Uitspraak
1.ABN AMRO SCHADEVERZEKERINGEN N.V.,
ABN AMRO BANK N.V.,
Gerechtshof Amsterdam
In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 23 maart 2021 uitspraak gedaan in een incident dat betrekking heeft op de zekerheidsstelling voor proceskosten. De appellant, woonachtig in Turkije, heeft de Nederlandse nationaliteit en heeft verzocht om vrijstelling van het stellen van zekerheid voor proceskosten op basis van artikel 17 van het Haags Rechtsvorderingsverdrag 1954. Het hof heeft eerder op 24 november 2020 een tussenarrest gewezen en de appellant in de gelegenheid gesteld om bewijs van zijn nationaliteit te overleggen. De appellant heeft een Nederlands paspoort en een Turks identiteitsbewijs overgelegd, waaruit blijkt dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft. Het hof concludeert dat de appellant op grond van artikel 17 lid 1 van het Verdrag vrijgesteld is van het stellen van zekerheid voor proceskosten in Nederland, omdat hij onderdaan is van Nederland.
De verweerders, ABN Amro en AAS, hebben betoogd dat de appellant misbruik van recht maakt door niet te voldoen aan eerdere proceskostenveroordelingen. Het hof oordeelt echter dat het niet voldoen aan proceskostenveroordelingen op zich geen misbruik van recht oplevert. De incidentele vordering tot zekerheidstelling van ABN Amro en AAS wordt afgewezen, en zij worden als in het ongelijk gestelde partijen veroordeeld in de kosten van het incident. De hoofdzaak wordt verwezen naar de rol voor het nemen van een memorie van antwoord door AAS.