ECLI:NL:GHAMS:2021:845

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
23 maart 2021
Publicatiedatum
24 maart 2021
Zaaknummer
200.276.603/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incident ex artikel 224 Rv tot zekerheidsstelling voor proceskosten met betrekking tot de nationaliteit van de appellant

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 23 maart 2021 uitspraak gedaan in een incident dat betrekking heeft op de zekerheidsstelling voor proceskosten. De appellant, woonachtig in Turkije, heeft de Nederlandse nationaliteit en heeft verzocht om vrijstelling van het stellen van zekerheid voor proceskosten op basis van artikel 17 van het Haags Rechtsvorderingsverdrag 1954. Het hof heeft eerder op 24 november 2020 een tussenarrest gewezen en de appellant in de gelegenheid gesteld om bewijs van zijn nationaliteit te overleggen. De appellant heeft een Nederlands paspoort en een Turks identiteitsbewijs overgelegd, waaruit blijkt dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft. Het hof concludeert dat de appellant op grond van artikel 17 lid 1 van het Verdrag vrijgesteld is van het stellen van zekerheid voor proceskosten in Nederland, omdat hij onderdaan is van Nederland.

De verweerders, ABN Amro en AAS, hebben betoogd dat de appellant misbruik van recht maakt door niet te voldoen aan eerdere proceskostenveroordelingen. Het hof oordeelt echter dat het niet voldoen aan proceskostenveroordelingen op zich geen misbruik van recht oplevert. De incidentele vordering tot zekerheidstelling van ABN Amro en AAS wordt afgewezen, en zij worden als in het ongelijk gestelde partijen veroordeeld in de kosten van het incident. De hoofdzaak wordt verwezen naar de rol voor het nemen van een memorie van antwoord door AAS.

Uitspraak

arrest
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.276.603/01
zaak-/rolnummers rechtbank Amsterdam : C/13/640516 / HA ZA 17-1367 en
C/13/661001 / HA ZA 19-116
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 23 maart 2021
inzake
[appellant],
wonend te [woonplaats] (Turkije),
appellant in de hoofdzaak,
verweerder in het incident,
advocaat: mr. M. Dorgelo te Amsterdam,
tegen:

1.ABN AMRO SCHADEVERZEKERINGEN N.V.,

gevestigd te Zwolle,
advocaat: mr. W.A.M. Rupert te Rotterdam,
2.
ABN AMRO BANK N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
advocaat: mr. J.W. Achterberg te Amsterdam,
geïntimeerden in de hoofdzaak,
eiseressen in het incident.
Partijen worden hierna wederom [appellant] , AAS en ABN Amro genoemd.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

Het hof heeft op 24 november 2020 een tussenarrest gewezen. Voor het verloop van het geding in hoger beroep tot die datum wordt naar dat arrest verwezen. Bij dat arrest heeft het hof de zaak naar de rol verwezen voor het nemen van een akte door [appellant] als onder 2.4 van het arrest vermeld en bepaald dat ABN Amro en AAS daarop bij akte zullen mogen reageren.
[appellant] heeft vervolgens een akte, met producties, genomen.
ABN Amro en AAS hebben daarna ieder een antwoordakte genomen.
Ten slotte is wederom arrest in het incident gevraagd.

