ECLI:NL:HR:2011:BR2340

Hoge Raad

Datum uitspraak
29 november 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/03673
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in hoger beroep bij niet-tijdige indiening van appelschriftuur

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 29 november 2011 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage. De zaak betreft de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in hoger beroep, waarbij de verdediging aanvoerde dat de appelschriftuur niet tijdig was ingediend. De verdachte, geboren in 1949, had beroep ingesteld tegen een eerdere uitspraak van het Hof, waarin het verweer van niet-ontvankelijkheid werd verworpen. De Hoge Raad oordeelde dat artikel 416, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering van toepassing is op gevallen waarin de appelschriftuur niet tijdig is ingediend. De Hoge Raad benadrukte dat de beoordeling van het belang van het appel ten opzichte van de niet-ontvankelijkheid in hoge mate afhankelijk is van de feitenrechter, en dat het oordeel van de feitenrechter in cassatie slechts beperkt kan worden getoetst. Het Hof had geoordeeld dat het belang van het ingestelde appel, gezien de grote maatschappelijke belangen, zwaarder weegt dan de sanctionering van de tardieve indiening door het openbaar ministerie. Dit oordeel werd door de Hoge Raad niet onbegrijpelijk geacht. De Hoge Raad verwierp het beroep en bevestigde de beslissing van het Hof.

