoger beroep van [appellanten] beoordelen. Daarbij zal het hof uitgaan van de zorgplichtschendingen die de rechtbank heeft aangenomen. Die zorgplichtschendingen stellen het Atlas College en OBD Noordwest op hun beurt ter discussie in hun hoger beroepen. Aan die beroepen komt het hof echter niet toe: uit het vervolg zal blijken dat het hoger beroep van [appellanten] niet slaagt en dat het vonnis van de rechtbank zal worden bekrachtigd. Daarmee wordt niet voldaan aan de voorwaarden waaronder de hoger beroepen van het Atlas College en OBD Noordwest zijn ingesteld.
Protocollen Atlas College niet onrechtmatig
5.2.
[appellanten] betoogt dat het Atlas College onzorgvuldig heeft gehandeld door geen protocollen te hebben over het uitvoeren van onderzoeken en het doen van AMK-meldingen (de vordering vermeld onder 3.2 sub c). De rechtbank heeft deze vordering afgewezen. Tegen die afwijzing klaagt [appellanten] in hoger beroep. Volgens [appellanten] heeft het Atlas College onzorgvuldig gehandeld door geen protocollen op te stellen over het uitvoeren van onderzoeken. [appellanten] wijst erop dat het Atlas College inmiddels haar interne procedure heeft aangepast naar aanleiding van de klachtenprocedure. De verouderde protocollen waren bovendien bij de medewerkers onvoldoende bekend, terwijl op de naleving ervan niet werd toegezien.
Een vergelijkbaar betoog ontwikkelt [appellanten] met betrekking tot de protocollen voor het uitvoeren van AMK-meldingen. In reactie op de geslaagde klachtenprocedure bij de LKO heeft het Atlas College de code voor het doen van meldingen aangepast. Op grond van het nieuwe protocol moet eerst overleg met de directeur plaats te vinden. De oude meldcode was in dit opzicht onvolledig. Daarmee heeft het Atlas College onrechtmatig tegenover [appellanten] gehandeld, zo stelt hij.
5.2.1.
Deze klacht slaagt niet. [appellanten] heeft aan zijn vordering tot schadevergoeding onder meer ten grondslag gelegd dat hij schade heeft geleden als gevolg van onzorgvuldige communicatie door het Atlas College met betrekking tot de uitgevoerde onderzoeken en tevens bij de AMK-melding. Onder die omstandigheden had het op de weg gelegen van [appellanten] om toe te lichten wat de toegevoegde waarde van deze grondslag van zijn vordering is los van de feitelijke gang van zaken rondom de communicatie en de AMK-melding. Daarbij moet worden bedacht dat [appellanten] niet heeft aangevoerd dat hij schade heeft geleden als gevolg van deze grondslag: hij stelt weliswaar schade te hebben geleden als gevolg van de communicatie en de AMK-melding, maar niet dat hij los daarvan ook nog schade heeft geleden als gevolg van ontoereikende protocollen en afspraken. [appellanten] heeft daarom onvoldoende belang bij deze grief.
5.2.2.
Ook bij inhoudelijke beoordeling is de grief ongegrond. Sinds 2015 rust op een middelbare school een wettelijke zorgplicht met betrekking tot de veiligheid (art. 3b Wet op het voortgezet onderwijs, WVO). Ook indien ervan moet worden uitgegaan dat het Atlas College in 2014 jegens [appellanten] de zorg diende te betrachten waartoe zij sinds 2015 op grond van de WVO verplicht is, heeft [appellanten] onvoldoende aangevoerd dat het Atlas College daaraan niet voldeed. De omstandigheid dat het Atlas College de toestemmingsprocedure heeft aangescherpt naar aanleiding van een gesprek met [appellanten] brengt geenszins mee dat die procedure voordien niet aan de eisen voldeed. Dat volgt ook niet uit de reactie van het Atlas College op de klacht van [appellanten] Daarbij moet worden bedacht dat in grief 1 niet ter discussie staat het oordeel van de rechtbank dat de school in dit specifieke geval haar zorgplicht heeft geschonden. Wat er verder zij van dat oordeel van de rechtbank, hieruit volgt niet dat het Atlas College in zijn algemeenheid een beleid voerde dat strijdig was met haar zorgplicht jegens [appellanten]
5.2.3.
