ECLI:NL:GHAMS:2021:903

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
16 maart 2021
Publicatiedatum
1 april 2021
Zaaknummer
23-001480-20
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in hoger beroep wegens overschrijding van de termijn voor indiening appelschriftuur

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 16 maart 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. Het openbaar ministerie had hoger beroep ingesteld tegen de vrijspraak van de verdachte, die werd beschuldigd van een poging tot woninginbraak in vereniging. De raadsman van de verdachte voerde aan dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaard diende te worden, omdat de officier van justitie de termijn voor het indienen van een appelschriftuur met bijna vier maanden had overschreden. Het hof overwoog dat ingevolge artikel 410, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering, de officier van justitie binnen veertien dagen na het instellen van hoger beroep een schriftuur met grieven moet indienen. Het hof concludeerde dat het belang van het sanctioneren van het verzuim van het openbaar ministerie zwaarder weegt dan het belang van het hoger beroep in deze strafzaak. Daarom werd het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001480-20
datum uitspraak: 16 maart 2021
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsman)
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 24 juni 2020 in de strafzaak onder parketnummer
15-140834-20 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Marokko) op [geboortedag] 1996,
adres: [adres].

Onderzoek ter terechtzitting

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
16 maart 2021.
Het openbaar ministerie heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis, waarbij de verdachte van het hem tenlastegelegde (kort gezegd: een poging tot woninginbraak, in vereniging gepleegd) is vrijgesproken.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de raadsman namens de verdachte naar voren heeft gebracht.

Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in het hoger beroep

De raadsman heeft zich op de terechtzitting in hoger beroep bij wijze van preliminair verweer op het standpunt gesteld dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijkheid dient te worden verklaard in het ingestelde hoger beroep. Daartoe is aangevoerd dat de officier van justitie niet binnen veertien dagen na het instellen van het hoger beroep een schriftuur houdende grieven heeft ingediend.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in het ingestelde hoger beroep wordt verklaard.
Het hof overweegt als volgt.
Ingevolge artikel 410, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) dient de officier van justitie binnen veertien dagen na het instellen van hoger beroep een schriftuur houdende grieven in te dienen. Op grond van het bepaalde in artikel 416, derde lid, Sv kan aan het verzuim van het openbaar ministerie een schriftuur houdende grieven in te dienen de sanctie van niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie in het hoger beroep worden verbonden. Dit voorschrift is mede van toepassing op een geval waarin de appelschriftuur niet tijdig is ingediend (vgl. HR 29 november 2011, ECLI:NL:HR:2011:BR2340).
In dit geval heeft de officier van justitie op 8 juli 2020 hoger beroep ingesteld tegen het vonnis waarvan beroep. Op 5 november 2020 heeft het hof een aanvang gemaakt met de behandeling van de zaak in hoger beroep. Bij die gelegenheid heeft de verdediging te kennen gegeven een preliminair verweer te willen voeren, strekkende tot de niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in het ingestelde beroep, in verband met het ontbreken van een appelschriftuur. Daarvan is de officier van justitie die dag door de advocaat-generaal op de hoogte gesteld. Blijkens een datumstempel heeft de officier van justitie op 20 november 2018 een op 17 november 2020 ondertekende appelschriftuur ingediend bij rechtbank Noord-Holland.
Gelet hierop dient het hof te beoordelen of het belang van het hoger beroep zwaarder dient te wegen dan het belang dat is gemoeid met het verbinden van de niet-ontvankelijkheid in het hoger beroep aan het verzuim van de officier van justitie om tijdig een appelschriftuur in te dienen.
Daarbij neemt het hof enerzijds in aanmerking dat een poging tot een inbraak in een woning schade, ergernis en rompslomp kan opleveren en ook overigens een flinke impact kan hebben op de gedupeerde bewoners. Het belang van deze strafzaak is dan ook bepaald niet verwaarloosbaar. Tegelijkertijd moet worden onderkend dat er ook strafzaken zijn waarin het belang van het hoger beroep vanwege de ernst van de verdenkingen meer in het oog springt dan in dit geval.
Anderzijds slaat het hof er acht op dat het openbaar ministerie de termijn om een appelschriftuur in te dienen met bijna vier maanden heeft overschreden. Het hof acht geen enkele rechtvaardiging aanwezig voor deze tardieve indiening van de appelschriftuur en al helemaal niet voor de mate waarin de termijn met voeten is getreden. Dat, zoals in de appelschriftuur is opgenomen, de officier van justitie de ontvangst van de uitwerking van het mondeling gewezen vonnis wilde afwachten, zodat hij van de daarin opgenomen overwegingen kennis kon nemen, overtuigt het hof niet. De politierechter heeft immers in aanwezigheid van de officier van justitie mondeling de redenen voor de gegeven vrijspraak opgeven. Bovendien zou er niets aan in de weg hebben gestaan een appelschriftuur op nader aan te voeren gronden in te dienen. Daarbij komt dat de officier van justitie pas in de pen is geklommen, nádat de verdediging kenbaar had gemaakt een preliminair verweer te willen voeren en dat het zelfs toen nog ruim twee weken heeft geduurd totdat bij er bij de rechtbank een schriftuur werd ingediend.
In het licht van het vorenstaande en alles afwegende is het hof met de advocaat-generaal en de verdediging van oordeel dat het belang van sanctionering van het gewraakte verzuim in deze zaak dient te prevaleren boven het belang van het ingestelde beroep in de onderhavige strafzaak. Om die reden wordt het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaard in het ingestelde hoger beroep.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in het hoger beroep.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. J.J.I. de Jong, mr. R.D. van Heffen en mr. D. Greven, in tegenwoordigheid van
mr. R. Vosman, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
16 maart 2021.
De voorzitter en de jongste raadsheer zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.