Uitspraak

29 november 2011
Strafkamer
Nr. 10/03673
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 1 juni 2010, nummer 22/001368-09, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1949, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. C.M.H. van Vliet, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Hofstee heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het eerste middel
2.1. Het middel klaagt dat het Hof ten onrechte, althans onbegrijpelijk gemotiveerd het verweer heeft verworpen dat de Officier van Justitie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in het hoger beroep omdat deze de appelschriftuur niet tijdig en op de juiste wijze heeft ingediend.
2.2. Het Hof heeft het in het middel bedoelde verweer als volgt samengevat en verworpen:
"Ontvankelijkheid van het hoger beroep Ter terechtzitting in hoger beroep is door de verdediging als preliminair verweer gevoerd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in het ingestelde hoger beroep. In de kern komt het verweer hierop neer dat de appelmemorie van het openbaar ministerie niet binnen veertien dagen na het instellen van het hoger beroep is ingediend, en dat evenmin sprake is geweest van een rechtens correcte indiening.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt. In het dossier bevindt zich een op 15 april 2009 gedateerde appelmemorie van de officier van justitie. De raadsvrouw van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep van 20 april 2010 medegedeeld dat zij ruim voor de zitting beschikte over een afschrift hiervan.
Weliswaar is niet vast te stellen wanneer en waar de officier van justitie zijn appelmemorie heeft ingediend nu een stempel ter zake van datum en locatie ontbreekt, maar het hof stelt vast dat uit de inventarislijst in het dossier blijkt dat de appelmemorie zich bij de overige stukken in het dossier bevond op het moment van inzending van het dossier door de rechtbank aan het hof op 11 november 2009, zodat het hof dit document als in ieder geval op dat ogenblik ingediend beschouwt.
Gelet op artikel 416, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering kan het niet (tijdig) indienen van een appelschriftuur tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie leiden. Hetzelfde geldt indien, zoals in casu mogelijkerwijs het geval is, de appelmemorie niet op de wettelijk voorgeschreven wijze is ingediend. Dit betekent dat bezien moet worden of het belang van het appel in de onderhavige zaak, ook maatschappelijk bezien, zwaarder weegt dan de optionele (scherpe) sanctionering van de tardieve, en mogelijk ook onjuiste, indiening van de appelschriftuur.
Het hof beantwoordt deze vraag bevestigend, gezien de grote maatschappelijke belangen die op het spel staan en verwerpt mitsdien het beroep op de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie. Ook overigens is er geen grond tot niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in het ingestelde hoger beroep."
2.3. - Art. 410 Sv luidt:
"1. De officier van justitie dient binnen veertien dagen na het instellen van hoger beroep een schriftuur, houdende grieven, in op de griffie van het gerecht dat het vonnis heeft gewezen. De verdachte kan aldaar binnen veertien dagen na de instelling van het hoger beroep een schriftuur, houdende grieven, indienen.
2. De schriftuur wordt onverwijld bij de processtukken gevoegd.
(...)"
- art. 416, derde lid, Sv luidt:
"Indien van de zijde van het openbaar ministerie geen schriftuur houdende grieven, als bedoeld in artikel 410, eerste lid, is ingediend, kan het door de officier van justitie ingestelde hoger beroep zonder onderzoek van de zaak zelf niet-ontvankelijk worden verklaard."
(...)"
Omtrent laatstgenoemde bepaling houdt de memorie van toelichting in:
"Indien geen schriftuur wordt ingediend kan de beslissing tot niet-ontvankelijkheid in het hoger beroep volgen (artikel 416, derde lid). Er is in een dergelijk geval sprake van een vormverzuim. Een automatisch volgende niet-ontvankelijkheid verdient naar mijn oordeel geen voorkeur. Hoezeer het achterwege laten van het tijdig indienen van een appèlmemorie ook mag worden betreurd, het belang van het appèl kan, ook maatschappelijk bezien, van groter belang zijn dan de scherpe sanctionering van een in beginsel herstelbare tekortkoming. (...) Het wetsvoorstel geeft de rechter in hoger beroep nog wel de ruimte om ambtshalve toch tot behandeling van het door de officier van justitie ingestelde hoger beroep over te gaan, ook al zijn schriftelijke grieven niet of niet tijdig ingediend. Het is dan aan de rechter te bepalen of dan wel andere gevolgen aan het vormverzuim moeten worden verbonden." (Kamerstukken II 2005/06, 30320, nr. 3, p. 12 en p. 36)
2.4. Art. 416, derde lid, Sv is mede van toepassing op een geval waarin de appelschriftuur niet tijdig is ingediend (vgl. HR 7 juli 2009, LJN BI4078, NJ 2009/403). Dat geldt ook voor het geval dat niet kan worden vastgesteld dat de appelschriftuur is ingediend op de wijze zoals in art. 410 Sv is bepaald.
2.5. Voor zover het middel tot uitgangspunt neemt dat het Hof heeft geoordeeld dat de appelschriftuur op juiste wijze is ingediend, berust het op een verkeerde lezing van 's Hofs overwegingen. Zoals onder 2.2 is weergegeven, heeft het Hof immers overwogen dat de appelschriftuur mogelijk op onjuiste wijze is ingediend. In zoverre mist het middel feitelijke grondslag en kan het niet tot cassatie leiden.
2.6.1. Het middel klaagt voorts dat het Hof de bij de verwerping van het verweer gemaakte belangenafweging nader had moeten motiveren.
2.6.2. De beantwoording van de vraag of het belang van het appel zwaarder dient te wegen dan het belang dat is gemoeid met het verbinden van de niet-ontvankelijkheid in het hoger beroep aan het verzuim van het openbaar ministerie om een appelschriftuur in te dienen, is in hoge mate afhankelijk van de aan de feitenrechter voorbehouden weging en waardering van de omstandigheden van het geval. Dat brengt mee dat het oordeel van de feitenrechter daaromtrent in cassatie slechts in beperkte mate kan worden getoetst (vgl. HR 2 februari 2010, LJN BK0910, NJ 2010/88, rov. 2.7.2).
2.6.3. Het Hof heeft geoordeeld dat het belang van het appel in de onderhavige zaak, gezien de grote maatschappelijke belangen die op het spel staan, zwaarder weegt dan de optionele (scherpe) sanctionering van de tardieve, en mogelijk ook onjuiste, indiening door de Officier van Justitie van de appelschriftuur. Dit oordeel is ook zonder nadere motivering niet onbegrijpelijk. Ook in zoverre faalt het middel.
3. Beoordeling van het tweede middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken op 29 november 2011.