Wat het beleid over de AMK-melding betreft, overweegt het hof nog het volgende. Ingevolge art. 3a WVO diende het Atlas College in 2014 een meldcode huiselijk geweld op te stellen. Die had zij ook opgesteld. Het gegeven dat het Atlas College de aanbeveling van de LKO heeft opgevolgd om dat protocol aan te vullen, brengt niet mee dat de oude code niet voldeed aan de daaraan te stellen eisen.
Toezending SEV aan Atlas College niet onrechtmatig
5.3.
[appellanten] klaagt verder over het oordeel van de rechtbank dat Augusteijn niet onzorgvuldig heeft gehandeld door de SEV aan de school toe te zenden (grief 2). Naar het oordeel van de rechtbank is weliswaar blijkens de beslissing van het College van Toezicht NIP gehandeld in strijd met beroepsregels ten aanzien van geheimhouding, maar er bestaat geen grond voor civielrechtelijke aansprakelijkheid. De handelwijze van Augusteijn had tot doel tegemoet te komen aan de wens van [appellanten] om inzicht te krijgen in de SEV. [appellanten] is daarin gefaciliteerd doordat hij op korte termijn een scan van de SEV kon inzien, zo overweegt de rechtbank.
[appellanten] doet in zijn grief een beroep op het oordeel van het College van Toezicht NIP dat zijn klacht gegrond heeft bevonden. [appellanten] heeft nooit ermee ingestemd dat de SEV eerst naar de school zou worden verzonden. [appellanten] wilde dat juist niet, zo heeft hij de school bij e-mail van 21 augustus 2014 laten weten. Door de SEV aan de school te sturen, heeft OBD Noordwest volgens de grief onzorgvuldig jegens [appellanten] gehandeld.
Het hof overweegt hierover als volgt.
5.3.1.
Tijdens de zomervakantie van 2014 heeft Baltes op verschillende manieren gepoogd de SEV te verkrijgen, zowel bij het Atlas College als bij OBD Noordwest. Op 14 juli 2014 verzocht hij [C] (directrice van SG Newton, onderdeel van het Atlas College) om een afschrift, op 3 augustus 2014 gevolgd door een verzoek aan een medewerker van OBD Noordwest. Na raadpleging van het informatiecentrum van het Nederlands Instituut van Psychologen heeft Augusteijn aan [C] meegedeeld dat [appellanten] wel recht op inzage had maar geen afschrift mocht ontvangen. Verder heeft Augusteijn aan [C] verzocht de scan na inzage te vernietigen. [C] heeft de scan uiteindelijk met [appellanten] besproken. Aldus hebben Augusteijn en [C] gezamenlijk bewerkstelligd dat [appellanten] nog tijdens de zomervakantie inzage in de SEV-vragenlijst kreeg maar niet de SEV-vragenlijst zelf ontving. De wens van [appellanten] om inzage te krijgen was kennelijk zo groot, dat hij niet zwaar tilde aan de beroepscode voor psychologen. Zelfs in zijn klaagschrift geeft Baltes nog blijk van zijn waardering ondanks het feit dat de beroepscode voor psychologen niet in acht was genomen. Onder die omstandigheden mocht OBD Noordwest ervan uitgaan dat [appellanten] geen overwegende bezwaren had tegen het feit dat een scan van de vragenlijst aan [C] werd toegezonden. Bij dit alles moet worden bedacht dat het onderzoek in opdracht van en mede door (een medewerker van) het Atlas College was uitgevoerd en dat de gesprekken met de school na de eerdere klachten van [appellanten] inmiddels werden gevoerd door de directie van SG Newton, onderdeel van het Atlas College (zie onder 2.6 en 2.13). Het was onder deze omstandigheden dan ook niet onzorgvuldig dat de vragenlijst aan de directie van SG Newton werd verzonden. Het oordeel van het Regionaal Tuchtcollege brengt gelet op het voorgaande niet mee dat OBD Noordwest onzorgvuldig jegens [appellanten] heeft gehandeld. Het hof deelt het oordeel van de rechtbank zodat de grief faalt.
