ECLI:NL:GHAMS:2021:73

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
19 januari 2021
Publicatiedatum
20 januari 2021
Zaaknummer
200.256.000/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake werkingssfeer van pensioenregelingen voor de bouwnijverheid en de isolatie-uitzondering

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor de Bouwnijverheid en andere bouwfondsen tegen HooVos Brandbeveiliging B.V. over de vraag of HooVos onder de werkingssfeer van de pensioenregelingen valt. De bouwfondsen stellen dat HooVos, die zich richt op brandbeveiliging en brandpreventie, in hoofdzaak activiteiten verricht die onder de bouwregelingen vallen. HooVos betwist dit en heeft in eerste aanleg gevorderd dat de kantonrechter verklaart dat zij niet onder de werkingssfeer valt. De kantonrechter heeft de vorderingen van HooVos toegewezen, maar de bouwfondsen zijn in hoger beroep gegaan.

De zaak is behandeld op 4 maart 2020, waar beide partijen hun standpunten hebben toegelicht. De bouwfondsen hebben geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en de vorderingen van HooVos zal afwijzen. HooVos heeft geconcludeerd dat het hof het vonnis zal bekrachtigen. Het hof heeft vastgesteld dat er behoefte is aan deskundige voorlichting om te bepalen of HooVos in overwegende mate gericht is op bouwactiviteiten, en heeft een deskundige benoemd om de loonsomverdeling van HooVos te onderzoeken.

De beslissing van het hof houdt in dat de zaak wordt aangehouden voor verdere behandeling en dat partijen in de gelegenheid worden gesteld om zich uit te laten over de deskundige en de vragen die aan deze deskundige worden voorgelegd. De zaak wordt op 16 februari 2021 opnieuw behandeld.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer: 200.256.000/01
zaaknummer rechtbank Amsterdam: 6319069 CV EXPL 17-21429 (2)
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 19 januari 2021
inzake

1.STICHTING BEDRIJFSTAKPENSIOENFONDS VOOR DE BOUWNIJVERHEID,

gevestigd te Amsterdam,

2. STICHTING OPLEIDINGS- EN ONTWIKKELINGSFONDS BOUW & INFRA,

gevestigd te Harderwijk,

3. STICHTING AANVULLINGSFONDS BOUW & INFRA,

gevestigd te Harderwijk,
appellanten,
advocaten: mr. E. Lutjens te Amsterdam,
tegen
HOOVOS BRANDBEVEILIGING B.V.,
gevestigd te Amerongen (gemeente Utrechtse Heuvelrug),
geïntimeerde,
advocaat: mr. F. Samson te Zeist.

1.Het geding in hoger beroep

Appellanten worden hierna “Bpf Bouw”, het “O&O-fonds”, het “Aanvullingsfonds”, en gezamenlijk de “bouwfondsen” genoemd. Geïntimeerde wordt hierna “HooVos” genoemd.
De bouwfondsen zijn bij dagvaarding van 21 februari 2019 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam (hierna: de kantonrechter) van 26 november 2018, onder bovenvermeld zaaknummer gewezen tussen HooVos als eiseres in conventie, tevens gedaagde in reconventie en de bouwfondsen als gedaagden in conventie tevens eisers in reconventie.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, met producties;
- memorie van antwoord met productie.
Partijen hebben de zaak ter zitting van 4 maart 2020 doen bepleiten door hun in de aanhef van dit arrest genoemde advocaten, beiden aan de hand van pleitnotities die zijn overgelegd. Bij deze gelegenheid zijn door of namens partijen enige vragen van het hof beantwoord.
De bouwfondsen hebben geconcludeerd dat het hof - voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad - het bestreden vonnis zal vernietigen, de vorderingen van HooVos alsnog zal afwijzen en de vorderingen van de bouwfondsen alsnog zal toewijzen, alles met veroordeling van HooVos in de kosten van de procedure in beide instanties, inclusief nakosten en wettelijke rente.
HooVos heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal bekrachtigen met - uitvoerbaar bij voorraad - veroordeling van de bouwfondsen in de kosten van - naar het hof begrijpt - het hoger beroep, met nakosten.
Beide partijen hebben in hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.
Nadat de zaak ter zitting was verwezen naar de rol van 12 mei 2020 teneinde partijen in de gelegenheid te stellen minnelijk overleg met elkaar te voeren, hebben zij het hof gevraagd arrest te wijzen.

