ECLI:NL:GHAMS:2021:719
Gerechtshof Amsterdam
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkverklaring openbaar ministerie inzake vervolging luchtvaartmaatschappijen ter zake overtreding van artikel 4 Vreemdelingenwet 2000 wegens strijd met beginselen van een behoorlijke procesorde
In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 11 maart 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Haarlem. De zaak betreft de niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de vervolging van een luchtvaartmaatschappij wegens overtreding van artikel 4 van de Vreemdelingenwet 2000. De verdachte, een luchtvaartmaatschappij, werd beschuldigd van het niet nemen van de nodige maatregelen om te voorkomen dat een vreemdeling zonder de vereiste documenten Nederland binnenkwam. De verdediging voerde aan dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaard moest worden vanwege schending van de beginselen van een behoorlijke procesorde, met name het gelijkheidsbeginsel en het verbod van willekeur. De verdediging stelde dat andere luchtvaartmaatschappijen, zoals [luchtvaartmaatschappij 1], niet vervolgd werden onder vergelijkbare omstandigheden, wat leidde tot een ongerechtvaardigde ongelijke behandeling.
Het openbaar ministerie betoogde dat het ontvankelijk was in de vervolging en dat de verdachte zelf verantwoordelijk was voor het niet afsluiten van een Memorandum of Understanding (MoU) met de Staat, wat leidde tot een ongelijkheidsargument. Het hof oordeelde dat het openbaar ministerie de beginselen van een behoorlijke procesorde had geschonden door de verdachte te vervolgen, terwijl andere luchtvaartmaatschappijen onder vergelijkbare omstandigheden niet vervolgd werden. Het hof vernietigde het vonnis waarvan beroep en verklaarde het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in zijn strafvervolging. Dit arrest benadrukt de noodzaak van gelijke behandeling in strafzaken en de verplichtingen van het openbaar ministerie om een eerlijke en rechtvaardige procesgang te waarborgen.