Schadevergoeding
5.4.
[appellanten] werpt verschillende klachten op tegen de afwijzing van de gevorderde schadevergoeding door de rechtbank (grieven 3 t/m 8). De schadeposten hebben betrekking op de tuchtprocedures, op gebrekkige communicatie en op immateriële schade. Deze schadeposten zullen achtereenvolgens worden besproken onder 5.5, 5.6 en 5.7).
Schade in verband met tuchtprocedures
5.5.
[appellanten] vordert vergoeding van de kosten die hij in verband met de verschillende tuchtprocedures heeft gemaakt. Volgens hem wordt deze vordering gerechtvaardigd door verschillende bijzondere omstandigheden. In de eerste plaats heeft het Atlas College zijn interne protocollen gewijzigd naar aanleiding van de tuchtprocedures; [appellanten] heeft aldus gehandeld in het algemeen belang. Daar komt bij dat in tuchtprocedures steeds meer ruimte bestaat voor het bieden van een schadevergoeding. Verder doet hij een beroep op de redelijkheid en billijkheid die zich ertegen verzetten dat hij de kosten zelf moet dragen.
5.5.1.
Dit betoog faalt. Het tuchtrecht heeft in de eerste plaats tot doel het bevorderen van een goede wijze van beroepsuitoefening in het algemeen belang (vgl. HR 10 januari 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF0690). Dat gegeven heeft de Hoge Raad juist mede ten grondslag gelegd aan zijn oordeel dat een tuchtrechtelijke procedure niet kan worden aangemerkt als een redelijke maatregel ter vaststelling van aansprakelijkheid. De kosten van die tuchtprocedures zijn daarom geen redelijke kosten ter vaststelling van aansprakelijkheid. De omstandigheid dat verschillende tuchtprocedures inmiddels de mogelijkheid bieden tot een (beperkte) kostenvergoeding aan de klager, brengt evenmin mee dat moet worden teruggekomen van voormeld arrest van de Hoge Raad. Veeleer pleit die ontwikkeling ervoor dat kosten in verband met een tuchtprocedure juist in die procedure worden vergoed en niet in een civiele procedure. Ook op grond van de redelijkheid en billijkheid bestaat geen aanleiding aan [appellanten] een kostenveroordeling toe te kennen. Het was de eigen keuze van [appellanten] om deze procedures aanhangig te maken; deze procedures dienden een ander doel dan het vaststellen van aansprakelijkheid en komen dan ook niet op de voet van art. 6:96 lid 2 BW voor vergoeding in aanmerking.
Geen schade als gevolg gebrekkige communicatie
5.6.
De rechtbank heeft geoordeeld dat het Atlas College onzorgvuldig heeft gecommuniceerd. [appellanten] stelt dat hij als gevolg daarvan schade heeft geleden. De rechtbank heeft de stellingen van partijen daarover onder 4.20 samengevat en de stellingen van [appellanten] onder 4.21 inhoudelijk beoordeeld. Naar het oordeel van de rechtbank is het voldoende aannemelijk dat [appellanten] ook toestemming zou hebben verleend indien hem daarom zou zijn gevraagd. [appellanten] heeft onvoldoende gesteld wat de gevolgen zijn van het niet (tijdig) geïnformeerd zijn over de overname door de zorgcoördinator van de mentorcontracten, anders dan het ontstaan van een vertrouwensbreuk. Voor zover die vertrouwensbreuk een aantasting in de persoon behelst, is die naar het oordeel van het hof echter niet zo ernstig, dat de toekenning van smartengeld gerechtvaardigd is. Geen van de schadeposten kan aan de fout worden toegerekend, aldus de rechtbank.