2.Feiten

De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis onder 1.1 t/m 1.17 de feiten vastgesteld die zij tot uitgangspunt heeft genomen. Over de juistheid van deze feiten bestaat geen geschil, zodat ook het hof daarvan zal uitgaan, met dien verstande dat bij de beoordeling van het hoger beroep ook enkele andere, hierna te noemen, feiten zullen worden betrokken die tussen partijen niet in geschil zijn. Het gaat in deze zaak, voor zover in hoger beroep relevant, om het volgende.
2.1.
HooVos drijft een onderneming, gespecialiseerd in brandbeveiliging en brandpreventie in de breedste zin van het woord. HooVos geeft adviezen over brandpreventie en verkoopt en onderhoudt zaken zoals brandblusapparatuur, noodverlichting, verbandtrommels, en meer. De Belastingdienst heeft HooVos onder de sector klein-metaal geplaatst. De onderneming bestaat (eerst als vof) sinds december 2001; de besloten vennootschap is opgericht op 1 mei 2014. Bij HooVos zijn circa twintig medewerkers in dienst.
2.2.
De zusteronderneming van HooVos, HooVos Projecten B.V. (verder: Projecten), is opgericht op 1 mei 2014 en is actief op het gebied van bouwkundige brandpreventie. Zij heeft geen eigen personeel in dienst. Projecten houdt zich bezig met het inspecteren van gebouwen op brandveiligheid, het adviseren over te nemen maatregelen in het kader van brandpreventie en de uitvoering van die maatregelen. Ter uitvoering van die werkzaamheden worden medewerkers van HooVos ingehuurd of externe arbeidskrachten, zoals uitzendkrachten en ZZP’ers ingezet.
2.3.
Bpf Bouw is pensioenuitvoerder van de bedrijfstakpensioenregeling voor de bouwnijverheid. Deelname aan de bedrijfstakpensioenregeling en aansluiting bij dit pensioenfonds is bij besluit van (laatstelijk) 31 januari 2018 (Stcrt. 2018, nr. 5802) verplicht gesteld voor werknemers en werkgevers in de sector bouwnijverheid, conform de in het verplichtstellingsbesluit (verder: het verplichtstellingsbesluit) opgenomen werkingssfeer.
2.4.
Het O&O-fonds financiert opleidings- en ontwikkelingsactiviteiten in de bedrijfstak bouwnijverheid. Het Aanvullingsfonds verstrekt aanvullingen aan werknemers in de bedrijfstak bouwnijverheid die een uitkering ontvangen, verstrekt stimuleringsuitkeringen bij re-integratie en vergoedt aanvullende pensioenopbouw. Deelname aan deze twee fondsen is verplicht voor werkgevers in de bouwnijverheid, op grond van de cao Bouwnijverheid, thans de cao bouw & infra (verder: de cao bouw) en de cao Bedrijfstakeigen Regelingen (verder: de cao BTER). De cao bouw en de cao BTER zijn algemeen verbindend verklaard.
2.5.
Het verplichtstellingsbesluit bepaalt dat de deelneming in de Stichting Bedrijfstakpensioenfonds verplicht is gesteld voor:
‘(…)1. werknemers die werkzaam zijn in ondernemingen, waaronder begrepen instellingen en verenigingen ten algemenen nutte, als hierna omschreven tot de eerste dag van de maand waarin zij de 67-jarige leeftijd bereiken voor het ouderdoms- en het arbeidsongeschiktheidspensioen.
2. De onder 1 bedoelde ondernemingen zijn:
a. de ondernemingen op het gebied van het bouw- en infrabedrijf.
Hieronder worden verstaan de ondernemingen, waarvan het bedrijf gericht is op productie (respectievelijk dienstverlening) voor of aan derden op het gebied van:
1. het geheel of gedeeltelijk uitvoeren van bouwwerken c.q. bouwactiviteiten; waarbij onder bouwwerken c.q. bouwactiviteiten wordt verstaan respectievelijk daarmee wordt gelijkgesteld;
a. woningen, gebruiks- of bedrijfsgebouwen dan wel andere constructies van bouwkundige aard;
(...)
2. het uitvoeren van verbouwingen en/of onderhoudswerk aan (onderdelen van) bouwwerken;
3. het op de bouwplaats uitvoeren van onderdelen van bouwwerken; het elders vervaardigen van deze onderdelen wordt hiermee gelijkgesteld, indien de onderneming die de onderdelen vervaardigt tevens zorgdraagt voor de verwerking daarvan in het bouwwerk;
4. het verlenen van diensten op bouwplaatsen;
5. elders dan op de bouwplaats verrichte werkzaamheden ter voorbereiding van de bouw, indien zij worden verricht door de onderneming die het bouwwerk op de bouwplaats tot stand brengt;
(…)7. Met dien verstande dat onder bouwplaats als bedoeld in A, 2 sub a onder 3, 4 en 5 wordt verstaan elke plaats waar bouwwerken c.q. bouwactiviteiten zoals genoemd onder A, 2 sub a onder 1 worden uitgevoerd c.q. tot stand worden gebracht.
8a. onder ondernemingen op het gebied van het bouw- en infrabedrijf worden niet verstaan ondernemingen, waarvan het bedrijf in overwegende mate is gericht op productie (respectievelijk dienstverlening) voor of aan derden op de hiernavolgende gebieden. De overwegende productie wordt bepaald door een vergelijking van de in elke productie verloonde bedragen.
(…)16. Isolatiebedrijf waaronder wordt verstaan het door de onderneming zelf aanbrengen, herstellen, bekleden, afwerken en/of onderhouden van isolerende materialen
- ter voorkoming of beperking van warmte- of koudeverlies,
- tegen vuur, vocht, geluid en/of vibratie,
bij industrieën, aan technische installaties aan boord van schepen zoals apparaten, kanalen, leidingen, tanks en dergelijke, voorts in ruimten, zoals koel- en vriescellen, ketel- en machineruimten, studio’s en dergelijke.
(…)
22. Overige werken die naar hun aard niet tot het bouwbedrijf moeten worden gerekend.’
De cao bouw en de cao BTER kennen een vergelijkbare werkingssfeerbepaling.
2.6.
Het Technisch Bureau Bouwnijverheid (verder: TBB) heeft van de bouwfondsen opdracht gekregen bij HooVos een werkingssfeeronderzoek te verrichten. Dit heeft zij uitbesteed aan APG, de uitvoeringsorganisatie van Bpf Bouw die belast is met de premieheffing voor Bpf Bouw. Dit onderzoek heeft zich gericht op de jaren 2012 tot en met 2014.