2.Beoordeling

in het incident
2.1.
Het hof heeft in genoemd tussenarrest overwogen dat uit artikel 17 lid 1 van het Verdrag voortvloeit dat [appellant] vrijgesteld zal zijn van het stellen van zekerheid voor proceskosten in Nederland in het geval dat hij de Nederlandse en/of Turkse nationaliteit heeft, want behalve dat [appellant] domicilie heeft in Turkije, is hij dan immers ook onderdaan van Nederland en/of Turkije in de zin van het Verdrag. [appellant] is vervolgens door het hof in de gelegenheid gesteld om zich – gestaafd met een paspoort of ander identiteitsbewijs – uit te laten over de vraag of hij de Nederlandse en/of Turkse nationaliteit heeft.
2.2.
Bij zijn na het tussenarrest genomen akte heeft [appellant] betoogd dat uit de door hem bij die akte overgelegde kopieën van een Nederlands paspoort (productie 1) en een Turks identiteitsbewijs (productie 2) blijkt dat hij zowel over de Turkse als de Nederlandse nationaliteit beschikt. Volgens [appellant] dient hij daarom op grond van artikel 17 lid 1 van het Verdrag te worden vrijgesteld van het stellen van zekerheid voor de proceskosten.
2.3.
Het hof stelt vast dat [appellant] als productie 1 bij zijn akte een foto van zijn Nederlandse paspoort heeft overgelegd. Hieruit blijkt, zo erkennen ook ABN Amro en AAS in hun antwoordaktes, dat [appellant] de Nederlandse nationaliteit heeft. Daarmee staat vast dat [appellant] onderdaan van Nederland in de zin van het Verdrag is, zodat hij op grond van artikel 17 lid 1 van het Verdrag vrijgesteld zal zijn van het stellen van zekerheid voor proceskosten in Nederland. Hieraan doet niet af dat het hof met ABN Amro en AAS van oordeel is dat op basis van de als productie 2 overlegde (onduidelijke) foto van een document, zeker zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet kan worden vastgesteld dat [appellant] tevens de Turkse nationaliteit heeft.
2.4.
ABN Amro heeft in haar antwoordakte nog aangevoerd dat het hof er bij het wijzen van het tussenarrest kennelijk voetstoots vanuit is gegaan dat [appellant] in [plaats] , Turkije, woont en dus domicilie heeft in Turkije, maar dat [appellant] dit, terwijl dat wel op zijn weg had gelegen, op geen enkele wijze heeft aangetoond. Dat [appellant] in [plaats] , Turkije, woont, is door ABN Amro onder randnummers 7 en 13 van haar memorie van antwoord, tevens houdende incidentele vordering tot zekerheidsstelling, echter erkend en was juist de reden voor ABN Amro om zekerheidsstelling te vragen. Ook AAS heeft zekerheidsstelling gevraagd, omdat, zo staat in randnummer 13 van haar incidentele memorie, [appellant] blijkens appeldagvaarding nog steeds in [plaats] , Turkije, woont. Nu de door [appellant] in de appeldagvaarding genoemde woonplaats door geen van eiseressen in het incident werd betwist, kon daarvan, zonder (nadere) bewijslevering aan de zijde van [appellant] , worden uitgegaan. Voor zover ABN Amro die woonplaats thans wel betwist, overweegt het hof dat, daargelaten of daarvoor in dit stadium van de procedure nog plaats is, ABN Amro die betwisting niet heeft onderbouwd. Het hof ziet dan ook geen aanleiding om op dit punt terug te komen van het tussenarrest.
2.5.
AAS heeft zich in haar antwoordakte op het standpunt gesteld dat [appellant] misbruik van recht maakt door wel te blijven procederen, maar niet de daaruit voortvloeiende financiële consequenties van een proceskostenveroordeling te dragen. Hij heeft immers stelselmatig nagelaten om, ook na sommaties, de proceskosten waarin hij is veroordeeld te voldoen. Volgens haar kan en mag het niet de bedoeling van het Verdrag zijn dat [appellant] met gebruikmaking van de faciliteiten van dit verdrag daarmee doorgaat. Het hof volgt AAS hierin niet. Het feit dat [appellant] niet vrijwillig voldoet aan de proceskostenveroordeling is onvoldoende grond voor het aannemen van misbruik van recht en het om die reden buiten toepassing laten van het Verdrag.
2.6.
Op grond van hetgeen in het tussenarrest is overwogen en het voorgaande komt het hof tot de slotsom dat zich in deze zaak de uitzondering van artikel 224 lid 2 aanhef en onder a Rv voordoet. De incidentele vordering tot zekerheidstelling van ABN Amro en AAS zal daarom worden afgewezen.
2.7.
ABN Amro en AAS zullen, als de in het ongelijk gestelde partij, bij het eindarrest in de hoofdzaak worden veroordeeld in de kosten van dit incident.
in de hoofdzaak
2.8.
De hoofdzaak zal naar de rol worden verwezen voor het nemen van een memorie van antwoord door AAS.

3.Beslissing

Het hof:
in het incident:
wijst de vordering af;
houdt de beslissing over de proceskosten van dit incident aan tot het eindarrest in de hoofdzaak;
in de hoofdzaak:
verwijst de zaak naar de rol van 4 mei 2021 voor memorie van antwoord door AAS;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.C.W. Rang, R.J.M. Smit en J.W. Hoekzema en is door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 23 maart 2021.