[appellanten] is het met dit oordeel niet eens. Volgens hem kan het niet zo zijn dat een onrechtmatige daad geen gevolgen zou hebben omdat [appellanten] bij adequate communicatie toch wel toestemming zou hebben gegeven. Hij begrijpt niet dat hem wordt verweten dat hij zich bij het gesprek van 16 juni 2014 niet zou hebben verzet tegen het afnemen van de SEV; van het bestaan van de SEV was hij op dat moment niet op de hoogte. Later bleek bovendien dat de test was afgenomen door een voor [X] relatief onbekende leerkracht. De SEV was ook ongeschikt voor [X] , zodat deze nooit een correct resultaat had kunnen opbrengen. Verder herkende [appellanten] [X] helemaal niet in de beschrijving waarmee hij op 16 juni 2014 werd geconfronteerd. Het is dan ook niet aannemelijk dat hij op 16 juni 2014 alsnog akkoord zou zijn gegaan. Ook zijn er enkele maanden verloren gegaan doordat de uitslag van het onderzoek werd achtergehouden, aldus steeds [appellanten]
5.6.1.
Het gaat hier om de vraag of [appellanten] schade heeft geleden als gevolg van de onzorgvuldige communicatie. Die vraag moet worden beantwoord met behulp van het hypothetische scenario waarin de onrechtmatige handeling is weggedacht: wat zou er vermoedelijk zijn gebeurd als niet onzorgvuldig was gecommuniceerd? Onderzocht moet worden of [appellanten] in vergelijking met dat hypothetische scenario schade heeft geleden.
5.6.2.
[appellanten] heeft niet gesteld dat hij schade heeft geleden als gevolg van het feit dat hij niet op de hoogte was gesteld dat de zorgcoördinator de mentorcontacten had overgenomen. De verwijten spitsen zich toe op het gebrek aan informatie over de SEV. De rechtbank heeft in dit verband als onrechtmatig aangemerkt het feit dat [appellanten] niet op de hoogte is gesteld van de overname door de zorgcoördinator van de mentorcontacten en dat [appellanten] geen geïnformeerde toestemming heeft kunnen geven voor het afnemen van het psychodiagnostisch onderzoek en het invullen van de SEV. De SEV is afgenomen op 21 mei 2014 (zie 2.6) zodat in het hypothetische scenario moet worden onderzocht of het aannemelijk was dat [appellanten] uiterlijk 21 mei 2014 toestemming had verleend indien hij op dat moment adequaat was geïnformeerd. Bij de beantwoording van die vraag kan in elk geval niet worden betrokken de wijze waarop het onderzoek is uitgevoerd en de (kritiek van [appellanten] op de) uitkomsten ervan. Dat speelde zich immers allemaal af ná 21 mei 2014.
5.6.3.
Bij de beantwoording van de vraag of aannemelijk is dat [appellanten] in het hypothetische scenario toestemming had gegeven, is van belang dat enkele overwegingen van de rechtbank in hoger beroep niet worden bestreden. De rechtbank heeft als vaststaand aangemerkt dat bij de aanvraag van Leerwegondersteunend Onderwijs (LWOO) standaard een SEV-lijst werd ingevuld door de leerling of door een medewerker van de school. Die werd vervolgens betrokken in het psychodiagnostisch onderzoek van OBD Noordwest. Verder heeft de rechtbank onbestreden overwogen dat [X] een voor de doorstroommogelijkheden relevante achterstand in de Nederlandse taal had opgelopen en dat [appellanten] zich grote moeite getroostte om [X] te laten doorstromen naar regulier vervolgonderwijs.
5.6.4.
