ECLI:NL:GHAMS:2021:753
Gerechtshof Amsterdam
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Vordering tot vrijwaring in ontbonden huwelijksgemeenschap met gemeenschapsschuld
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een man en vrouw die deelgenoten zijn in een ontbonden maar nog niet verdeelde gemeenschap van goederen. De vrouw, appellante, heeft in hoger beroep beroep ingesteld tegen een vonnis van de kantonrechter, waarin zij was veroordeeld tot vrijwaring van de man, geïntimeerde, voor een vordering van een zorgverzekeraar. De zorgverzekeraar had een vordering op de man, die deze niet had voldaan. De vrouw stelde dat zij geen plicht tot vrijwaring had, omdat de vordering een gemeenschapsschuld betrof en zij geen vordering op de man had.
De feiten zijn als volgt: de partijen waren gehuwd in gemeenschap van goederen en zijn gescheiden. Na de echtscheiding heeft de zorgverzekeraar een factuur gestuurd aan de man, die deze niet heeft betaald. De vrouw heeft de man in vrijwaring opgeroepen, maar de kantonrechter heeft haar in het ongelijk gesteld. In hoger beroep heeft het hof de feiten vastgesteld en geconcludeerd dat de gemeenschap van goederen nog niet was verdeeld, waardoor beide partijen hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de gemeenschapsschulden.
Het hof oordeelt dat de vrouw niet onterecht is veroordeeld tot vrijwaring, omdat de vordering van de zorgverzekeraar een gemeenschapsschuld is. De vrouw heeft geen bewijs geleverd dat zij meer heeft betaald dan haar aandeel in de schuld. Het hof vernietigt het vonnis van de kantonrechter en wijst de vordering van de man tot vrijwaring af, waarbij de proceskosten worden gecompenseerd. Het arrest is gewezen op 16 maart 2021.