2.7.
Het rapport van het onderzoek is op 16 juni 2015 afgerond en op 20 juni 2015 naar de bouwfondsen gezonden. Het doel van het onderzoek was om per sector vast te stellen of HooVos bedrijfsactiviteiten verricht die vallen onder (de werkingssfeer van) het verplichtstellingsbesluit, de cao bouw en de cao BTER (hierna: de bouwregelingen).
2.8.
Volgens het rapport heeft APG door middel van een steekproefsgewijs onderzoek van verkoopfacturen naar de verdeling van de omzet over de verschillende activiteiten van HooVos, op basis van de omzetadministratie, het relatieve aandeel in de omzet binnen elke sector onderzocht. Volgens APG werd in 2012 48,51% van de omzet in de bouwnijverheid behaald, in 2013 77,94% en in 2014 75,57%. Voor wat betreft de loonsomverdeling is uitgegaan van dezelfde percentages, waarbij door derden uitgevoerde werkzaamheden buiten beschouwing zijn gelaten omdat die betrekking hebben op alle voorkomende werkzaamheden en niet nader toe te rekenen zijn.
2.9.
De Commissie Werkingssfeer (verder: de Commissie) heeft op 20 oktober 2015 uitspraak gedaan. Daarin heeft de Commissie op basis van het onderzoeksrapport van APG geoordeeld dat de werkzaamheden van HooVos bestaan uit werkzaamheden zoals omschreven in de bouwregelingen, waarna HooVos per 1 januari 2007 is aangesloten bij de bouwfondsen.
2.10.
HooVos heeft hiertegen op 26 november 2015 bezwaar gemaakt, welk bezwaar is aangevuld met gronden op 23 december 2015. Op 28 april 2016 heeft HooVos een urenoverzicht van de accountant ingediend.
2.11.
Het bezwaar is op 26 januari 2017 door de Commissie ongegrond verklaard. Het verweer dat de datum van inschrijving onjuist is, is door de Commissie wel gehonoreerd. De Commissie heeft geoordeeld dat HooVos vanaf 1 januari 2013 valt onder de werkingssfeer, omdat vanaf die datum de activiteiten van HooVos overwegend uit bouwactiviteiten bestaan.
2.12.
Op 19 januari 2018 hebben de bouwfondsen de volgende e-mail aan HooVos gestuurd:
‘(…) Gedurende de gerechtelijke procedure hoeft er [hof: geen] aanlevering gedaan te worden van loon-en premiegegevens.
De reden dat u toch deze verzoeken ontvangt heeft te maken met een systeemtechnisch omissie. U kunt deze verzoeken negeren er zullen geen nota’s opgelegd worden in afwachting van de gerechtelijke procedure.’
2.13.
HooVos heeft geen pensioenregeling en volgt geen cao. Geruime tijd geleden is de werknemers de keuze voorgelegd om dit collectief of individueel te regelen, waarna is gekozen voor individuele regelingen.
2.14.
HooVos heeft tien verklaringen van verschillende werknemers overgelegd. Deze verklaren over de werkzaamheden die zij bij HooVos verrichten, welke bestaan uit meer dan het aanbrengen of verbeteren van brandwerende voorzieningen.