[appellanten] maakt duidelijk dat hij naderhand (in elk geval vanaf 19 juni 2014) buitengewoon kritisch was over de gang van zaken, waaronder de SEV, de wijze waarop deze was afgenomen en de resultaten van het onderzoek waarin [appellanten] [X] niet herkende. In de grief heeft hij evenwel geen feiten en omstandigheden aangevoerd die aannemelijk maken dat hij op of voor 21 mei 2014 zijn toestemming zou hebben geweigerd of ingetrokken. Uit zijn e-mail van 16 juni 2014 – geschreven nádat het rapport op basis van de SEV met hem was besproken – blijkt niet dat hij bezwaren had tegen het afnemen van de SEV als zodanig. [appellanten] schrijft dat zijn kritische e-mail van 19 juni 2014 erdoor was ingegeven dat hij na 16 juni 2014 het OBD Noordwest-rapport nog eens had doorgelezen en dat hij het beeld van zijn zoon daarin helemaal niet herkende. Ook indien van de juistheid daarvan wordt uitgegaan, volgt daaruit niet dat [appellanten] niet in mei 2014 zou hebben ingestemd met de SEV indien hij wel behoorlijk was geïnformeerd.
5.6.5.
Voor zover [appellanten] aan zijn vordering ten grondslag legt dat de uitslag lang werd achtergehouden en er daarom geen adequate maatregelen konden worden genomen, faalt deze stelling omdat de rechtbank het achterhouden op zichzelf niet als onrechtmatig heeft aangemerkt. Overigens kan hier ook niet worden gesproken van onrechtmatig achterhouden van de uitslag; daarvoor is de periode die verstreek tussen het gereedkomen van het rapport op 30 mei 2014 en het gesprek daarover op 16 juni 2014 te kort.
5.6.6.
Het voorgaande brengt mee dat de schadevordering niet kan worden toegewezen. Voor zover overigens [appellanten] de grondslag van zijn vordering heeft uitgebreid bij memorie van antwoord in incidenteel hoger beroep, heeft het hof daarop geen acht geslagen. Voor zover hij de grondslag van zijn vordering had willen uitbreiden en op die uitgebreide grondslag zijn schadevordering beoordeeld had willen zien, had [appellanten] zijn grondslag uiterlijk bij memorie van grieven moeten uitbreiden. Dit volgt uit de zogenaamde ‘tweeconclusieregel.’
Geen vergoeding immateriële schade (‘smartengeld’)
5.7.
[appellanten] vordert ook vergoeding van immateriële schade. Deze is volgens [appellanten] het gevolg van de gebrekkige communicatie voorafgaand aan en tijdens het afnemen van de SEV, van de wijze waarop de SEV is afgenomen en van de AMK-melding. Deze inbreuken op de persoonlijke levenssfeer hebben geleid tot langdurig psychisch onbehagen, verminderde concentratie en onderprestatie van [X] op school. Hij heeft hierdoor een jaar studievertraging opgelopen: als de school evenveel medewerking had gegeven als bij zijn zus Gaya, had [X] direct kunnen doorstromen naar Havo 2. Als het Atlas College sneller had gereageerd met de resultaten van het IQ-onderzoek en dat niet tot vlak voor het einde van het jaar had uitgesteld, was er voor [appellanten] tijd geweest voor bijlessen en andere ondersteuning. De school heeft niets aan bijlessen gedaan en heeft zich te weinig ingespannen om [X] naar het vereiste niveau te krijgen.
5.7.1.
De benadeelde heeft recht op vergoeding immateriële schade indien deze lichamelijk letsel heeft opgelopen, in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast (art. 6:106 lid 1, aanhef en onder b, BW). In dit geval beroept [appellanten] zich op aantasting in de persoon op andere wijze. Hierover heeft de Hoge Raad het volgende overwogen (HR 15 maart 2019, ECLI:NL:HR:2019:376):
‘Van de (…) aantasting in zijn persoon op andere wijze is in ieder geval sprake indien de benadeelde geestelijk letsel heeft opgelopen. Degene die zich hierop beroept, zal voldoende concrete gegevens moeten aanvoeren waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval psychische schade is ontstaan, waartoe nodig is dat naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel kan worden vastgesteld (…).
Daarnaast kunnen de aard en de ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan voor de benadeelde, meebrengen dat van de (…) aantasting in zijn persoon op andere wijze sprake is (…). In beginsel zal degene die zich hierop beroept de aantasting in zijn persoon met concrete gegevens moeten onderbouwen. In voorkomend geval kunnen de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. (…)
Van een aantasting in de persoon op andere wijze (…) is niet reeds sprake bij de enkele schending van een fundamenteel recht.’
5.7.2.
Het hof onderkent dat de schendingen van de zorgplicht die de rechtbank heeft aangenomen, kunnen hebben geleid tot stress en ander psychisch ongemak. [appellanten] heeft evenwel onvoldoende gestaafd dat het psychische ongemak van dien aard was, dat naar objectieve maatstaven geestelijk letsel bij [X] kan worden vastgesteld. Ook indien de inbreuken op de persoonlijke levenssfeer hebben geleid tot langdurig onbehagen, verminderde concentratie en onderprestatie op school, kan op basis van de stellingen van [appellanten] niet worden geconcludeerd dat deze zo ernstig waren dat deze de kwalificatie van aantasting in de persoon op andere wijze kunnen dragen. [appellanten] heeft de gestelde schade niet nader onderbouwd, bijvoorbeeld aan de hand van een verklaring van een huisarts of psycholoog. Evenmin brengt de aard en de ernst van de normschending mee dat de nadelige gevolgen zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon aanstonds kan worden aangenomen.
[appellanten] stelt wel dat [X] een jaar vertraging heeft opgelopen, maar heeft onvoldoende concreet gemaakt dat deze vertraging het gevolg is van de normschendingen door het Atlas College en/of OBD Noordwest. Daarbij moet worden bedacht dat [X] een taalachterstand had en gepest werd op school en dat bij voorbaat niet onaannemelijk is dat deze omstandigheden aan de vertraging hebben bijgedragen. De omstandigheid dat de zus van [X] in dezelfde periode beter erin slaagde haar weg op school te vinden, acht het hof niet relevant.
5.7.3.
Voor zover [appellanten] betoogt dat [X] in de brugklas van OSG West-Friesland had te kampen met valse beschuldigingen en tegenwerking, heeft hij het verband met de normschendingen onvoldoende concreet gemaakt. Hetzelfde geldt voor de sociale vaardigheidstraining die [X] nog heeft gevolgd. Voor zover zijn vordering is gebaseerd op een late reactie door het Atlas College om de resultaten van het onderzoek te delen, wordt deze afgewezen omdat het Atlas College in zoverre niet onrechtmatig heeft gehandeld. Hetzelfde geldt voor zover de vordering berust op de stelling dat de school onvoldoende bijles heeft gegeven en zich te weinig heeft ingespannen.
5.7.4.
Het hof is dan ook met de rechtbank van oordeel dat de vordering tot vergoeding van immateriële schade (smartengeld) moet worden afgewezen.
5.8.
Het voorgaande brengt mee dat de grieven 3 tot en met 8 falen. Daarmee kunnen ook de grieven 9, 10 en 11 niet slagen. Deze bouwen namelijk voort op de eerdere grieven die het hof niet gegrond heeft bevonden.
5.9.
Het hof verwerpt de bewijsaanbiedingen. Deze hebben geen betrekking op feiten en omstandigheden die, indien bewezen, tot een andere beslissing in deze zaak kunnen leiden.
5.10.
Het hof zal het bestreden vonnis bekrachtigen. [appellanten] zal als in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de kosten van het geding in appel.
5.11.
Daarmee is niet voldaan aan de voorwaarde waaronder het Atlas College, respectievelijk OBD Noordwest hun hoger beroepen hebben ingesteld. Deze behoeven daarom geen verdere behandeling. Voor een proceskostenveroordeling in die hoger beroepen bestaat geen aanleiding.

6.Beslissing

Het hof:
6.1.
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
6.2.
veroordeelt [appellanten] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van het Atlas College begroot op € 2.020 aan verschotten en € 1.442 voor salaris;
6.3.
veroordeelt [appellanten] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van OBD Noordwest begroot op € 2.020 aan verschotten en € 1.442 voor salaris;
6.4.
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
6.5.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.F. Aalders, J.M. de Jongh en M. Bijkerk en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 30 maart 2021.