3.Beoordeling

3.1.
HooVos heeft in eerste aanleg in conventie gevorderd dat de kantonrechter voor recht verklaart dat HooVos niet onder de werkingssfeer van de bouwregelingen valt en te bepalen dat de bouwfondsen de inning van de (pensioen)premies dienen te staken. In het verlengde daarvan heeft HooVos terugbetaling gevorderd van de ten tijde van het vonnis reeds door de bouwfondsen geinde premies, met hoofdelijke veroordeling van de bouwfondsen in de proceskosten. De bouwfondsen hebben verweer gevoerd.
3.2.
De bouwfondsen hebben in eerste aanleg in reconventie een verklaring voor recht gevorderd dat HooVos vanaf 1 januari 2013 onder de werkingssfeer van de bouwregelingen valt en derhalve vanaf die datum gebonden is aan de statuten, reglementen en besluiten van het bestuur van Bpf Bouw, alsmede aan de algemeen verbindend verklaarde cao BTER en de algemeen verbindend verklaarde cao bouw. In het verlengde daarvan hebben zij onder last van een dwangsom van € 1.000, per dag gevorderd HooVos te veroordelen binnen twee weken na betekening van het vonnis elektronisch de loon- en premiegegevens voor al haar werknemers vanaf 1 januari 2013 aan APG aan te leveren, en om de daaruit voortvloeiende premienota’s te voldoen binnen de geldende termijnen, alsmede de kosten voor het uitblijven van tijdige gegevensaanlevering dan wel tijdige betaling.
Verder hebben de bouwfondsen gevorderd HooVos te veroordelen tot betaling van:
een bedrag van € 643.003,28 aan Bpf Bouw, te vermeerderen met de reglementair bepaalde wettelijke handelsrente vanaf twee weken na de loonperiodes, vermeerderd met de reglementaire incassokosten van € 96.450,49;
een bedrag van € 70.248,11 aan O&O, te vermeerderen met de reglementair bepaalde wettelijke rente vanaf twee weken na de respectievelijke loonperiodes;
een bedrag van € 51.755,20 aan het Aanvullingsfonds, te vermeerderen met de reglementair bepaalde wettelijke rente vanaf twee weken na de respectievelijke loonperiodes.
De kantonrechter heeft de vorderingen in conventie van HooVos toegewezen en de vorderingen in reconventie van de bouwfondsen afgewezen, met veroordeling van de bouwfondsen in de proceskosten zowel in conventie als in reconventie.
Tegen deze beslissing en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komen de bouwfondsen met vier grieven op.
3.3.
Met
grief 1komen de bouwfondsen allereerst op tegen de naar hun mening onjuiste invulling door de kantonrechter - onder 23 en 27 van het bestreden vonnis van het “in hoofdzaak” criterium in de bouwregelingen.
Grief 2richt zich tegen het naar hun mening onjuiste oordeel van de kantonrechter - onder 27 van het bestreden vonnis - over de onafhankelijkheid en reikwijdte van het onderzoeksrapport van APG, in het bijzonder over het toerekenen van omzet aan loonsom.
Grief 3richt zich tegen het naar hun mening onjuiste oordeel van de kantonrechter - onder 29 en 30 van het bestreden vonnis - over de toepasselijkheid van de “isolatiebedrijf-uitzondering” in de bouwregelingen.
Grief 4richt zich in algemene bewoordingen tegen het oordeel van de kantonrechter - onder 31 en 32 van het bestreden vonnis - en de toewijzing van de vorderingen van HooVos en de afwijzing van de vorderingen van de bouwfondsen en de veroordeling van de bouwfondsen in de kosten.
3.4.
De grieven 1 en 3 lenen zich voor gezamenlijke behandeling en zien in de kern op de vraag of HooVos onder de werkingssfeer van de bouwregelingen valt. Deze werkingssfeerbepalingen moeten worden uitgelegd aan de hand van de zogenoemde cao-norm, aangezien deze bepalingen mede de rechtspositie van derden beïnvloeden die niet betrokken zijn geweest bij de totstandkoming van die bepalingen. Zij hebben dus geen invloed kunnen uitoefenen op de inhoud of formulering daarvan, en voor hen kunnen de bedoelingen van de wel bij die totstandkoming betrokken partijen slechts kenbaar zijn uit de in die bouwregelingen opgenomen bepalingen of bijbehorende schriftelijke toelichting.
3.5.
Volgens vaste rechtspraak houdt de cao-norm in dat aan een bepaling van een cao een uitleg naar objectieve maatstaven moet worden gegeven, waarbij in beginsel de bewoordingen van die bepaling, gelezen in het licht van de gehele tekst van de cao, van doorslaggevende betekenis zijn, zodat het niet aankomt op de bedoelingen van de partijen die de cao tot stand hebben gebracht, voor zover deze niet uit de daarin opgenomen bepalingen kenbaar zijn, maar op de betekenis die naar objectieve maatstaven volgt uit de bewoordingen waarin de cao is gesteld.
Bij deze uitleg kan onder meer acht worden geslagen op de elders in de cao gebruikte formuleringen en op de aannemelijkheid van de rechtsgevolgen waartoe de onderscheiden, op zichzelf mogelijke tekstinterpretaties zouden leiden. Ook de bewoordingen van de eventueel bij de cao behorende schriftelijke toelichting moeten bij de uitleg van de cao worden betrokken. Indien de bedoeling van de partijen bij de cao naar objectieve maatstaven volgt uit de cao-bepalingen en de eventueel daarbij behorende schriftelijke toelichting, en dus voor de individuele werknemers en werkgevers die niet bij de totstandkoming van de overeenkomst betrokken zijn geweest, kenbaar is, kan ook daaraan bij de uitleg betekenis worden toegekend.
3.6.
Partijen verschillen van mening over het antwoord op de vraag of (1) het aanbrengen van brandwerende voorzieningen aan plafonds en muren en/of het afdichten van brandwerende scheidingen onder de bouwregelingen vallen en of deze activiteiten, gegeven de daaraan toe te rekenen loonsom, (2) hoofdzakelijk onder de uitzondering voor het isolatiebedrijf vallen, of (3) naar hun aard niet onder de bouwregelingen vallen. Volgens de bouwfondsen valt HooVos onder de werkingssfeer van de bouwregelingen nu zij aan de hand van het werkingssfeeronderzoek van APG hebben vastgesteld dat HooVos een samengesteld bedrijf is dat in overwegende mate gericht is op werkzaamheden die zijn aan te merken als het aanbrengen van brandwerende voorzieningen aan plafonds en muren en het afdichten van brandwerende scheidingen, terwijl een minderheid van de werkzaamheden wordt besteed aan groothandel in producten, keuring en onderhoud van machines en aanbrengen van voorzieningen en het verzorgen van BHV-cursussen. Volgens HooVos bestaat een brandpreventietraject in grote lijnen uit zes fasen. Fase 1 bestaat uit een opname van de locatie om de gebreken in de brandveiligheidseisen vast te stellen en advies uit te brengen ten aanzien van aan te brengen verbeteringen in het kader van brandpreventie. In fase 2 stelt HooVos een plan van aanpak op en in fase 3 stelt HooVos een opnamerapport samen. Dit opnamerapport wordt tijdens de uitvoeringsfase continue geactualiseerd aan de hand van de uitgevoerde verbeterpunten. In fase 4 stelt HooVos een voorstel op voor verbeterpunten. In fase 5 voert HooVos de verbeterpunten uit, bestaande uit het (doen) aanbrengen van brandwerende voorzieningen. Ten slotte doet HooVos in fase 6 een voorstel voor kwaliteitsborging. Tussen partijen is niet in geschil dat de werkzaamheden in fase 5 bouwactiviteiten zijn. Partijen zijn het er (uiteindelijk) ook over eens dat uitbesteding door HooVos van de activiteiten in fase 5 aan Projecten niet ter zake doet, nu het daarvoor benodigde personeel in dienst is van HooVos. HooVos stelt daarbij dat zij ook werkzaamheden verricht in fase 1 tot en met 4 zonder dat HooVos of Projecten betrokken is bij fase 5 en 6. De bouwfondsen stellen zich op het standpunt dat de werkzaamheden in fase 1 tot en met 4 noodzakelijke voorbereidingen zijn voor het uitvoeren van de bouwactiviteiten in fase 5. Die werkzaamheden vallen of rechtstreeks onder de werkingssfeer van de bouwregelingen (als Uitvoerend, Technisch of Administratief werk), of betreffen “andere dienstverlening”, dan wel zijn dienstbaar aan fase 5. Hoe dan ook is het onmogelijk om de werkzaamheden in fase 5 uit te voeren zonder de voorbereiding in fase 1 tot en met 4. De loonsom voor de werkzaamheden in alle voorbereidingsfasen en in fase 5 en 6 moet dus in aanmerking worden genomen, aldus de bouwfondsen.
De isolatie-uitzondering
3.7.
Het hof oordeelt als volgt. De isolatie-uitzondering in de werkingssfeerbepaling richt zich op ondernemingen, waarvan het bedrijf in overwegende mate is gericht op productie of dienstverlening voor of aan derden op het gebied van het isolatiebedrijf. In haar memorie van antwoord heeft HooVos gesteld dat een (beperkt deel) van haar bedrijfsactiviteiten onder de isolatie-uitzondering kan worden gebracht. Aldus komt HooVos geen beroep toe op de isolatie-uitzondering, omdat met de vaststelling dat maar een beperkt deel van haar bedrijfsactiviteiten hieronder valt niet is voldaan aan het vereiste dat het bedrijf in overwegende mate is gericht op het gebied van het isolatiebedrijf. In zoverre slaagt grief 3.
Naar aard geen bouwbedrijf
3.8.
Resteert de vraag of HooVos een onderneming is waarvan het bedrijf in overwegende mate is gericht op productie of dienstverlening voor of aan derden op het gebied van overige werken die naar hun aard niet tot het bouwbedrijf moeten worden gerekend. De overwegende productie wordt bepaald door een vergelijking van de verloonde bedragen. Partijen zijn het ter zitting van 4 maart 2020 eens geworden dat voor de overwegende productie niet alleen de uren maar vooral de loonsomgegevens van belang zijn met dien verstande dat het daarbij gaat om zowel de uren en loonsomgegevens van fase 5 als die van fase 1 tot en met 4 voor zover die werkzaamheden hebben geleid tot werkzaamheden vallend onder fase 5. Voorts zijn partijen het eens geworden dat voor de omvang van de bouwactiviteiten ook de uren en loonsommen van personeel dat ondersteunend is geweest bij de echte bouwwerkzaamheden dienen te worden betrokken.
3.9.
Het hof heeft voor het antwoord op bovenstaande vraag behoefte aan deskundige voorlichting. Het hof acht benoeming van een deskundige dan ook aangewezen en stelt in dat verband voor Nederlands Pensioenbureau Legal, BPF-cao Auditbureau, Ondernemingsweg 20, 2404 HN Alphen aan den Rijn, te benoemen.
3.10.
Het hof stelt zich voor aan de te benoemen deskundige de volgende vragen voor te leggen:
1) Indien als uitgangspunt heeft te gelden dat onder bouwactiviteiten van HooVos moet worden verstaan activiteiten die vallen onder fase 5, maar ook de activiteiten onder de fasen 1 tot en met 4 voor zover die activiteiten hebben geleid tot activiteiten vallend onder fase 5, wat is dan in de periode vanaf 1 januari 2013 tot heden de jaarlijkse loonsom van de werknemers binnen HooVos die zich bezighouden met bouwactiviteiten?
2) Wat is in de periode vanaf 1 januari 2013 tot heden de jaarlijkse loonsom van de werknemers binnen HooVos die zich bezighouden met niet-bouwactiviteiten zoals (maar niet beperkt tot ) (groot)handel, certificering, BHV-cursussen verzorgen etc., alsmede met werkzaamheden in fase 1 tot en met 4 die niet hebben geleid tot werkzaamheden door, in opdracht van of namens HooVos of Projecten (advies werkzaamheden)?
3) Wat is in de periode vanaf 1 januari 2013 tot heden de jaarlijkse loonsom van de UTA werknemers (uitvoerend technisch en administratief personeel) en hoeveel van die loonsom dient te worden toegerekend aan de bouwactiviteiten genoemd onder vraag 1 en hoeveel aan de niet-bouwactiviteiten genoemd onder vraag 2?
4) Hoe verhoudt zich de loonsom die volgt uit vraag 1 en 3 tot de loonsom die volgt uit vraag 2 en 3?
5) Bedraagt de loonsom die volgt uit vraag 1 en 3 in totaal meer dan 50% van de totale loonsom binnen HooVos (en Projecten)?
3.11.
Partijen zullen in de gelegenheid worden gesteld zich uit te laten over de persoon van de deskundige en de voorlopig geformuleerde vraagstelling.
3.12.
Aan de te benoemen deskundige zal te zijner tijd worden gevraagd het loon en de kosten te begroten. Het voorschot, thans door het hof begroot op € 5.000,--, dient te worden betaald door HooVos, aangezien HooVos stelt dat zij niet onder de werkingssfeer van de bouwregelingen valt.
3.13.
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

4.Beslissing

Het hof:
verwijst de zaak naar de rolzitting van dinsdag 16 februari 2021 voor het nemen van een akte aan de zijde van beide partijen tot het hiervoor onder 3.11 omschreven doel;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.L.D. Akkaya, I.A. Haanappel-van der Burg en A.C.M. Kuypers en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 19 januari 2021.